Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 22/10/2013
Vraag om uitleg van de heer Ward Kennes tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de uitdagingen voor het integratiebeleid, naar aanleiding van de resultaten van de Socio-economische Monitoring 2013
- 2231 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Bart Van Malderen tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de achterstelling van etnische minderheden bij de Vlaamse overheid op basis van de nieuwe diversiteitscijfers van de dienst Emancipatiezaken en de resultaten van de Socio-economische Monitoring 2013
- 2293 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Kurt De Loor tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de nieuwe telmethode voor medewerkers van een andere origine bij de Vlaamse overheid
- 98 (2013-2014)
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Minister, de FOD Werkgelegenheid en het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (CGKR) presenteerden begin september de resultaten van de Socio-economische Monitoring. Ze startten met de ontwikkeling van dit meetinstrument in 2006.
Het brengt de positie op de arbeidsmarkt in kaart van werknemers naargelang hun Belgische, Europese of niet-Europese origine. Daarbij wordt niet enkel rekening gehouden met de nationaliteit van de werknemers, maar ook met hun herkomst en hun migratieachtergrond. In tegenstelling tot bij eerdere studies, waarbij vooral met steekproeven werd gewerkt, werd nu de sociaal-economische positie van de hele actieve bevolking in kaart gebracht. Tot nu toe waren er over de positie op de arbeidsmarkt van migranten van de tweede of derde generatie enkel onvolledige gegevens ter beschikking. Daarmee vult dit rapport een belangrijke lacune.
Het rapport bevat erg veel cijfermateriaal. De belangrijkste conclusies zijn dat ook in het Vlaamse Gewest de werkgelegenheidsgraad bij de autochtone Belgen veel groter is dan bij de personen met een origine van buiten de Europese Unie. De werkgelegenheidsgraad bij personen die afkomstig zijn uit een EU-land, situeert zich hiertussenin. Ook blijkt er een systematische ondervertegenwoordiging of net oververtegenwoordiging te zijn in diverse sectoren van bepaalde categorieën van werknemers van buitenlandse origine. Deze werknemers zijn oververtegenwoordigd als het gaat over banen met een minder gunstig beroepsstatuut, een lagere verloning en een minder gunstige arbeidsregeling.
De Vlaamse Regering keurde op 20 juli 2012 het geïntegreerd actieplan Integratiebeleid 2012-2015 goed. Twee strategische doelstellingen in dat plan zijn enerzijds het realiseren van evenredige en volwaardige participatie en anderzijds het versterken van de sociale cohesie binnen de samenleving. Een gesegregeerde participatie op de arbeidsmarkt is een bedreiging voor deze beide doelstellingen. Dit plan heeft ook raakvlakken met andere plannen van de Vlaamse Regering, waaronder het Actieplan Gelijke Kansen. Ook werd vorig jaar het Actieplan Bestrijding Arbeidsgerelateerde Discriminatie geactualiseerd, dat uiteraard onder de bevoegdheid van de minister van Werk valt.
De Socio-economische Monitoring heeft niet als doelstelling uitsluitsel te geven over de oorzaken van de segregatie op de arbeidsmarkt. Daarvoor ontbreken toch nog een aantal gegevens, bijvoorbeeld over de scholingsgraad. De cijfers die uit het rapport komen, bevestigen echter wel dat het halen van de genoemde strategische doelstellingen een grote uitdaging vormt voor Vlaanderen.
Minister, welke conclusies trekt u uit deze monitoring voor het te voeren integratie- en inburgeringsbeleid? Acht u het noodzakelijk een evenredige en volwaardige deelname aan de arbeidsmarkt meer uitdrukkelijk op te nemen bij de operationele doelstellingen in het geïntegreerd actieplan Integratiebeleid? Plant u naar aanleiding van deze monitoring verder overleg met alle betrokken partijen de sociale partners, het allochtone middenveld, de integratiesector en met uw collegas van Werk en Onderwijs?
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Voorzitter, minister, geachte leden, ik verwijs naar hetzelfde rapport als de voorgaande spreker. Daaruit is gebleken dat het percentage van personeelsleden met een migratieachtergrond is gestegen, van 2,8 procent naar 3 procent. Dat is een stijging, maar uiteraard blijft dat een dramatisch laag cijfer. Volgens cijfers van de Studiedienst van de Vlaamse Regering is 14,7 procent van de Vlaamse bevolking van niet-Belgische origine. Dezelfde ondervertegenwoordiging van etnische minderheden bij de Vlaamse overheid blijkt ook uit de cijfers van de Socio-economische Monitoring 2013. Deze unieke dataset van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (WASO) en het CGKR kwam tot stand door sociaal-economische gegevens van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid te koppelen aan demografische achtergrondgegevens van het Rijksregister. De etnische achtergrond van een persoon werd bepaald door te kijken naar de nationaliteit en het geboorteland van de personen zelf en naar die van de ouders en de grootouders. Uit de resultaten blijkt dat etnische minderheden in Vlaanderen sterk ondervertegenwoordigd zijn in het openbaar bestuur, met als NACE-code O (Nomenclature Générale des Activités Économiques dans les Communautés Européennes).
Op basis van de diversiteitscijfers van zowel de dienst Emancipatiezaken als de Socio-economische Monitoring 2013 kunnen we stellen dat we met een probleem zitten. Het personeel van de Vlaamse overheid weerspiegelt vandaag geenszins de diversiteit van de Vlaamse bevolking. Met cijfers kan men natuurlijk wel een en ander aanpassen. Collega De Loor zal daar straks een vraag over stellen. Het feit is echter dat het streven van de Vlaamse overheid om tegen 2015 4 procent mensen met een migratieachtergrond in dienst te hebben vandaag, als dit zo blijft, niet wordt bereikt. Na een grote sprong van 2,0 procent naar 2,7 procent in 2010 is die groei beginnen te slabakken. In 2011 ging het over een stijging met 0,3 procent, in 2012 over een groei met 0,2 procent. Samen met de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) stel ik vast dat bij het huidige groeitempo het streefcijfer van 4 procent, een streefcijfer dat ook al is aangepast, tegen 2015 niet zal worden gehaald. De besparingen bij het overheidspersoneel zijn daar ongetwijfeld niet vreemd aan. Minister, toch hoop ik dat u niet van plan bent om dit streefcijfer te verlagen, net zoals dat is gebeurd met het streefcijfer voor de personeelsleden met een arbeidshandicap. Als streefcijfers niet worden gehaald, dan vind ik dat men een tandje bij moet steken en niet het streefcijfer zelf mag aanpassen. Besparingen mogen ook geen reden zijn om diversiteitsinspanningen te laten slabakken.
