Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 19/09/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het Aanmoedigingsfonds
- 2097 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de plannen voor het nieuwe Aanmoedigingsfonds
- 2126 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Voorzitter, minister, in het Financieringsdecreet van 2008 is in een Aanmoedigingsfonds (AMF) voor beleidsspeerpunten voorzien. De doelstelling hiervan is gelijke kansen en diversiteit aanmoedigen in het hoger onderwijs, in het bijzonder om maatregelen te nemen die de instroom en de doorstroom bevorderen van studenten uit bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs. De middelen van het AMF worden voorlopig verdeeld op basis van het aandeel van de onderwijssokkel van elke instelling. Deze verdeelsleutel werd vastgelegd voor de periode 2008-2010, en werd vanaf dan jaarlijks verlengd.
Er was gepland om deze verdeelsleutel aan te passen na de evaluatierapporten die elke instelling in 2010 heeft ingediend, en om het AMF op basis van de algemene resultaatsindicatoren te verdelen. Dat is tot hiertoe niet gebeurd. De evaluaties maakten wel duidelijk dat door het inzetten van middelen uit het AMF een dynamiek inzake diversiteit is ontstaan of geïntensifieerd binnen het hoger onderwijs, wat heel positief is.
In zijn advies aan de Vlaamse Regering gaf de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) al in 2011 de aanbeveling om zo snel mogelijk meer duidelijkheid te geven over de toekomst van het AMF. Er is immers nood aan een langetermijnvisie. Het is niet wenselijk om telkens in een korte verlenging van één jaar te voorzien. De Vlor is zeer uitdrukkelijk vragende partij om te evolueren naar een duurzame oplossing.
De Vlor organiseerde in maart 2013 een rondetafel over de meerwaarde van het AMF. Ook daar werden de projecten van de verschillende instellingen voorgesteld. Daar bleek heel duidelijk dat er binnen het hoger onderwijs een positieve dynamiek is ontstaan om op een juiste manier met diversiteit om te gaan en om bepaalde doelgroepen aan te trekken. De Vlor wees nogmaals op het belang van een structurele verankering.
Minister, u hebt in uw beleidsbrief Onderwijs heel duidelijk gesteld dat u daar werk van wilt maken. U wilt het AMF herbekijken en herformuleren. U hebt op vragen in deze commissie eerder dit jaar heel duidelijk geantwoord dat er een taskforce van experten zal worden opgericht om de contouren van de vernieuwde aanpak uit te werken. Daarom, minister, denk ik dat het goed is om vandaag naar een stand van zaken te vragen.
Wanneer denkt u te kunnen finaliseren en duidelijkheid te kunnen creëren inzake de toekomst van het AMF? Worden de doelstellingen vastgelegd? Zal er rekening worden gehouden met de verschillende contexten, zoals de verschillende instellingen en de verschillende opleidingen en doelgroepen? Hoe is de taskforce samengesteld? Zijn er al resultaten van de werkzaamheden? Wanneer wordt dit precies afgerond? Kunnen de instellingen zo vlug mogelijk feedback krijgen? De Vlor wees erop dat het belangrijk is dat de Vlaamse Regering reageert op de rapporten die de instellingen hebben binnengebracht. Zo kunnen de instellingen beter weten waar zij aan toe zijn. Is daarin al een initiatief genomen? Hoe zou het AMF kunnen worden ingebed in een duurzaam diversiteitsbeleid?
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Minister, heel wat jongeren uit arbeidersgezinnen bevolken de banken van de aulas in het hoger onderwijs. Maar dit geeft een vertekend beeld van onze maatschappij, want er is nog altijd een duidelijke ondervertegenwoordiging van bijvoorbeeld etnisch-culturele minderheden en van studenten met een functiebeperking.
Het Financieringsdecreet van 2008 voorziet in een Aanmoedigingsfonds (AMF) voor beleidsspeerpunten. Hogescholen en universiteiten kunnen de middelen aanwenden om gelijke kansen en diversiteit in het hoger onderwijs te bevorderen. In het bijzonder kunnen zij maatregelen nemen die de instroom en de doorstroom bevorderen van studenten uit bevolkingsgroepen die in het hoger onderwijs ondervertegenwoordigd zijn. Elke instelling diende begin 2011 bij de overheid een evaluatierapport in. In een schriftelijke vraag peilde ik naar de evaluatie van deze rapporten. Uit uw antwoord bleek dat het AMF heel wat in beweging heeft gezet inzake diversiteit in het hoger onderwijs, maar dat het fonds in zijn huidige vorm op een aantal punten grondig moet worden gewijzigd en bijgestuurd. Deze punten kaartte ik in mei 2012 samen met mevrouw Helsen ook aan in een motie.
