Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid
Vergadering van 09/02/1994
Interpellatie van mevrouw A. Leysen tot de heer L. Van den Bossche, Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over het financieel benadelen van deeltijdse leerkrachten
De voorzitter : Aan de orde is de interpellatie van mevrouw Leysen tot de heer Van den Bossche, Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, over het financieel benadelen van deeltijdse leerkrachten.
Mevrouw Leysen heeft het woord.
Mevrouw A. Leysen : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn interpellatie sluit vrij goed aan bij de interpellatie van de heer Didden. Het gaat namelijk ook over mensen die terugvorderingen ontvingen omdat zij deeltijds in het onderwijs staan. Wij stellen vast dat er in het globale beleid wel degelijk iets scheef zit. Eind 1993 lazen we in de kranten over een akkoord in het Vlaams Economisch en Sociaal Overlegconputé tussen de Vlaamse regering en de Vlaamse werkgevers en vakbonden en betrekking hebbend op het stimuleren van de herverdeling. Er is bovendien ook sprake van premies van 3000 en 5000 frank, naargelang de arbeidsduurverkorting of voor wie een loopbaanonderbreking neemt. Ook bij omscholing, als men een VDAB-opleiding wil volgen of kinderen tot 3 jaar thuis wil opvangen en een deeltijdse baan neemt, gelden deze premies. In het kader van de toenemende werkloosheid moeten wij dergelijke maatregelen toejuichen. Daartegenover staat nog altijd in artikel 16, paragraaf 1b van het koninklijk besluit van 15 april 1958 met betrekking tot de bezoldiging van het onderwijzend personeel dat leerkrachten die deeltijds werken, financieel worden gestraft. Het artikel stipuleert namelijk dat de weddeverhoging voor onvolledige prestaties beperkt is tot 10 jaar en dat deze beperking slechts ophoudt wanneer de betrekking langer dan 10 jaar loopt. Met het oog hierop heeft men de terugvorderingen doorgevoerd. Deze treffen evenwel veelal vrouwelijke leerkrachten : vandaar ook mijn betrokkenheid bij dit punt.
In het tijdschrift "Klassen" door iedereen gewaardeerd verscheen een artikel waarin stond dat deeltijdse leerkrachten in het basisonderwijs in dit geval evengoed en zelfs beter functioneren dan voltijdse ; zij zijn meer gemotiveerd, staan minder onder druk en kunnen op een meer ontspannen manier voor de klas staan.
Het aantal deeltijdsen neemt ook duidelijk toe. Is er in die zin geen tegenstrijdigheid in het beleid van de Vlaamse regering? Enerzijds neemt men immers maatregelen om deeltijdse arbeid te stimuleren men geeft daartoe zelfs premies en anderzijds geldt het artikel uit het vermelde koninklijk besluit nog steeds. De maatregelen die deeltijds werken moeten stimuleren, kunnen ook van toepassing zijn voor onderwijsinstellingen. Daarom wil ik graag weten in hoeverre deze onderwijsinstellingen plannen mogen indienen om meer deeltijdse arbeid in de instelling te organiseren.
Met betrekking tot de maatregelen inzake werkloosheidsreglementering voorzien in het crisisplan heb ik ook nog enkele vragen waarop u hier niet exact hoeft te antwoorden. In hoeverre hebt u contact met de federale minister om de problemen voor het onderwijzend personeel voor te leggen en te erkennen? Komen deze mensen nog voor bepaalde maatregelen in aanmerking? Heel wat personeelsleden hebben immers maar deeltijdse en beperkte opdrachten ook in de tijd en er worden in juli en augustus slechts uitgestelde bezoldigingen uitbetaald. Als er nog geen overleg daaromtrent is geweest, dan wordt het hoog tijd dat die problemen eens worden aangekaart in het kader van de eerder vermelde maatregelen die het crisisplan vooropstelt.
De voorzitter : Mevrouw Leduc heeft het woord.
Mevrouw J. Leduc : Mijnheer de minister, een aantal scholen vinden voor een beperkt urenpakket geen titularis, omdat deze zichzelf uitsluit van werkloosheidsvergoeding indien hij drie of vijf uren aanvaardt voor een bepaalde periode. Het onderwijs is met deze maatregel niet gediend. Ik ken iemand die drie uren heeft aangenomen en dus geen bijkomende werkloosheidsuitkering kan krijgen. Van die drie uurtjes kan die mevrouw niet leven. De lessen worden momenteel niet gegeven en er moet dus wel degelijk naar een oplossing worden gezocht.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer J. De Meyer : Mijnheer de minister, ik kom nog even terug op de mogelijkheid om mensen met minder dan een halftijdse opdracht niet meer te benoemen. Wij formuleerden daar in het verleden al ernstige bedenkingen bij. Hoe ver staat de mogelijke evaluatie van het personeelsstatuut? Is er al enige vooruitgang geboekt in de vooropgestelde onderhandelingen met de vakbonden in verband met de niet-benoeming van minder dan halftijdse opdrachten?