Minister, uit de cijfers van de dienst Emancipatiezaken die in juni werden bekendgemaakt, blijkt dat er met betrekking tot het percentage van personeel van niet-Belgische origine heel wat verschillen tussen de diverse entiteiten bestaan. Hoe verklaart u die verschillen, en wat gebeurt er met de entiteiten die in 2015 hun specifieke streefcijfers niet halen? Is er met andere woorden een stok achter de deur?
Een van de aanbevelingen van de onderzoekers van de Socio-economische Monitoring 2013 is de arbeidsmarkt meer te richten op competenties en minder op formele diplomas. Hoe vaak werd, sinds de goedkeuring van de procedure van de elders verworven competenties (EVC), reeds gebruikgemaakt van die procedure voor functies bij de Vlaamse overheid? Waarom wordt dit instrument niet meer ingezet om mensen met een buitenlands diploma betere kansen te bieden?
Een andere aanbeveling van de Socio-economische Monitoring 2013 is om de taalvereisten voor functies zo juist mogelijk af te stemmen op de werkelijk vereiste competenties. Momenteel moeten sollicitanten die niet over de vereiste diplomas of getuigschriften beschikken waaruit blijkt dat zij onderwijs in het Nederlands gevolgd hebben, een taalcertificaat artikel 7 te behalen. Enkel Selor is bevoegd om deze taaltesten af te nemen.
Afhankelijk van het niveau van het diploma zijn er vier taaltesten artikel 7: niveau 1/A Master, licentiaat, doctor, niveau 2+/B Graduaat, bachelor, niveau 2/C Hoger secundair onderwijs en niveau 3/D Lager secundair onderwijs of geen diplomavereisten.
De taaltesten en -criteria maken dus een onderscheid tussen deze vier diplomaniveaus. Men kan zich de vraag stellen of er niet meer verfijnde taalcriteria en -testen mogelijk zijn. Het lijkt aangewezen om meer te differentiëren. Men kan bijvoorbeeld inzake het vereiste taalniveau een onderscheid maken tussen luistervaardigheid, leesvaardigheid, spreekvaardigheid en schrijfvaardigheid. Niet voor alle functies met bijvoorbeeld hoger secundair als diplomavereiste is een even hoog taalniveau op deze vier criteria noodzakelijk.
Daarnaast kan men ook werken met de zes taalcompetentieniveaus van het Europees Referentiekader in plaats van met de huidige vier diplomaniveaus. Minister, waarom verkiest u met de huidige procedure te werken, hoewel die wellicht de slaagkansen van anderstaligen negatief beïnvloedt? Overweegt u om meer verfijnde taalcriteria en -testen in te voeren?
Een laatste aanbeveling van de Socio-economische Monitoring is om de nationaliteitsvereisten voor statutaire functies te laten vallen. Momenteel komen voor statutaire functies enkel de burgers van de Europese Economische Ruimte in aanmerking. Met de zesde staatshervorming mag Vlaanderen binnenkort over een groot stuk van het ambtenarenstatuut beslissen. Als we willen, kunnen we de nationaliteitsbeperkingen voor statutaire functies dus laten vallen, net zoals dat al voor de contractuele functies het geval is. Hoe denkt u over deze nationaliteitsbeperkingen?
De voorzitter : De heer De Loor heeft het woord.
De heer Kurt De Loor : Minister, de Vlaamse overheid ontwikkelde een nieuwe telmethode voor ambtenaren bij de Vlaamse overheid met een migratieachtergrond. Ik vind dat op zich een goede zaak. Het gaat over een professionalisering die wordt doorgevoerd. Voorheen werd er geteld op basis van vrijwillige registratie. Door die nieuwe telmethode telt de Vlaamse overheid 3,8 procent medewerkers van een andere origine in plaats van 3 procent bij de oude telmethode. Ik heb ook begrepen dat het reële cijfer nog een stuk hoger zou kunnen liggen. De Kruispuntbank heeft immers onvoldoende gegevens over 14 procent van de personeelsleden, voornamelijk uit de regio Antwerpen.
In het nieuwe telsysteem word je beschouwd als een persoon met een migratieachtergrond als je zelf een nationaliteit hebt van buiten de EU-15 of als een van je ouders of grootouders dat hebben. Het was dan ook een verrassing toen ik op een ochtend vaststelde dat mijn vrouw daar ook toe behoorde. Een ambtenaar die in België is geboren met een grootvader uit Noorwegen, behoort volgens het nieuwe telsysteem tot de allochtone categorie.
Minister, door de nieuwe telmethode komt de Vlaamse overheid dicht bij het streefcijfer van 4 procent dat werd vooropgesteld tegen 2015. Dat cijfer werd opgesteld op basis van de oude telmethode. Ik wil u dan ook vragen of u van plan bent om ook het streefcijfer bij te stellen, lees te verhogen.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Het is goed dat hier vragen worden gesteld die zijn gelinkt aan het monitoringrapport dat we hebben gekregen. De cijfers uit die monitoring waren tot nu toe te weinig bekend. Die cijfers tonen het belang aan van de uitbouw van een horizontaal integratiebeleid.
Er is gezegd dat de gegevens in verband met de scholingsgraad ontbreken in het rapport. Uit het rapport blijkt dat de opleiding enkel beschikbaar is voor werkzoekenden. Dat is wellicht de belangrijkste beperking in het datawarehouse van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid zoals het er vandaag uitziet. Dat wordt ook aangegeven in het rapport. Er wordt echter ook gewerkt aan een betere integratie van onderwijsgegevens. Als we het over monitoring hebben, is het essentieel om die cijfers in beeld te brengen.
Cijfers kunnen ook niet losgekoppeld worden van de instroom, zo blijkt uit het rapport. We hebben het hier een tijdje geleden gehad over de cijfers van Eurostat. Daarbij kwam men tot de conclusie dat in België de instroomcijfers voor 2011 bestaan uit 85 procent passieve migratie en 15 procent actieve migratie of economische migratie en studie.
Intussen heeft onze eigen administratie studies gemaakt met recentere cijfers voor 2012. Daaruit blijkt dat de verhouding voor Vlaanderen iets gunstiger is, maar absoluut nog niet zoals in echte migratielanden met een actief migratiebeleid. In Vlaanderen behalen we 67 procent versus 33 procent. Dat heeft alleen maar te maken met het feit dat er nu veel meer instroom is uit Midden- en Oost-Europa. Dat zijn heel veel mensen die komen om te werken terwijl je uit de derde landen heel veel mensen hebt die niet over het vereiste diploma beschikken of via volgmigratie of via asiel komen en veel trager doorstromen naar de arbeidsmarkt.
