Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Vergadering van 02/07/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Patricia De Waele tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de aanbeveling van de Vlaamse ombudsman inzake de krotbelasting
- 2026 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Sas van Rouveroij tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de dubbele heffing inzake belastingen op leegstand en verkrotting
- 2053 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Sas van Rouveroij tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, en tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over lokale opcentiemen geheven op belastingen inzake leegstand en verkrotting
- 2054 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Veli Yüksel tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de heffingen op verwaarlozing en verkrotting
- 2071 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw De Waele heeft het woord.
Mevrouw Patricia De Waele : Voorzitter, op uw aanraden heb ik een aantal vragen om uitleg ingediend. Enkele weken geleden heeft de Vlaamse ombudsman in de gemeenschappelijke commissie Financiën en Woonbeleid toelichting gegeven. Dat is ook de oorzaak van mijn betrokkenheid. Normaal gezien, zetel ik in de commissie Woonbeleid.
Ik wil toch eerst een opmerking maken. U hebt toen de raad gegeven door middel van vragen om uitleg onze vragen aan de verschillende ministers te stellen. Ik heb een vraag om uitleg aan minister Bourgeois ingediend. Het gaat immers onder meer om de gemeentebesturen. Ik heb ook een vraag om uitleg aan minister Van den Bossche gesteld. Het beleidsdomein Wonen is hier immers ook bij betrokken. Ik heb die vragen om uitleg teruggekregen met de boodschap dat ik ze in deze commissie moet stellen. Ik had toen al een vraag om uitleg aan minister Muyters opgesteld. In verband met mijn tweede vraag om uitleg ben ik echter weer naar minister Van den Bossche doorverwezen. Ik heb het gevoel dat ik in een pingpongspel ben terechtgekomen en dat niemand precies weet waar bepaalde vragen moeten worden beantwoord. Ik hoop in elk geval dat ik vandaag ruim de kans zal krijgen zo veel mogelijk antwoorden te horen.
De Vlaamse overheid en de gemeentebesturen pakken de verkrotting en de leegstand van woningen en van bedrijfsgebouwen aan met een krot- en leegstandsheffing. In sommige gevallen lopen die bedragen hoog op.
Tijdens zijn toelichting in de gemeenschappelijke commissie op 18 juni 2013 heeft de Vlaamse ombudsman vermeld dat dit een onwettelijke en dubbele belasting is. Heel wat gemeenten heffen opcentiemen op de Vlaamse krotbelasting. In mei 2012 heeft het Hof van Cassatie echter geoordeeld dat dit verboden is. Er kunnen geen gemeentelijke opcentiemen op die krotbelasting worden geheven. De Vlaamse ombudsman heeft dit toegelicht. Ik zou hierover een aantal vragen om uitleg willen stellen die ontvankelijk zijn verklaard.
Minister, zijn de burgers die door deze onwettelijke krotbelasting zijn gevat concreet aangeschreven of ingelicht? Er is mogelijk sprake van een onterechte belasting. Indien dit niet is gebeurd, zou ik graag vernemen waarom niet. Ik heb uit de stukken van de Vlaamse ombudsman kunnen afleiden dat het om ongeveer 2000 gevallen zou gaan. Dat is natuurlijk een behoorlijk aantal. Als het erop aankomt die mensen te verwittigen, ligt dit aantal echter niet te hoog.
Hoe zit het eigenlijk met de retroactiviteit? Indien nu blijkt dat we met een onwettelijke toestand te maken hebben, ga ik ervan uit dat een aantal burgers een aantal jaren geleden op een onwettelijke wijze zijn belast. Ik vraag me af of de belastingen die deze burgers in het verleden onterecht hebben betaald op een of andere manier zullen worden teruggestort. Hoe zal dat worden geregeld?
De voorzitter : De heer van Rouveroij heeft het woord.