Enerzijds beargumenteren de instellingsbesturen nauwelijks de beleidskeuzes die ze maken en bijgevolg verschaffen ze nauwelijks inzicht in het proces dat tot die keuzes heeft geleid. Anderzijds blijkt dat de verslagen van drie jaar werking wel een uitvoerige beschrijving geven van de inspanningen die geleverd zijn door de instellingen, maar dat ze onvoldoende duidelijk maken wat de impact van die inspanningen is op in-, door- en uitstroom van studenten uit ondervertegenwoordigde groepen. Ook het systematisch verzamelen van gegevens is nog voor veel verbetering vatbaar. Een bijkomend probleem vormt de definitie van ondervertegenwoordigde groepen. Instellingen mochten hun eigen definities hanteren, wat onbedoelde neveneffecten had.
In de beleidsbrief kondigt u op basis van de rapporten van de instellingen en van de evaluaties van het Aanmoedigingsfonds een plan van aanpak aan dat in een bredere visie op de democratisering van het onderwijs zal passen. In het licht daarvan hebt u een taskforce van experts samengesteld die hierover advies moest uitbrengen. Er zou een overleg komen met de instellingen dat u nog voor juli 2013 wilde afronden.
Minister, hoe ver staat het met de plannen voor het nieuwe Aanmoedigingsfonds? Wanneer zal ermee van start worden gegaan?
Is er een consensus bij de instellingen over de invoering van het registratiesysteem dat werd voorgesteld door de Vlor?
Op basis van welke criteria zullen in het nieuwe Aanmoedigingsfonds de middelen verdeeld worden? Komt er een sterkere koppeling van de allocatie van de middelen en het behalen van vooropgestelde streefcijfers?
Welke maatregelen worden genomen opdat er een beter zicht komt op de impact van de inspanningen die de instellingen leveren om de in-, door- en uitstroom van studenten uit kansengroepen te bevorderen?
Worden er verdere stappen gezet inzake de verschuiving van diversiteit als een projectmatig, perifeer gegeven van het onderwijs- en sociaal beleid van de instellingen, naar diversiteit als een centraal gegeven van dat beleid? Wordt er met andere woorden afgestapt van projectmatigheid en wordt dit een beleidsmatige optie binnen het algemeen beleid?
De heer Boudewijn Bouckaert : Minister, ik ben tegen positieve discriminatie, maar ik ben wel voor affirmative action, zoals dat in het Engels wordt genoemd. En dit is een vorm van affirmative action-beleid, een aanmoedigingsbeleid. In principe heb ik daar niets op tegen, ik vind het zelfs goed, maar deze vormen van aanmoediging moeten inderdaad getest worden op hun impact, ze moeten niet behouden worden omdat ze nu eenmaal bestaan.
Ik vind daarom de vragen van mevrouw Helsen en mevrouw Pehlivan heel relevant. Ze vragen of er wordt nagegaan wat de impact van het aanmoedigingsbeleid is en wat het toekomstige beleid ter zake zal zijn. Het probleem is reëel, er zijn niet alleen te weinig allochtonen op de schoolbanken, er zijn ook de lage slaagcijfers bij allochtone studenten. Die twee gaan hand in hand en daar moet iets aan worden gedaan. Maar er moet worden nagegaan of dit instrument degelijk is of dat het moet worden aangepast.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, dames en heren, ik zal uitvoerig antwoorden. De Vlaamse Regering heeft op 19 juli 2013, dus tijdens de laatste bijeenkomst voor het zomerreces, mijn conceptnota goedgekeurd over de visie op en de doelstellingen en de voorstellen over de nieuwe aanpak van het Aanmoedigingsfonds. De conceptnota beslaat de periode 2014-2021. Het doel van het Aanmoedigingsfonds blijft het verbeteren van de in-, door- en uitstroom van studenten uit onevenredig in het hoger onderwijs vertegenwoordigde groepen.