Dat is een belangrijke conclusie, want ze is opgemaakt, zoals u terecht aanhaalt, door de FOD Werkgelegenheid maar ook door het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Ik citeer uit de studie: Een tweede mogelijke verklaring voor onze ongunstige internationale positie schuilt in een verschil tussen de niet-EU-burgers in ons land en deze elders. Indien ons land vooral groepen aantrok die, ook als ze in een ander land zouden zijn terechtgekomen, moeilijker op de arbeidsmarkt inzetbaar zijn, dan kan uiteraard een minder gunstige uitkomst worden verwacht. Wie de geschiedenis van het migratie- en integratiebeleid van ons land bekijkt, kan moeilijk om de vaststelling heen dat personen met een zwakke socio-economische achtergrond hierin oververtegenwoordigd zijn. Sinds het beperken van de echte economische migratie vanaf de jaren zeventig van vorige eeuw weet dat wij officieel sinds 1973 een migratiestop hebben gaat het naast de erkenning als vluchteling en het gevoerde regularisatiebeleid vooral om personen die zich in België vestigen via gezinshereniging.
Ik ben vanmorgen in Houthalen-Helchteren geweest. Van de nieuwkomers is 50 procent gezinshereniger. We zitten in een derde generatie nog altijd met die fenomenen, die natuurlijk heel belangrijk zijn. Daarom is die studie ook zo belangrijk. Ze is mee opgemaakt door het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Daarin wordt exact hetzelfde gezegd als wat ik hier al een hele tijd zeg.
Het hoeft geen betoog dat zegt ook het centrum en de FOD dat het effecten heeft op de tewerkstelling en op de participatie. Daarom is het zo belangrijk om een horizontaal beleid te voeren dat inzet op alle domeinen. Ik heb hier al eens de vergelijking gemaakt met migratielanden, recentelijk met Québec, waar ik ben geweest. Daar is 72 procent een actieve migrant. Dat is het omgekeerde van bij ons. In Vlaanderen is de verhouding ongeveer twee derde en een derde. Bij hen is het meer dan twee derde. Daar hebben ze bovendien meer dan 45 procent mensen met meer dan veertien jaar scholing bovenop de kleuterjaren. Dat is lagere school, secundaire school plus nog minstens een hogeschoolvorming. Dat zijn totaal andere instromen. Wie het heeft over ons integratie- en inburgeringsbeleid, mag dat niet los zien van die context.
De aanbevelingen van het rapport hebben dan ook voor een belangrijk deel betrekking op de federale overheid. Men zegt dan ook: onze arbeidsmarkt is moeilijk toegankelijk en weinig mobiel door de werkloosheidsval, onze hoge loonkost en ons weinig activerende arbeidsrecht. Dat zijn vaststellingen uit het rapport. Groepen die zwak staan, zoals anderstalige nieuwkomers, laaggeschoolden en langdurig werklozen, zijn het eerste en voornaamste slachtoffer. Op de paginas 314-316 zegt het rapport dat de arbeidsmarkt moet worden hervormd. Dat ontslaat ons niet van onze verantwoordelijkheid. Het is niet omdat je in een context werkt die uiterst moeilijk is, dat je geen actief integratie- en inburgeringsbeleid moet voeren, daargelaten dat het grootste deel van de instroom nu komt uit landen die we niet verplicht kunnen inburgeren. We zitten nu in een situatie dat 60 procent binnenkomt uit de Europese Unie en dat daar geen verplichte inburgering op van toepassing is. Dat is dus een gewijzigde omstandigheid.
We hebben een aantal maatregelen genomen. Inzake horizontaal beleid zetten we met de onderwijshervorming die we doorgevoerd hebben in op een van de vitale onderdelen. Wij verspillen talenten van nieuwkomers omdat ze onvoldoende taalkennis hebben. Dat is bijzonder jammer. Kinderen kunnen niet volgen in de klas, niet omdat ze minder intelligent zijn. Ik zie ook niet in waarom ze minder intelligent zouden zijn, ik neem aan dat een doorsnee van kinderen van nieuwkomers en een doorsnee van kinderen van autochtonen exact dezelfde doorsnede is. De taalachterstand is zeer nefast.
Ik heb vanmorgen de cijfers van Houthalen-Helchteren uit de monitor gehaald. Twee derde van de kinderen van allochtonen hebben in die gemeente schoolse achterstand in het secundair onderwijs. Dat zijn natuurlijk dramatische cijfers. Daarom moeten we op de hele ketting inwerken en moeten we dat ook voor ogen hebben. Je kunt niet alleen maar zeggen dat het aan de arbeidsmarkt ligt, je moet mensen uiteraard op de arbeidsmarkt helpen, je moet bijkomende opleidingen aanbieden en allerlei trajecten ontwikkelen, maar je moet op de hele ketting inwerken, zo niet gaan we ondermaats blijven scoren. Ik ben het niet die zegt dat we ondermaats scoren. In de plenaire vergadering is enkele weken geleden nog aan bod gekomen dat het OESO-rapport (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) zegt dat de geletterdheid van de migranten in de OESO-landen nergens zo laag is als in België. Dat zijn dingen die ons moeten aanzetten tot nadenken en ook tot handelen.
De maatregel in Onderwijsdecreet (OD) XXIII is een belangrijke maatregel, net zoals onze maatregel in het kader van het NT2-beleid, om het taalniveau open te trekken. Er zijn natuurlijk ook andere horizontale initiatieven en beleidsvelden die in aanmerking komen. Uw collega Fournier heeft de minister van Werk al ondervraagd over het beleid dat daaromtrent wordt gevoerd.
Ik kom tot uw tweede en derde vraag. Dat gaat over arbeid. Ik ben het volledig met u eens dat werk het volle gewicht moet krijgen in het integratiebeleid. Op het moment dat je werk hebt in een samenleving, hoor je erbij. Dan ben je actief, dan verdien je je kost en bouw je een toekomst op. Wie werkloos is, wie niet in aanmerking komt voor een job, heeft het gevoel nog altijd geen volwaardig lid te zijn van de samenleving en iets te mankeren. Het is dus bijzonder belangrijk dat we daar werk van maken.