De heer Sas van Rouveroij : Voorzitter, ik heb twee vragen om uitleg ingediend. Ik heb beide zaken uit elkaar gehaald. Enerzijds is er de problematiek van de inkohiering. Anderzijds is er de problematiek ten gronde, die met de rechtsgrond te maken heeft. Dit zijn twee totaal andere zaken die totaal andere antwoorden vergen.
Ook ik verwijs naar de gedachtewisseling met de Vlaamse ombudsman van 18 juni 2013. Ik kon toen zelf niet aanwezig zijn. Ook minister Van den Bossche was er niet. Hierdoor moeten we de thematiek nu even hernemen. Op zich is dit niet zo erg. Het is alleen spijtig omdat de uitleg van de Vlaamse ombudsman bijzonder interessant was. Ik ga ervan uit dat de minister hier ook kennis van heeft genomen. In die zin missen we in feite niets.
Het advies van de Vlaamse ombudsman heeft onder meer betrekking op de problematiek in verband met de dubbele belasting. Die problematiek ontstaat als een gewestelijke belasting en een gemeentelijke belasting wordt geheven op de verkrotting van woningen en gebouwen en op de verkrotting van bedrijfsruimtes en op de leegstand en de verwaarlozing van bedrijfsruimtes. Indien ik het over verkrotting heb, heb ik het altijd over woningen, gebouwen en bedrijfsruimtes. Indien ik het over leegstand heb, splits ik dit wegens de enigszins verschillende benadering.
Het eerste probleem dat de Vlaamse ombudsman aanhaalt, heeft betrekking op de disproportionaliteit. Ten gevolge van meerdere heffingen op eenzelfde belastbaar feit kan de totale kostprijs voor de belastingplichtigen hoog oplopen. Dit is in sommige gevallen ook aangetoond. Ik heb in zijn verslag alvast vrij hoge sommen gezien.
Het tweede probleem betreft de administratieve overlast ten gevolge van meerdere aanslagbiljetten. Dit is uiteraard enkel het geval indien niet met de duozit wordt gewerkt. In die gevallen worden de opcentiemen hier uiteraard in verwerkt. Dit probleem bestaat enkel indien met een Vlaamse heffing en een lokale heffing wordt gewerkt.
Het derde probleem betreft de onduidelijkheid en de juridische onzekerheid met betrekking tot de vrijstellingen en de schorsingen van deze heffingen. Er kunnen immers verschillen tussen gewestelijke en lokale heffingen zijn. Dit geldt volgens mij ook niet indien met een duozit wordt gewerkt. Indien het om een afzonderlijke heffing met een afzonderlijk reglement gaat, is het mogelijk dat een lokaal bestuur voorziet in vrijstellingen waarin de gewestelijke heffing niet voorziet of omgekeerd.
De disproportionaliteit ten gevolge van de samenvoeging van heffingen, de administratieve overlast en de onduidelijkheid en juridische onzekerheid zijn de drie pijnpunten.
Dit brengt me bij het reeds door mevrouw De Waele aangehaalde arrest van het Hof van Cassatie van 24 mei 2012. Dit arrest, dat ondertussen genoegzaam bekend is, stelt dat artikel 464, eerste lid van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (WIB) de Vlaamse overheid niet toelaat gemeentebesturen het recht te verlenen opcentiemen te heffen. De Vlaamse overheid kan dat zelf wel. Indien gemeentebesturen dit ook doen, komen ze in strijd met artikel 464. Volgens de redenering van het Hof van Cassatie betekent dit immers dat het kohier hoe dan ook onrechtstreeks als grondslag wordt gebruikt, wat artikel 464 niet toelaat.
We hebben het hier al vroeger over gehad. Aangezien mijn geheugen en het geheugen van de minister nog goed werken, hoef ik dat niet allemaal boven te halen. Ik herinner me dat de minister toen heeft verklaard de federale overheid om aandacht voor dit probleem te vragen. Hij zou de Federale Regering vragen artikel 464 zodanig aan te passen dat het probleem met de rechtsgrond zou verdwijnen en dat we met het Hof van Cassatie in het reine zouden geraken.