De voorzitter : Mevrouw Leysen benadert het probleem met als uitgangspunt een bepaald koninklijk besluit. Mevrouw Leduc haalde een algemeen probleem aan en breidde het uit tot deeltijdse leerkrachten. Mijnheer de minister, het wordt hoog tijd dat deze commissie aandacht besteedt aan de jonge leerkrachten. Er groeit namelijk een totale ontmoediging bij deze mensen en de pedagogische lasten die zij dragen, zijn onvoorstelbaar.
Men vraagt van deze mensen heel wat voorbereidingen die, hoewel noodzakelijk, dikwijls de indruk wekken een administratieve rompslomp te zijn die zwaar doorweegt èn de inhoud niet altijd ten goede komt. De onzekerheid en de moeilijkheden inzake de wedden zijn groot. Zou het niet goed zijn een ander systeem te overwegen waarbij een lerarenreserve wordt aangelegd? Op die manier wordt niet alleen de vervanging verzekerd maar ook de uitbetaling van de wedden.
Mevrouw J. Leduc : Het is heel moeilijk om een aantal onvolledige opdrachten te combineren.
De voorzitter : De minister heeft het woord.
Minister L. Van den Bossche : Mijnheer de voorzitter, collega's, het is correct dat iemand die gebruik maakt van een van de federale aanbiedingen en een voltijdse betrekking voor een deeltijdse ruilt, beter begeleid wordt dan iemand die onmiddellijk in het deeltijds circuit terechtkomt. Dit is een federale problematiek vermits de federale regering, in het kader van het tewerkstellingbeleid, deze bijzondere betalingen voor de eerste categorie financiert. De Vlaamse regering kan hierin onmogelijk budgettaire gelijkheid brengen.
Het systeem AC inzake betaling van een deeltijdse of een voltijdse leerkracht, is niet nadelig voor de deeltijdse. Integendeel, de opbouw van de anciënniteit is voordeliger voor een deeltijdse.
Voor een stimulans van de deeltijdse arbeid heeft de Vlaamse regering nog geen plannen uitgewerkt. Ik geef toe dat ik gemengde gevoelens heb over de vraag naar deeltijdse arbeid in het onderwijs. Het is moeilijk een eenduidige evaluatie te maken van de huidige situatie. De keuze voor deeltijdse arbeid in het secundair onderwijs heeft geen al te grote negatieve gevolgen. De situatie is echter totaal anders in het lager- en het buitengewoon onderwijs. Deeltijdse arbeid werkt in deze twee sectoren dikwijls storend. Het welslagen van het project is afhankelijk van de goede samenwerking tussen de betrokken collega's. Ik kan geen garantie bieden dat een uitbreiding van de deeltijdse arbeid het onderwijs ten goede komt. Men moet een mogelijke uitbreiding geval per geval onderzoeken.
Het is correct dat het crisisplan en sommige maatregelen inzake de werkloosheid, de onzekere toestand in het onderwijs nog vergroten. De federale overheid heeft bij het opstellen van het crisisplan weinig rekening gehouden met de werkelijkheid van de onderwijswereld. Ik heb mijn administratie de opdracht gegeven een inventaris op te maken van de problemen. Mijn Franstalige collega van Onderwijs ondervindt wellicht dezelfde problemen. Wij zullen een gezamenlijke nota opstellen, waarin wij onze bezwaren aan de federale collega meedelen. Een volgende vraag handelt over het personeelsstatuut. Ik heb een werkgroep geïnstalleerd die de opmerkingen van de inrichtende machten en de vakbonden verwerkt.