Dit is geen aparte doelstelling in het huidige actieplan. Dat is vanuit de redenering dat personen van vreemde origine binnen verschillende domeinen achterstand vertonen, en dat je moet streven naar een aaneensluitend beleid, waarbij gelijktijdig wordt gewerkt op al die verschillende domeinen. De eerste strategische doelstelling is omvattend en luidt: Het realiseren van evenredige en volwaardige participatie.
Dat betekent natuurlijk niet dat evenredige arbeidsdeelname geen thema is, dat niet wordt opgenomen binnen de werkzaamheden van de commissie, integendeel. Een doelstelling voor onze eigen Vlaamse overheid bijvoorbeeld is de 4 procentdoelstelling. Ook in het kader van het loopbaanakkoord engageren de sociale partners zich om ruim aandacht te besteden aan de evenredige arbeidsdeelname en de duurzame diversiteit. Die acties situeren zich in het actieplan onder een ruimere, meer generieke operationele doelstelling 1.5.
Ook het Minderhedenforum, de koepel dus van het allochtone middenveld, is actief in het thema Werk. Op 17 september was er een studiedag over diversiteit in werving en selectie, georganiseerd door Jobpunt, de stad Gent en het Minderhedenforum. Binnen dat Minderhedenforum is er ook een werkgroep Tewerkstelling. Die biedt verenigingen de mogelijkheid te overleggen, expertise en goede praktijken uit te wisselen en aanbevelingen te doen.
Dan is er het project Work-Up: consulenten die werkzoekenden begeleiden, activeren en toeleiden. Daarnaast is er vertegenwoordiging in de SERV en in het stakeholdersforum VDAB. Ook de VDAB zelf neemt maatregelen. Het doelgroepenbeleid van de VDAB is ingeschreven in de beheersovereenkomst. Binnen het jaarlijks ondernemingsplan bepaalt de VDAB welke acties voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt, waaronder personen met een migratieachtergrond, zullen worden genomen.
Een cijfer: in 2012 waren er 13.545 inburgeraars die bij de VDAB instroomden via het onthaalbureau en die een inwerkingstraject zijn begonnen. Met de onthaalbureaus zetten we in op taal, maatschappelijke oriëntatie en loopbaanoriëntatie. Meer dan 13.000 mensen die zijn toegeleid naar een traject bij de VDAB: dat is toch een indrukwekkend cijfer. Voor een ruimere, meer gedetailleerde toelichting verwijs ik naar het antwoord van de Vlaamse minister bevoegd voor werk op de vraag om uitleg van Martine Fournier.
Wat de integratiesector betreft, is tewerkstelling niet een thema dat door iedereen wordt opgenomen. Dat is niet omdat het niet belangrijk is, maar wel omdat hier grotere spelers actief zijn en omdat de impact die de sector hierop kan uitoefenen, niet de grootst mogelijke is. Toch zijn er enkele goede initiatieven en projecten, zoals de8 in Antwerpen, het Provinciaal Integratiecentrum (PRIC) in Vlaams-Brabant, dat in samenwerking met Randstad Diversity en het regionaal sociaal-economisch overlegcomité (RESOC) een vorming meer allochtonen op de arbeidsmarkt organiseert om instanties en besturen aan te zetten te werken aan een eigen divers personeelsbeleid. Daarnaast is er heel wat uitwisseling van methodieken en goede praktijken. Wat telt, is het uiteindelijke resultaat: realiseren we evenredige arbeidsdeelname of niet? En indien de cijfers niet verbeteren, moet het beleid zich vragen stellen, en moet er eventueel worden bijgestuurd.
Dergelijke evidencebased policy vereist goede monitoring. Dat gebeurt al via de Socio-economische Monitoring van het CGKR en de outputmonitoring van projecten. Maar om nog beter op te volgen heb ik een Vlaamse migratie- en integratiemonitor laten ontwikkelen. Die is ontwikkeld door het Steunpunt Inburgering en Integratie, wordt eind november voorgesteld, bevat een aantal kernindicatoren op het vlak van werk, onderwijs, inkomen, sociale uitsluiting en maatschappelijke participatie, en zal kunnen worden gebruikt door de Commissie Integratiebeleid bij de opmaak van het nieuwe geïntegreerde actieplan.
Mijnheer Van Malderen, in uw vraag om uitleg had u het over achterstelling. Ik denk dat dat een lapsus is. Je kunt spreken van achterstand, maar vanwege de Vlaamse overheid gebeurt er zeker geen achterstelling, integendeel. We voeren een actief beleid voor evenredige participatie, streefcijfers enzovoort. Ik veronderstel dus dat het hier over een lapsus gaat.
In 2006 heb ik de streefcijfers ingevoerd. Sindsdien hebben we veel vooruitgang geboekt. In 2006 zijn we gestart met 1,1 procent personen met een migratieachtergrond. In 2007 hebben we meteen een stap voorwaarts gezet naar 1,7 procent. De volgende jaren zijn we in stijgende lijn blijven gaan. In zeven jaar tijd hebben we met de oude methode een stijging van 3 procent. In het actieplan heb ik laten opnemen dat we zouden kijken of we een betere telling konden doen.
De vrijwillige registratie vertoont mankementen. Mensen zijn nu eenmaal niet verplicht zich te melden. Dat geldt ook voor mensen met een handicap. Er zijn mensen die zich niet laten registreren. In samenwerking met de emancipatieambtenaar, Ingrid Pelssers, die dit als afscheidscadeau heeft opgeleverd, hebben we de nieuwe monitoring kunnen brengen. Aan de hand van een anonieme en geautomatiseerde telmethode via de Kruispuntbank Sociale Zekerheid, die de nationaliteit van het personeelslid en van de ouders van de medewerker en zijn of haar zijn grootouders nagaat, met respect voor de privacywetgeving, hebben we die telmethode kunnen hanteren. Dat is geen informatie op individueel, maar op geaggregeerd niveau.
Volgens deze telmethode tellen we nu al 3,8 procent medewerkers met een migratieachtergrond bij de Vlaamse overheid. Dat zijn cijfers van 31 december 2012. Ook daar wordt mij gezegd dat het reële cijfer nog hoger zal liggen, omdat van bijna 15 procent van de medewerkers niet tot op het niveau van de grootouders achterhaald is kunnen worden of er een migratieachtergrond was. Misschien zaten we eind 2012 dus aan het streefcijfer van 4 procent. Als dat niet het geval was, is het mijns inziens heel realistisch om aan te nemen dat we in 2015, het moment waarop het streefcijfer gehaald moet worden, het ook zullen halen. Er zou heel veel tegenslag mee gemoeid zijn, mocht dat niet zo zijn.