We hebben daarbij, in navolging van het advies van de taskforce, de ondervertegenwoordigde groepen gedefinieerd volgens drie clusters: ondervertegenwoordigde socioculturele en socio-economische groepen (SCSE), studenten met functiebeperkingen (FB) en tweedekansstudenten (TKS). Deze drie clusters groeperen de elf soorten studenten die de Vlor vroeger reeds heeft aangeduid als ondervertegenwoordigde groepen.
De cluster SCSE omvat drie categorieën. Categorie A wordt gevormd door de studenten van wie de thuistaal niet het Nederlands is en waarvan het opleidingsniveau van de moeder ten hoogste secundair onderwijs is. Categorie B herbergt de studenten van wie de moeder geen diploma heeft of waarvan het opleidingsniveau van de moeder lager onderwijs of lager secundair onderwijs is. Categorie C wordt gevormd door de studenten die een studietoelage in het hoger onderwijs genieten.
De cluster FB omvat de studenten bij wie er op een of meerdere lichaamsfuncties zoals opgesomd in de International Classification of Functioning, een tijdelijke of langdurige uitval is. Deze definitie stemt volledig overeen met de definitie die de Vlor voorstelt in haar advies over de registratie van kansengroepen.
Trouwens, voorzitter, rector Torfs heeft ondertussen kunnen horen dat ik Engels spreek en hij heeft het goed bevonden. U weet dat hij daar heel wat voor gedaan heeft. Het gebeurde tijdens de opening van de Vlerick Business School. Mevrouw Brusseel heeft het ook gehoord.
De cluster TK omvat de studenten die ouder zijn dan 26 jaar, nog geen diploma hebben van bachelor of master, die genieten van het statuut van werkstudent of die als zijinstromer kunnen worden beschouwd.
Het advies van de taskforce volgend, hebben we deze clusters verder geoperationaliseerd op basis van de gegevens die momenteel al in de databanken van het beleidsdomein onderwijs ter beschikking zijn. We hebben hierbij gegevens uit de datawarehouse hoger onderwijs gekoppeld aan gegevens uit de databank van het secundair onderwijs. Dit resulteerde in een operationalisering van de eerste cluster en een gedeeltelijke operationalisering van de tweede cluster. Op basis van deze operationalisering is in de conceptnota een allocatiemodel voor de periode 2014-2016 voorgesteld van de beschikbare middelen.
De Vlaamse Regering zal dit allocatiemodel decretaal verankeren op basis van de volgende principes. In 2014 worden de middelen van het Aanmoedigingsfonds onder de universiteiten en hogescholen verdeeld op basis van het aantal opgenomen studiepunten zoals die gebruikt worden voor de berekening van de onderwijssokkel in 2014. In 2015 wordt de helft van de middelen van het Aanmoedigingsfonds verdeeld onder de universiteiten en hogescholen op basis van het aantal opgenomen gewogen studiepunten zoals die gebruikt worden voor de berekening van de onderwijssokkel in 2015. De andere helft van de middelen wordt verdeeld onder de universiteiten en hogescholen, op basis van het aandeel van elke universiteit en hogeschool in de som van de door de studenten opgenomen studiepunten in een van de volgende vier categorieën, met de daarbij horende weging: 30 procent voor de categorie A van de cluster SCSE, 30 procent voor de categorie B van de cluster SCSE, 20 procent voor de categorie C van de cluster SCSE en 20 procent voor de studenten geregistreerd bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een handicap (VAHP).
Vanaf 2016 worden de middelen van het Aanmoedigingsfonds verdeeld onder de universiteiten en hogescholen, op basis van het aandeel van elke universiteit en hogeschool in de som van de door de studenten opgenomen studiepunten in een van de volgende vier categorieën, met de daarbij horende weging: 30 procent voor de categorie A van de cluster SCSE, 30 procent voor de categorie B van de cluster SCSE, 20 procent voor de categorie C van de cluster SCSE en 20 procent voor de studenten geregistreerd bij het VAHP.