Het is inderdaad correct dat de Vlaamse regering vorige week woensdag geen beslissing genomen heeft inzake het verbod van benoeming van leerkrachten met minder dan een halftijdse betrekking. Een bepaalde vakorganisatie heeft ter zake een brief verstuurd. Ik ga ermee akkoord deze problematiek door te verwijzen naar de discussie over het personeelsstatuut. Ik betreur echter dat de vakorganisatie in de reinste vorm van demagogie beweert dat de uitstel van de maatregel te danken is aan haar lobbywerk. Had ik geweten dat de vakorganisatie op dergelijk wijze zou handelen, had ik de beslissing inzake het verbod van benoeming wel doorgedreven. Ik aanvaard de onfaire houding van de vakbond niet : ofwel garandeert de vakbond mij dat de discussie over het personeelsstatuut volgens de regels van de fair play verloopt, ofwel zal de discussie tergend lang aanslepen. Ik ben niet bereid als schietschijf te dienen. Ik aanvaard niet dat de brief van de vakbond onmiddellijk uitgebuit wordt om een bepaalde sfeer te scheppen. Dergelijke sfeer maakt elk gesprek onmogelijk. Ik herhaal dat de discussie ernstig moet verlopen. Als men voor een discussie via de kranten kiest, zal ik de betrokken partijen met dezelfde munt betalen. Op dat ogenblik is er echter geen sprake van overleg. De vakbonden weten maar al te goed dat wij de CAO-onderhandelingen slechts tot een goed einde hebben kunnen brengen dankzij de collectieve discipline en een absolute zwijgplicht van de betrokken partijen. Ik zal de vakbonden vragen zich aan deze afspraken te houden.
Ik begrijp de bekommernis van de interpellanten inzake de jonge leerkrachten. Dit probleem wordt nog verscherpt door een aantal maatregelen van het crisisplan.
Een collega heeft gepleit voor de oprichting van een bufferkorps. Is deze maatregel geen budgettaire doos van Pandora? Ik vrees dat de oprichting van een bufferkorps bijkomende budgettaire lasten zal veroorzaken.
Inzake de opleiding van de nieuwe leerkrachten geef ik graag toe dat men van hen verwacht dat zij het warm water uitvinden. Ik betreur dat de begeleidingsdiensten nog niet het initiatief genomen hebben om de voorbereidingen te bundelen die in het oog springen door hun kwaliteit en creativiteit. Deze diensten kunnen deze bundels verspreiden. Op die manier moet een jonge leerkracht niet telkens opnieuw en ab initio alles heruitvinden.
Ik denk dat wat er aanwezig is aan kennis op het veld, aan schitterende voorbereidingen, beter zou moeten worden gespreid. De begeleidingsdiensten zouden zich daar beter mee bezighouden in plaats van para-inspectie te spelen. Dan zouden ze meer geliefd zijn op het veld en zouden ze maatschappelijk een grotere functie vervullen dan vandaag het geval is. Dit is echter een vrome wens.
Mevrouw A. Leysen : Mijnheer de minister, misschien heb ik de vraag over het koninklijk besluit van 1958 niet uitdrukkelijk gesteld. Ze stond wel duidelijk in mijn tekst en ik had er graag een antwoord op gekregen.
Minister L. Van den Bossche : Ik ging er vanuit dat die vraag niet meer aan de orde was, maar ik kan u meteen antwoorden. Artikel 16, paragraaf 1, B van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het ministerie van Openbaar Onderwijs zoals het destijds werd genoemd , bepaalt inderdaad dat de tijd die een personeelslid als titularis van een ambt met onvolledige prestaties doorgebracht heeft in een onderwijsinstelling, voor het bepalen van de geldelijke anciënniteit beperkt wordt tot 10 jaar.
Dit artikel bepaalt echter ook dat deze beperking tot 10 jaar niet geldt indien de betrekkelijke duur van de diensten in een ambt met onvolledige prestaties 10 jaar overschrijdt.
Wat betekent dit nu in mensentaal? De wedde van een personeelslid dat voor een ambt met onvolledige prestaties wordt aangesteld, zal als volgt worden vastgesteld : gedurende de eerste 10 jaar van de uitoefening van zijn ambt met onvolledige prestaties zal in zijn wedde de volledige anciënniteit verrekend worden van de in aanmerking komende diensten. Dus indien het personeelslid 8 jaar in aanmerking komende diensten telt, zal hij deze 8 jaar in zijn weddeanciënniteit verrekend krijgen, zowel de jaarlijkse als tweejaarlijkse verhogingen. Op het ogenblik dat het personeelslid 10 jaar in aanmerking komende diensten telt, wordt zijn weddeanciënniteit geblokkeerd. Vervolgens wordt continu nagegaan of dit personeelslid met de bijkomende in aanmerking komende diensten in zijn ambt met onvolledige prestaties de betrekkelijke duur van 10 jaar niet heeft bereikt. De betrekkelijke duur slaat op een breuk die tot teller heeft de werkelijke duur van de diensten uitgedrukt per wekelijks lesuur voor het jaar, en tot noemer het minimum aantal lesuren dat voor het ambt met volledige prestaties is vereist.