Bij het hanteren van streefcijfers zijn we gebonden door de principes van gelijke toegang. Je kunt niet positief discrimineren. Dat is ook de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie. Ik heb in 2006 wel in het Vlaams personeelsstatuut ingevoerd dat bij gelijkwaardige kandidaten de voorrang uitgaat naar de personen van de doelgroep, zolang zij ondervertegenwoordigd zijn. Dat geldt voor alle doelgroepen.
Dat heeft bij topambtenaren ook al minstens één keer gespeeld. Iedereen was ervan overtuigd dat er in de eindselectie twee gelijkwaardige kandidaten waren. Er is toen gekozen voor de vrouwelijke kandidaat, gelet op de ondervertegenwoordiging van de doelgroep. Gelet op het arrest-Abrahamsson en het arrest-Marshall is dat de meest verregaande maatregel die je kunt nemen: voorrang voor de ondervertegenwoordigde doelgroep bij gelijkwaardige kwalificatie. Als je het gelijkheidsbeginsel doorkruist en een beter gerangschikte kandidaat niet benoemt, dan zul je het onderspit delven bij procedures daaromtrent.
Er zijn inderdaad verschillen tussen de entiteiten. Er zijn er die het heel goed doen en al een pak boven het streefcijfer zitten. U vindt de cijfers trouwens op de website van Bestuurszaken. Er zijn er dus een aantal die veel beter doen, en ik wil ze hier gerust citeren. Mijn eigen agentschap Facilitair Management: 5,91 procent. VDAB: 5,79 procent. Departement internationaal Vlaanderen: 5,41 procent. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap: 5,40 procent. Het Agentschap Onderwijscommunicatie en het Vlaams Energieagentschap: elk 4,69 procent. De Lijn: 4,65 procent. VMSW: 4,29 procent. Mijn Agentschap Overheidsvorming: 4 procent.
Er zijn dus toch wel een aantal belangrijke spelers die 4 procent of meer halen, maar er zijn er ook een aantal die dat nog niet doen. Bij sommige moet je eraan toevoegen dat het iets normaler is dat het wat langer duurt. Als je met een heel jonge populatie zit en je zit in een periode van minder wervingen of een reductie van het aantal personeelsleden, is de uitstroom minder groot dan bij anderen. Op dat moment kun je ook minder wervingen doen.
De streefcijfers zijn opgelegd. Ik heb maatregelen genomen in het actieplan dat op 21 december 2012 is goedgekeurd door de regering. We hebben afgesproken dat bij de evaluatie van de topambtenaren rekening zal worden gehouden met de inspanningen die zij geleverd hebben op het vlak van diversiteit en het behalen van de streefcijfers voor de diverse kansengroepen.
Dat is nu in 2013 een eerste keer van toepassing, wanneer er geëvalueerd zal worden. Die evaluatie moet natuurlijk gebeuren door elk van de collegas.
Ik ben het volledig eens met de aanbeveling om meer in te zetten op competenties dan op formele diplomas. U weet dat ik een bijna uitputtende inspanning geleverd heb om daar finaal toe te komen. Dat zijn bijzonder zware en moeilijke onderhandelingen geweest met de vakbonden, om uiteindelijk tot een akkoord te komen. Ze waren daar, om het zacht uit te drukken, zeer reticent in. Finaal hebben we wel een regeling getroffen, maar die is nogal zwaar, omdat er ook een externe actor bij betrokken wordt, namelijk de VDAB.
Ik heb op 28 september 2012 aan alle diensten van de Vlaamse overheid een omzendbrief verstuurd met een toelichting bij dat mechanisme van aanwerving met elders verworven competenties. Daar is tot nu toe één keer toepassing van gemaakt, maar dat was een oneigenlijke toepassing en is dus niet doorgegaan. Ik moet dus zeggen dat er tot nu toe nog geen toepassing van gemaakt is.
Het is evident dat ik dat systeem zal evalueren. De evaluatie zal eind dit jaar gebeuren. Ik zal een bevraging doen van de leidend ambtenaar. Dit systeem is ongeveer een jaar in werking. Als zou blijken dat de procedure op zich te zwaar en te omslachtig is en niet spoort met de intentie van de leidend ambtenaar om snel een vacature in te vullen, moeten we ook de moed hebben om die procedure te wijzigen, met of zonder akkoord van de vakbonden, want nu hebben we een naar mijn smaak vrij zware procedure uitgewerkt.
Er moet natuurlijk in de eerste plaats ook een mentaliteitswijziging komen bij de leidend ambtenaren. Tot nu toe was het altijd werven op basis van op diploma. Dit is nu het eerste jaar, dus we moeten daar wel een beetje begrip voor opbrengen. Niettemin is één keer, en dan nog een oneigenlijk gebruik, bijzonder zwak. Misschien zijn er in de huidige conjuncturele situatie minder noden tot zulke wervingen. We hebben nogal veel kandidaten bij vacatures, er zijn veel mensen op de arbeidsmarkt op zoek naar een job, en dus ook veel mensen met een diploma. Maar we zitten ook met een procedure die wellicht te zwaar zal blijken. Als dat zo is, moeten we daar de nodige conclusies uit kunnen trekken.
Ik heb al in 2010 door de Dienst Emancipatiezaken een onderzoeksrapport laten schrijven om het taalbeleid van de Vlaamse overheid door te lichten en aanbevelingen te doen. Een van de bevindingen was de zeer lage slaagpercentages op de taaltesten van Selor: de artikel 7-testen, bedoeld voor die medewerkers die hun diploma behaalden aan een onderwijsinstelling waar Nederlands niet de voertaal is. Een aanbeveling was dan ook om de taaltesten voor medewerkers van de Vlaamse overheid door Vlaanderen te laten regelen. Nu is enkel Selor bevoegd. De federale wetgeving laat immers niet toe om andere attesten als evenwaardig te beschouwen.