De minister heeft gehandeld zoals hij heeft beloofd. Daar hebben we het op 12 december 2012 al over gehad. De vraag van de Vlaamse Regering is op de agenda van de interfederale werkgroep geplaatst. Ik heb het verdere verloop gevolgd. Op 27 mei 2013 heeft de interfederale interkabinettenwerkgroep een akkoord over een voorontwerp van wet tot wijziging van het artikel bereikt. Iedereen beschikt over bronnen. Dat helpt de discussie vooruit.
De minister heeft dit eigenlijk al eerder aangekondigd. Hij kende de datum toen nog niet. Aangezien de minister-president toen net binnenkwam, is hem gevraagd wanneer de volgende vergadering van het Overlegcomité zou plaatsvinden. Hij wist ons te melden dat die vergadering op 12 juni 2013 zou plaatsvinden. Die informatie is nadien correct gebleken.
Ondertussen heb ik de notulen van die vergadering gezien. Er is een voorontwerp van wet tot wijziging van de artikelen 464 en 465 van het WIB opgesteld. Het is de bedoeling artikel 464 wat op te kuisen en artikel 465 te gebruiken om alle uitzonderingen in op te lijsten. Het door het Overlegcomité opgesteld voorontwerp van wet zou aan de federale ministerraad worden voorgelegd.
Indien ik het voorontwerp goed heb begrepen, zou de wijziging van artikel 464 op 1 januari 2014 in werking treden. Dit is al goed nieuws. Ik moet toegeven dat er ten aanzien van de federale overheid enige scepsis heerste. De minister had hier meer vertrouwen in dan ik.
Ik weet immers hoe moeilijk het is het WIB te wijzigen. Dit geldt zeker indien het een wijziging ten behoeve van de lokale besturen betreft. Op dat vlak ben ik een ervaringsdeskundige. De federale overheid is niet snel geneigd wijzigingen aan het WIB door te voeren.
Ik dring er al lang op aan lokale fiscale ambtenaren inzagerecht te verlenen in de nominatieve gegevens van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL). Ik zal er tot mijn laatste snik voor blijven pleiten de lokale fiscale ambtenaren als gelijkwaardig aan de gewestelijke en federale fiscale ambtenaren te beschouwen. Ze zijn dat tenslotte ook. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Minister, daar ben ik het mee eens. De sfeer is goed. We zullen dat proberen.
In zijn advies heeft de Vlaamse ombudsman een andere oplossing voorgesteld. Zijn voorstel heeft betrekking op de huidige werkwijze voor de leegstandsheffing op woningen en gebouwen, waarvoor de Vlaamse Regering jaren geleden al een oplossing heeft bewerkstelligd. In het licht van het Grond- en Pandendecreet is beslist dat dit tot de lokale autonomie behoort. De lokale overheden beslissen al dan niet een reglement uit te vaardigen en heffing in te voeren. Indien een lokale overheid dit niet doet, wordt nagegaan of de leegstand in die gemeente zeer hoog is en tot de bovenste 10 procent behoort en of de leegstand in die gemeente groeit. Dit zijn de criteria die in het Grond- en Pandendecreet zijn opgenomen. Indien die twee criteria zijn vervuld, kan de Vlaamse Regering een eigen reglement op leegstand uitvaardigen en in de betrokken gemeente van toepassing verklaren.
Dit is het systeem dat voor de heffing op de leegstand van woningen en gebouwen is uitgewerkt. Dit systeem werkt goed en respecteert de gemeentelijke autonomie ten volle. Het treedt enkel in werking indien de Vlaamse overheid van mening is dat het betrokken lokale bestuur in gebreke blijft.
De vraag van de Vlaamse ombudsman is of de Vlaamse Regering bereid is dit systeem te veralgemenen en ook van toepassing te maken op de krotbelasting en op de nog bestaande leegstandsheffing op bedrijfsgebouwen.