Zodra de betrekkelijke duur van 10 jaar overschreden is, wordt de anciënniteit weer volledig herzien en worden al de in aanmerking komende diensten opgenomen voor het bepalen van de nieuwe weddeanciënniteit.
Ik wil er de aandacht op vestigen dat de perioden gedurende dewelke een personeelslid met verlof is of ter beschikking gesteld is wegens gedeeltelijke ontstentenis van betrekking, namelijk perioden die gelijkgesteld zijn met dienstactiviteit, voor de toepassing van artikel 16, paragraaf 1, B, niet beschouwd worden als zijnde gepresteerd in een ambt met onvolledige prestaties.
Wat de herziening van het koninklijk besluit van 15 april 1958 betreft, werd inderdaad al een voorstel in die zin geformuleerd door de administratie onderwijs, onder meer bij de voorbereiding van de sociale programmatie 1993-1994. Bij de bespreking van de CAO-onderwijs werd dit voorstel niet meer aangehouden om budgettaire redenen.
Mevrouw A. Leysen : Het is precies in dat kader dat er terugvorderingen gebeurd zijn zonder dat de betrokkenen het wisten. Het gaat over meer dan 389.000 gevallen.
Minister L. Van den Bossche : Er zijn in dat verband heel wat terugvorderingen gebeurd, die nu opduiken door de cleaning-up operatie van de werkstations. In feite is de reglementering niet nadelig, als men ze vanuit AC bekijkt. In het verleden zijn er inderdaad een aantal verkeerde toepassingen gebeurd die nu terugvorderingen noodzaken.
De voorzitter : Mijnheer de minister, u hebt daareven gesproken over een soort buffer. Dit is slechts een van de mogelijkheden. Hoe dan ook moeten we de huidige situatie doorbreken, want we verliezen te veel bekwame jonge krachten. Kan voor deze categorie van werkloze leerkrachten geen akkoord worden bereikt met de RVA, waarbij de RVA een deel van de financiering voor zijn rekening zou nemen, zodat Onderwijs de lasten niet alleen moet dragen?
Minister L. Van den Bossche : Dat is te proberen, maar ik wil het probleem niet direct afwentelen op de federale regering om zelf Pontius Pilatus te spelen. Ik kan mij inbeelden dat de federale regering zoals wij met budgettaire problemen kampen. Ik wil dit wel opnemen in de nota voor mijn Franstalige collega, hoewel dit voorstel niet behoort tot de opdracht die ik aan mijn administratie heb gegeven. Na overleg kunnen we dan een voorstel in die zin voorleggen aan de federale regering.
De voorzitter : Ik vraag me af of de administratie zich werkelijk bewust is van de situatie van de jonge leerkrachten.
Minister L. Van den Bossche : Niet altijd, ik geef dat toe. Er is nu al meer dan vroeger contact tussen de administratie onderwijs en de scholen. Dat contact is exponentieel gestegen, al bestaat er natuurlijk nog altijd wat wereldvreemdheid vanwege de administratie. Zo herinner ik me een personeelslid dat na 45 jaar vrome dienst op het departement, met pensioen ging, geen kinderen had en mij doodleuk antwoordde op de vraag of hij ooit de school bezocht had : "Neen, waarom zou ik?" U hebt gelijk, mijnheer de voorzitter, er is vaak een kloof tussen het beheer van het departement, ik verwijs dan naar de uitbetaling van de wedden, en de verwachtingen van het onderwijzend personeel, maar er is verbetering merkbaar.
Mevrouw A. Leysen : Mijnheer de minister, op welke wijze zult u zodra er op dit stuk iets beslist is, de maatregelen bekendmaken? Ik hoop dat u de jonge leerkrachten niet langer dan nodig in de onzekerheid zult laten.
Minister L. Van den Bossche : Ik wens natuurlijk niet vooruit te lopen op het overleg met de federale regering en wacht dus op de beslissing die we samen met de federale overheid zullen nemen.
Mevrouw A. Leysen : Kunnen onderwijsinstellingen zich niet inschrijven in het akkoord dat de Vlaamse regering met de sociale partners heeft gesloten?
Minister L. Van den Bossche : Op heden niet.
Het incident wordt gesloten om 12.40 uur.