Om hier verandering in te brengen, diende er dus een wetswijziging te gebeuren. Ik gaf mijn administratie de opdracht om een voorontwerp van taaldecreet op te stellen om de geldende regeling te veranderen zodat niet enkel Selor, maar ook andere instanties gemachtigd zouden zijn om het bewijs van taalkennis uit te reiken. Het voorontwerp van taaldecreet werd op mijn voorstel in maart 2011 principieel goedgekeurd door de Vlaamse Regering, maar is helaas gebotst op een negatief advies van de Raad van State. De Raad van State heeft gezegd dat niet Vlaanderen maar de federale overheid bevoegd is. De Raad van State heeft mijn stelling niet gevolgd dat de regeling van het vereiste niveau van taalkennis en van het bewijs van taalkennis behoort tot de bevoegdheid van de wetgever die de toegangsvoorwaarden tot het ambt regelt. Mijn stelling was dat dit impliciet een bevoegdheid was omdat Vlaanderen alle toegangsvoorwaarden regelde, dus ook de taalkennis. Het artikel in het ontwerp van decreet werd volledig verworpen. De Raad van State verwees daarbij uitdrukkelijk naar artikel 129, paragraaf 2, van de Grondwet, dat wijst op de bevoegdheid van de federale overheid inzake de diensten in het Nederlandse taalgebied gevestigd waarvan de werkkring verder reikt dan dit taalgebied, de diensten gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en de rand- en taalgrensgemeenten.
In 2012 heb ik mijn kabinet de opdracht gegeven om met het kabinet van staatssecretaris voor Ambtenarenzaken Hendrik Bogaert in overleg te gaan over deze kwestie. Er vonden twee ontmoetingen plaats, maar dit heeft niet tot een resultaat geleid. Tijdens dit overleg kwamen onder andere de knelpunten van de artikel 7-testen voor de Vlaamse overheid ter sprake, namelijk de lage slaagpercentages en de hoge moeilijkheidsgraad. Selor wenst echter niet in te gaan op de aanpassing van de taaltesten. Op Vlaams niveau testen we natuurlijk onrechtstreeks de taalkennis aangezien er examens worden georganiseerd en de taalniveaus die wij testen, zijn functioneel. Als je iemand aanwerft op niveau D, is het examen van een heel andere aard dan dat voor iemand van niveau A. Wij hebben dus ook een sleutel in handen, maar de Selorbevoegdheid blijft wel overeind.
Een laatste punt gaat over de nationaliteitsbeperkingen. Wij botsen op een artikel van de Grondwet dat bepaalt: De Belgen zijn gelijk voor de wet; zij alleen zijn tot de burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet kunnen worden gesteld. Deze bepaling moet samen worden gelezen met de bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers binnen de Europese Economische Ruimte (EER) dat zijn de EU-lidstaten plus Noorwegen, Liechtenstein, IJsland en Zwitserland zodat enkel personen van de Europese Economische Ruimte kunnen worden benoemd tot ambtenaar. Contractuele functies kunnen worden ingenomen door zowel EER-onderdanen als niet-EER-onderdanen.
Wij kunnen dat niet zomaar wijzigen. Ik ben daar ook over aangesproken in de vorige periode. Wij hebben toen de federale overheid geadviseerd om artikel 10 te wijzigen. Artikel 10 is opnieuw vatbaar voor herziening. Als men het wil veranderen, moet eerst dat artikel van de Grondwet worden gewijzigd. Zo niet, hebben we een onmogelijkheid. We gaan in de onwettigheid als we dat artikel van de Grondwet overtreden. In de vorige regeerperiode hebben we op 20 februari 2009 al eens een gunstig advies verleend aan een voorstel tot wijziging van artikel 10 van de Grondwet.
De heer De Loor had een vraag over het telsysteem. Wij hanteren geen andere definitie dan voorheen in het bestaande systeem van vrijwillige registratie. Bij beide systemen kijkt men dus naar de nationaliteit van de persoon, naar diens ouders en diens grootouders. Dat is de VESOC-definitie, bepaald door het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité: Medewerkers met een nationaliteit van een land buiten de EU-15 of medewerkers van wie minstens één ouder of twee grootouders de nationaliteit hebben van een land buiten de EU-15. De tien lidstaten die in 2004 lid zijn geworden van de Europese Unie, behoren niet tot de EU-15 en hun inwoners worden beschouwd als mensen van vreemde origine. Het voorbeeld dat u geeft met betrekking tot Noorwegen, klopt niet. Het gaat over twee grootouders en niet over één grootouder, en bovendien behoort Noorwegen niet tot de Europese Unie.
De eerste resultaten van de anonieme en geautomatiseerde telmethode zijn veelbelovend. We komen aan 3,8 procent, en dat is gevoelig meer dan de 3 procent bij vrijwillige registratie. De nieuwe telmethode is nauwkeuriger en objectiever. Het reële cijfer zal nog hoger liggen zodat we misschien al in de buurt zitten van 4 procent of meer. In 2015 moet het cijfer in ieder geval haalbaar zijn.
Mijnheer De Loor, ik heb aan mijn administratie de opdracht gegeven om alle voorbereidende stappen te zetten om te komen tot een nieuwe aanpak. Ik neem aan dat dit een opdracht wordt voor de volgende regering, bij de regeringsformatie. Ik heb altijd gezegd dat we de doelstellingen zouden blijven handhaven of we moeten er werk van maken om er te komen. Er is een eerste stap gezet doordat we een betere telmethode hebben. In het nieuwe ontwerp van actieplan, dat ik nog aan de regering moet voorleggen, zal een doelstelling worden opgenomen waarin staat dat een actualiseringsvoorstel zal worden opgemaakt voor de definities en voor de streefcijfers van de verschillende kansengroepen. We zitten nu dicht bij het behalen van het streefcijfer. We moeten ons nu buigen over die definitie. Nemen we nog de definitie van het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC) of zullen we met een andere definitie werken? Zullen we de hele EU zoals ze nu bestaat, nemen en dan de derdelanders erbij nemen, en zo meteen tot een ander streefcijfer komen? Volgens mij moet er in elk geval een nieuw streefcijfer worden geformuleerd. Als je het eerste streefcijfer hebt bereikt, is het logisch dat je een volgende stap wilt zetten. De administratie moet dat voorbereiden. Daarover zal de nieuwe regering die zal worden gevormd na 25 mei 2014, zich moeten uitspreken.
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Minister, met uw bijzonder exhaustief antwoord hebt u al meteen geanticipeerd op alle mogelijke bijkomende vragen.