Het gaat hierbij voor de categorieën A, B en C van de cluster SCSE enkel om de studiepunten opgenomen door generatiestudenten. Voor de gegevens met betrekking tot het aantal opgenomen studiepunten door studenten in de diverse categorieën van ondervertegenwoordigde groepen gelden de data van het academiejaar 2011-2012 als referentiedata. Vanaf dat academiejaar wordt van jaar tot jaar een vijfjaarlijks gemiddelde opgebouwd. In 2015 gaat het over het gemiddelde van de academiejaren 2011-2012 en 2012-2013. In 2016 gaat het over het gemiddelde van de academiejaren 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014. In 2017 gaat het over het gemiddelde van de academiejaren 2011-2012, 2012-2013, 2013-2014 en 2014-2015. In 2018 gaat het over het gemiddelde van de academiejaren 2011-2012, 2012-2013, 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016. Vanaf 2019 gaat het over het vijfjaarlijks gemiddelde.
U kunt dit rustig nalezen in de conceptnota.
De voorzitter : Wordt die ons bezorgd?
Minister Pascal Smet : Ik veronderstel dat die online staat. Ik volg dat niet op, maar ik denk dat die conceptnota perfect kan worden bezorgd, als ze nog niet online staat. Ik zal dat bekijken. Of de commissiesecretaris kan dat eens nakijken.
Het bedrag dat een instelling ontvangt, mag evenwel niet minder bedragen dan de basisaanmoedigingstoelage van 150.000 euro. Dit minimum wordt herleid tot de helft voor die instellingen die de instellingsnorm uit het Financieringsdecreet niet halen. De basisaanmoedigingstoelage wordt vanaf het begrotingsjaar 2015 geïndexeerd. In functie van de integratie van de academische opleidingen van de hogescholen in de universiteiten kan de Vlaamse Regering die bedragen aanpassen. In 2014-2016 gaan we eveneens samen met de instellingen na hoe we de clusters 2 en 3 verder kunnen operationaliseren op basis van voldoende gevalideerde gegevens. In de periode 2014-2016 zal ook de monitoring van de doelgroep uit de SCSE-cluster verder worden uitgewerkt en zullen de resultaatsgerichte indicatoren in kaart worden gebracht aan de hand waarvan het succes van een instelling kan worden gemeten. Tegen eind 2016 moeten de drie clusters volledig geoperationaliseerd zijn en zal de volgende Vlaamse Regering dus een besluit moeten nemen over de parameters die in de periode 2017-2021 zullen worden gebruikt voor de verdeling van het Aanmoedigingsfondsbudget en voor het meten van het succes van de instellingen. Het allocatiemodel kan dan vanaf 2017 worden aangepast aan de volledige operationalisering van de clusters.
De Vlaamse Regering zal ook Vlaanderenbrede doelstellingen qua diversiteit en democratisering in het hoger onderwijs vastleggen. Het zullen algemene doelstellingen zijn met betrekking tot de instroom van studenten uit de drie clusters, hun studierendement en de drop-out binnen deze clusters. Voor de reeds geoperationaliseerde clusters zal het vastleggen van deze doelstellingen nog tijdens dit academiejaar gebeuren. Voor de andere clusters zal dit vastleggen gebeuren nadat ze volledig zijn geoperationaliseerd.
De Vlaamse Regering sluit in het kader van het Aanmoedigingsfonds ook een beheersovereenkomst af met de universiteiten en hogescholen. Die zal ingaan vanaf 1 januari 2014. De beheersovereenkomsten zullen worden aangevuld naarmate de drie clusters verder worden geoperationaliseerd en de Vlaanderenbrede doelstellingen gekend zijn. In de beheersovereenkomsten moeten instellingsspecifieke doelstellingen worden afgesproken die moeten bijdragen tot de realisatie van de Vlaanderenbrede doelstellingen. De instellingen zullen zelf kunnen bepalen op welke Vlaanderenbrede doelstellingen ze willen inzetten.
Het advies van de taskforce zit als bijlage bij de conceptnota. Ook ziet u daar de taskforce. De Vlor heeft op 12 september advies uitgebracht. Ik weet niet of u dat advies ondertussen hebt gezien. Ik kende ondertussen al een aantal opmerkingen. Ik moet de Vlor nog een uitgebreid antwoord bezorgen. Het lijkt me beter dat ik dat eerst doe en dat ik dat antwoord niet hier al begin te becommentariëren. Dat ligt soms wat gevoelig. Ik kan algemeen al wel zeggen dat ze akkoord gaan met de clusters. Wel zouden ze het nieuwe allocatiemodel pas volledig willen invoeren als alles geoperationaliseerd is, maar dat lijkt ons wat te lang te duren, dus kiezen we voor een stapsgewijze aanpassing. Dat lijkt me ook beter, gezien de geest. In ieder geval merk ik dat het een positief advies is, met wel wat opmerkingen, maar die kunnen we duidelijk geven.