Het voordeel van dit systeem is onmiskenbaar dat de problematiek inzake artikel 464 verdwijnt. Er is immers geen sprake meer van een heffing op het kohier. Van een ander voordeel heb ik me pas later laten overtuigen. In den beginne had ik een mening over die duozit. Ik heb dat al eens eerder uitgelegd. Ik vind echter dat het voortschrijdend inzicht van intelligentie getuigt. Dit betekent niet dat ik me intelligentie wil toemeten. Enkel de gekken en de koppigaards veranderen nooit van mening. Ik ben geen van beide.
Aanvankelijk leek de duozit me een oplossing. Zeker voor de gemeentebesturen zonder of met een kleine belastingdienst is het zeer moeilijk een dergelijk reglement tot stand te brengen om de heffingen te organiseren. Ondertussen heb ik de argumentatie van de Vlaamse ombudsman, die me aanvankelijk niet bekend was, gelezen. Die argumentatie raakt me op het vlak van de lokale autonomie.
Ik ben daar heel gevoelig voor. Volgens mij moet zo veel mogelijk van onderuit starten. Waar het onderaan kan blijven zitten, moet het ook daar worden gehouden. Ik noem dat de burgernabijheid. Het is mogelijk dit op allerlei manieren politiek te vertalen. Indien het daar kan blijven zitten, moet dat ook gebeuren. Indien dat niet kan, dan moet het niet blijven zitten.
In dit geval kan het. Het is namelijk ook al gebeurd. De Vlaamse Regering heeft met betrekking tot de leegstand van woningen en gebouwen al een dergelijke beslissing genomen. We zouden het ons dan ook gemakkelijk kunnen maken en dit ook voor de totale leegstands- en verkrottingsproblematiek invoeren. De steden en de gemeenten kunnen immers kort op de bal spelen. Ze hebben de vinger aan de pols en ze weten hoe ze het zeer schadelijk fenomeen van de leegstand en de verkrotting moeten aanpakken.
Ik ben blij met de suggesties van de Vlaamse ombudsman in deze commissie. Hij gaat hiermee aan de slag. Dat kan van de Vlaamse Regering niet altijd worden gezegd. Dit behoort tot het politieke spel. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
De ideeën die hier zijn geopperd en mijn eigen suggesties zijn plots in een juridisch advies van professor Van de Velde verschenen. Dit is een fijne vaststelling. Ik heb in de commissie een suggestie geopperd. Ik had toen echter enige onzekerheid. Ik ben geen specialist. Ik heb gezond verstand en ik ben juridisch geschoold, maar niemand anders dan professor Van de Velde zou ons beter kunnen adviseren. Zij heeft de materie helemaal onder de knie.
Uit haar uitgebreid juridisch advies blijkt dat er geen bezwaren zijn. Ik vraag me dan ook af of we dit niet beter zouden doen. Ik wil nu dan ook een allicht vruchteloze poging ondernemen om ook bij de minister een voortschrijdend inzicht tot stand te brengen.
Minister, wat is uw standpunt over het probleem van de disproportionaliteit? Vindt u dit correct? Het probleem is er niet indien de duozit wordt gebruikt. Indien twee afzonderlijke heffingen worden samengeteld, gaat het soms om indrukwekkende bedragen. We beginnen zelfs naar een soort fiscale onteigening te neigen. Indien uw antwoord luidt dat het om een disproportionaliteit gaat, flirten we in alle eerlijkheid met een fiscale onteigening. Dat is uiteraard niet toegelaten. Die rechtsfiguur bestaat niet. Onteigeningen bestaan enkel binnen de stedenbouw en de ruimtelijke ordening.
Wat vindt u van de administratieve overlast? Stoort dit u? Indien de duozit wordt gebruikt, blijft dit probleem allicht zeer beperkt. Indien het om een dubbele heffing gaat, moet u daar echter gevoelig voor zijn.