Ik onthoud zes zaken. Ten eerste beklemtoont u de noodzaak van een horizontaal integratiebeleid. Vervolgens wijst u op de noodzaak van goede onderwijsgegevens, die op dit moment nog niet in die monitoring zitten maar die natuurlijk nog heel wat meer zaken aan het licht zouden kunnen brengen en voor het beleid ook zeer relevante informatie kunnen bevatten. Het inspelen op de hele ketting is een punt dat ik graag onderschrijf. Ten vierde, we kijken tegen eind november 2013 uit naar een door het Kruispunt uitgewerkte Vlaamse migratie- en integratiemonitor. Dat zal dan wellicht voor net na de begrotingsbesprekingen en de bespreking van de beleidsbrief zijn. Dat zal weer stof opleveren voor een volgende vraag of een volgend debat in deze commissie. Ten vijfde stel ik vast, minister, dat u redelijk optimistisch bent over het behalen van de streefcijfers voor de tewerkstelling in de Vlaamse overheid. U hebt een aantal voorbeelden gegeven van plaatsen waar men al boven die 4 procent zit. Globaal is er al 3,8 procent bereikt. De volgende Vlaamse Regering zal die nieuwe streefcijfers moeten bepalen, dat lijkt mij evident. Ten zesde, het is belangrijk om bij de evaluatie van de leidend ambtenaren ook dit punt mee in ogenschouw te nemen. Zij zijn het die dit uiteindelijk moeten realiseren. Je kunt veel zaken als doelstelling stellen, maar op een bepaald moment moet je ook mensen hebben die daarvoor verantwoordelijk zijn en die daarop kunnen worden aangesproken.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Minister, ik ben blij dat u erkent dat er in het geheel van de arbeidsmarkt nog bijkomende inspanningen nodig zijn om tot een voor de bevolking in Vlaanderen representatieve arbeidsmarkt te komen. U verwijst vrij breed naar het immigratiebeleid en naar problemen als taalachterstand en schoolse achterstand. U pleit voor een benadering over de hele ketting. Ik ben het daar in se mee eens. Alleen moet men er dan absoluut over waken dat we de hele ketting bewaken, want ik stel vast dat er een grote kloof is in de activiteitsgraad van autochtonen en allochtonen. Maar je vindt die kloof jammer genoeg ook terug bij hooggeschoolde allochtonen. Argumenten als schoolse achterstand en taalachterstand spelen daar natuurlijk veel minder een rol. De achterstand voor hooggeschoolden is daar even structureel. Als we de hele ketting bekijken, moeten we ook die zaken aanpakken.
Ik zal nog eens nalezen wat u net hebt verteld over het juiste meten. Het is onze opdracht om er, ongeacht het streefcijfer, voor te zorgen dat de Vlaamse administratie, net als de hele arbeidsmarkt, idealiter representatief is voor de Vlaamse bevolking.
Wat betreft de erkenning van de verworven competenties: één oneigenlijke toepassing op één jaar, dat is inderdaad nul. Met de huidige procedure betekent dit dat dit een zaak om niets is. Die procedure is zwaar. U verwijst naar de vakbonden. Wij hebben ook contact met de vakbonden. Zij hebben een zekere schroom omdat zij schrik hebben voor willekeur en voor niet-objectiveerbare bevoordeling. Ik vermoed dat daar met de cijfers in de hand toch ook een mogelijkheid moet zijn om pragmatisch aan de slag te gaan. Her en der verneem ik toch dat de erkenning van verworven competenties minstens in theorie een verworvenheid is.
Met betrekking tot de taalvereiste heb ik een bijkomende vraag. U zegt dat u twee keer overleg hebt gehad met de heer Bogaert. Het is mij niet duidelijk geworden wie daar heeft laten weten dat er op artikel 7 geen resultaat kon worden geboekt: Selor of de heer Bogaert. Zelf verwijst u naar de taaltesten die Vlaanderen afneemt. Dat was een van mijn vragen. Vlaanderen hanteert vandaag het systeem van niveau A, B, C en D. Die quoteringen zijn gebaseerd op diplomavereisten. Er zijn andere mogelijkheden, die veel meer functiegericht in plaats van niveaugericht werken. Bent u bereid om daarnaar te kijken?
Ten slotte nog dit: wat betreft de evaluatie van de leidend ambtenaren zijn er inderdaad entiteiten die de cijfers halen. Anderen halen die niet. U verwijst naar de aard van de samenstelling van het personeel. Ik begrijp dat. Het valt mij toch op dat de entiteiten die goed scoren onderling ook heel erg verschillen, en dat geldt ook voor de entiteiten die slecht scoren. Het lijkt dus niet zozeer een probleem te zijn van een onevenwichtige samenstelling veel of weinig laaggeschoolden, veel of weinig arbeiders, veel of weinig technisch geschoold personeel. Ongeacht die samenstelling zijn er blijkbaar altijd mogelijkheden. Ik hoop dat die vaststelling diegenen die nog een eind weegs moeten gaan, stimuleert.
De heer Kurt De Loor : Ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Mijn bekommernis is dat de Vlaamse administratie een afspiegeling moet zijn van onze Vlaamse samenleving. Of het nu gaat over personeelsleden met een arbeidshandicap of met een migratieachtergrond, of over vrouwen in topfuncties: die afspiegeling is erg belangrijk. Ik vind daarom dat de professionalisering van de taalmethode erg positief is. Dat zorgt ervoor dat wij het streefcijfer van 4 procent voor personeelsleden met een migratieachtergrond dicht benaderen.
Nu de telmethode is veranderd en wij het cijfer van 4 procent bijna hebben bereikt, mag het streefcijfer worden bijgesteld. En die laatste wens inspireerde mij tot mijn vraag. Ik dring dus aan op een spoedige bijsturing. Ik heb het gevoel dat in de loop van de wedstrijd de spelregels zijn gewijzigd. Die afspiegeling moet er komen.
De heren Van Malderen en Kennes, en ook u, in uw antwoord, hebben erop gewezen dat er in de entiteiten van de Vlaamse overheid zeer grote verschillen zijn. Aansporingen om beter te doen, zijn nodig. U had het over De Lijn, Kind en Gezin, de VDAB, het AFM. Zij halen ruimschoots het streefcijfer. Er zijn ook departementen die geen of minder dan 1 procent personeelsleden met een migratieachtergrond in dienst hebben. Ik stel dus vast dat er nog heel veel werk aan de winkel is.
Minister Geert Bourgeois : Op wat de heer Kennes zei, heb ik geen antwoord of repliek te geven. Mijnheer Van Malderen, ik heb steeds gezegd dat de vakbonden een punt hebben. Zij waken over de gelijke toegang. De aanwervingen moeten objectief gebeuren, met respect voor de belangen van iedereen. Het kan natuurlijk niet dat iemand met een diploma wordt achteruitgesteld, ten voordele van iemand zonder diploma. Ik begrijp dat zij over die zaken waken. Het is dus niet zo gemakkelijk om een oplossing te vinden. Ik liet de procedure evalueren en stuurde een omzendbrief. Het resultaat is na één jaar bedroevend, ook al zijn er verzachtende omstandigheden in te roepen. Het is immers nog maar het eerste jaar, bovendien beleven we een neergaande conjunctuur. Toch is het zo dat men terughoudend staat tegenover het systeem, zowel bij diegenen die rekruteren als bij de vakbonden.