De taskforce heeft ook heel wat voorstellen gedaan waar we achter staan. Zo stelt men voor dat wordt gewerkt aan een kwaliteitshandboek, waarin kwalitatieve indicatoren worden opgenomen waarvan geweten is dat ze de instroom, doorstroom en uitstroom van ondervertegenwoordigde groepen in het hoger onderwijs verbeteren. Dit kwaliteitshandboek moet als inspiratiebron gelden voor de implementatie van een geïntegreerd diversiteitsbeleid. De taskforce ziet hiervoor ook mogelijkheden in het model van theory-driven evaluation, dat als leidraad kan worden gebruikt bij het meten van veranderingsprocessen.
Ook stelt de taskforce voor dat instellingen zouden worden aangemoedigd om een sterkte-zwakteanalyse te maken van de manier waarop diverse groepen de doelgroep- en andere studenten bij hen in-, door- en uitstromen. De bedoeling is dat instellingen die evoluties fijnmazig monitoren. Hoe beter instellingen een inzicht hebben in deze evoluties, hoe beter ze voorbereid zijn op de onderhandelingen met de overheid bij het afsluiten van de beheersovereenkomsten.
De taskforce stelt eveneens voor dat diversiteit als een volwaardige indicator wordt meegenomen in het visitatie- en accreditatieproces. Hoe beter instellingen een geïntegreerd diversiteitsbeleid implementeren, hoe meer kwaliteit ze zullen bieden. Dit zal zich weerspiegelen in de instellingsreview. De vragen die bij een instellingsreview aan bod komen, zijn de volgende. Welke beleidsdoelstellingen wil de instelling bereiken? Wat zijn de beleidsuitgangspunten? Hoe wil de instelling die doelstellingen bereiken? Welke instrumenten zal de instelling inzetten om die doelstellingen zo effectief mogelijk te bereiken? Hoe weet de instelling dat de beleidsacties effectief zijn? Wat doet de instelling om te verbeteren en te innoveren?
Uiteraard zal het Vlaams Parlement grondig kennis kunnen nemen van alles wat we zeggen aan de Vlor. Dit zal immers decretaal worden verankerd en dus maken we dat alles uiteraard ook over.
De conceptnota is dus af en wordt momenteel in besluiten omgezet. De beheersovereenkomsten worden heronderhandeld, en ook een eventuele decretale aanpassing zal nog gebeuren.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. U hebt heel veel informatie gegeven. Het lijkt me inderdaad zinvol dat we de conceptnota grondig bekijken.
We zullen ook het advies bestuderen van de Vlor op de conceptnota die aan hen is overgemaakt. Het is duidelijk dat er stappen vooruit worden gezet. Minister, ik begrijp dat u de decretale vertaling nog tijdens deze legislatuur wilt realiseren. Hebt u al een idee op welke manier u dat gaat doen?
Minister Pascal Smet : Ik denk dat dat de meest efficiënte manier is om dat te doen. Er komen nog decreten aan, zoals OD XXIV en het Vereenvoudigingsdecreet voor het hoger onderwijs. We zullen nog nagaan hoe we dat het beste aanpakken.
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord, de cijfers en de fasen die u hebt ingebouwd. Dat betekent dat we de conceptnota met aandacht moeten lezen.
Minister, ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Helsen over de decretale vertaling. U hebt gezegd dat er Vlaamse brede doelstellingen zullen worden bepaald, waarop de instellingen hun eigen doelstellingen zouden kunnen baseren. Ze hebben de Vlaamse doelstellingen nodig over waar we naartoe willen om dan zelf hun eigen doelstellingen te kunnen bepalen. Zit dat ook in die decretale vertaling? Wanneer komen die Vlaamse doelstellingen er?
Minister Pascal Smet : Tijdens dit academiejaar voor de clusters die al geoperationaliseerd zijn.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.