Wat de taaltest betreft, meldde Selor dat het die niet wil afnemen. Het kabinet van staatssecretaris Bogaert was aanwezig toen Selor die verklaring heeft afgelegd. Wat de spelregels betreft, moet ik zeggen, mijnheer De Loor, dat wij die niet hebben gewijzigd. De definitie is dezelfde gebleven, maar de telmethode is verfijnd. Dat is een goede zaak, zoals u ook zelf zei. Ik denk niet dat deze regering nog nieuwe streefcijfers moet bepalen. Het diversiteitsbeleid moet in 2014 nieuwe doelstellingen krijgen. Ik heb de opdracht gegeven te evalueren. Wij hanteren nu de definitie van het VESOC, en dat zorgt voor een nieuwe context. Ik heb daarom een advies gevraagd. Ofwel blijven wij werken met de EU-15-landen en beschouwen wij de mensen die van daarbuiten komen als mensen die behoren tot een andere nationaliteit, ofwel werken wij met een beperktere groep van mensen die wij beschouwen als mensen die behoren tot een andere nationaliteit. Maar in dat laatste geval is de doelgroep waarbinnen kan worden gerekruteerd veel ruimer. Dat alles moet goed worden afgewogen: blijven wij de definitie ongewijzigd hanteren, en wat is het streefcijfer?
Ik ben het met u eens dat het meer zou mogen zijn. Toch mag dit resultaat worden gezien. Een aantal entiteiten scoren beter. Er zitten erg kleine entiteiten bij, zoals de Vlaamse Regulator voor de Media, waar een twintigtal, hooggespecialiseerde mensen werken. Het is natuurlijk erg moeilijk om daar die 4 procent te realiseren. Voor die kleine entiteiten moeten wij begrip opbrengen voor hun situatie, maar voor de grote is er geen excuus. Voorts wil ik zeggen dat minister Smet voor de mensen die werken onder het diploma dat zij in hun thuisland hebben verworven, een nieuwe procedure voor de erkenning en gelijkschakeling van diplomas bij het National Academic Recognition Information Centre (NARIC) heeft goedgekeurd. Dat is belangrijk voor de hooggeschoolden. Het is belangrijk dat die mensen de procedure doorlopen. Wij hebben op dat vlak een voorbeeldfunctie.
Wat de hoge ambtenaren betreft, duurt het allemaal een tijdje. In mijn agentschap is er een algemeen directeur. Op dit ogenblik zijn het nog uitzonderingen. Misschien kun je dat een beetje vergelijken met de doorstroming van vrouwen naar de top. Er is een zeer sterke vertegenwoordiging van vrouwen in het algemene personeelsbestand. We zitten ongeveer op een derde in het middenkader, maar nog niet in het topkader. Naarmate dat die basis er is en dat het middenkader al een derde benadert, denk en hoop ik dat we binnenkort de streefcijfers van een derde in het topkader zullen kunnen halen.
Hetzelfde geldt voor mensen van allochtone origine. Als je natuurlijk niet eerst de klim kunt maken naar het middenkader, zal er automatisch ook een veel lagere doorstroming zijn. Het zal jammer genoeg dus wat meer tijd vragen, tenzij je zou werken met het Amerikaans systeem, waarbij de administraties samen met de regeringen verdwijnen en je steeds start met een tabula rasa en totaal nieuwe mensen aanwerft. Aangezien er bij ons een ander systeem geldt, zal het nog wel een tijdje duren. Ik denk dat we allemaal op dezelfde lijn zitten.
Er is recent een studie verschenen over de politieke partijen. We hebben het hier over 4 procent medewerkers en vinden dat te laag. De politieke partijen in Vlaanderen, leden en bestuursleden, komen niet eens aan 4 procent. Het is dus een probleem van alle niveaus. We moeten er in een positieve sfeer met zn allen aan blijven werken. Gelukkig zijn er een aantal grote doorbraken, meer en meer ook in echte voorbeeldfuncties, gelukkig ook op het scherm. De achterstand is echter nog te groot, daarover ben ik het met u eens. Het is complex, het gaat om een hele keten. Ik hoop dat we met zn allen onderschrijven dat we moeten inzetten op de hele keten. Zo niet gaan we nog een hele tijd onderaan bengelen in die OESO-rankings. Ik vind dat beschamend. Dat hoort toch niet bij de status die we wensen op te houden. Ik zou liever hebben dat er over afzienbare tijd betere rankings kunnen komen. Ik weet bijvoorbeeld dat er discussie is geweest over OD XXIII. Ik ben er steeds meer van overtuigd dat we echt alle talenten een kans moeten geven, ook in het onderwijs.
De cijfers van schoolse uitval zijn bijzonder bedroevend. In de cijfers van schoolse uitval spelen ook wel andere factoren, zoals culturele factoren. Ook het middenveld om die ouders te motiveren ontbreekt. In de jaren 60 werden de kinderen van arbeiders gemotiveerd en gestimuleerd om hun kansen te wagen. Dat speelt ook mee. Maar ik ben ervan overtuigd dat taalachterstand een veel te groot effect heeft bij een aantal cijfers. Er is twee derde schoolse achterstand in het secundair onderwijs. Dat ligt toch niet aan de kwaliteit van ons onderwijs. De inzet van onze leerkrachten is in de loop van de jaren niet minder hoog. Ik denk niet dat die mensen minder sociaal zijn of zich minder inzetten voor de leerlingen. We moeten de hele keten aanpakken, ook onze eigen overheid.
Voor de entiteiten die het streefcijfer niet halen, wordt het mee opgenomen in de evaluatie van de leidend ambtenaar. Dat is goedgekeurd door de Vlaamse Regering. De betrokken vakminister moet daar op dat moment rekening mee houden. Je kunt al die entiteiten natuurlijk niet over dezelfde kam scheren, dat is logisch. Het ontslaat de leidende ambtenaren niet van een hogere inspanning daartoe.
De voorzitter : De heer Kennes heeft het woord.
De heer Ward Kennes : Minister, u hebt in uw repliek terecht verwezen naar de studie over de politieke participatie. Op dat vlak moeten de verschillende politieke organisaties inderdaad de hand in eigen boezem steken.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.