Er is zeker sprake van een onduidelijkheid en een juridische onzekerheid. Dit blijkt onder meer uit de getuigenissen in het verslag van de Vlaamse ombudsman. Ik ken de materie zelf ook. Ik ben tussen 1989 en 1994 schepen van Financiën in Gent geweest. Dat was in feite het begin van een twintigjarig mandaat. Ik heb toen als eerste in Vlaanderen een leegstands- en verkrottingsbelasting ingevoerd. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Ik ben misschien de founding father. Dit liep enigszins samen met de situatie in Mechelen. Ik wil heel eerlijk zijn. Het stadsbestuur van Mechelen is ons enkele dagen voorafgegaan of enkele dagen later gevolgd. De mist van de tijd laat me toe dit met zekerheid te zeggen. Ik ga ervan uit dat ik hoe dan ook aan de wieg stond.
Indien ik die periode van dertig jaar overschouw, blijken heel wat argumenten de onduidelijkheid en de juridische onzekerheid op te roepen. De vrijstellingsregelingen kunnen verschillen. In het ene geval zal een burger met een bouwvergunning met het oog op verbouwingen worden ontlast. In een ander geval zal dat geen afdoend argument blijken. Ik zou de minister hier graag zijn licht over laten schijnen. Vindt hij dat een probleem?
Minister, u hebt in de commissie gesteld dat artikel 464 zou moeten worden gewijzigd. Ik heb de indruk gekregen dat u voor een wijziging van artikel 464 zou kiezen. Ik leid uit het verslag van de vergadering van het Overlegcomité van 12 juni 2013 af dat de Federale Regering hiertoe bereid is. Een interkabinettenwerkgroep heeft dat besproken. Beschikt u ondertussen al over meer informatie? Zal de Federale Regering dit effectief doen? (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Het Overlegcomité heeft dit besproken. Dat is op het niveau van de ministers. Hebt u van minister Geens voldoende signalen gekregen dat hij de nodige initiatieven zal ontwikkelen om de Federale Regering en het federaal parlement in staat te stellen voor 1 januari 2014 de nodige initiatieven te laten ontplooien en implementeren om de rechtsgrond in orde te brengen? Ik hoop dat u een bevestigend antwoord op die vraag kunt geven. In dat geval hebben we hier een oplossing voor. Voor mij zou die oplossing echter niet volstaan.
Indien de wijziging op 1 januari 2014 van kracht zou worden, heeft die wijziging geen retroactieve werking. De vraag is wat we dan met de inning van de heffingen voor 2013 zullen doen. Dit brengt me naadloos bij mijn tweede vraag om uitleg.
Wat zullen we doen met de heffingen voor 2013? Dit punt bevindt zich in de Twilight Zone. Wat doen we met de inkohieringen sinds het arrest van 24 mei 2012? Ik zal iedereen het overwegend gedeelte besparen en onmiddellijk tot mijn vragen komen.
Minister, volgens mij zijn er een aantal mogelijkheden. Ik zou graag uw standpunt over al die verschillende mogelijkheden kennen.
De eerste en verregaandste mogelijkheid zou er natuurlijk uit bestaan het arrest van het Hof van Cassatie, hoewel het inter partes en niet erga omnes geldt, te interpreteren als een afwijzing van de rechtsgrond op basis van artikel 464 en bijgevolg te beslissen dat alle inkohieringen sinds de eerste dag van de invoering van de opcentiem ten gevolge van een Vlaamse regelgeving zonder rechtsgrond zijn gebeurd.
U hoeft mij er niet van te overtuigen dat we met dit standpunt wat te ver zouden gaan. Vanuit een academisch oogpunt moet ik dat eerste standpunt omwille van de volledigheid echter vermelden. We kunnen dit punt al snel van tafel vegen. Academisch gezien, zou het echter een eerste mogelijkheid kunnen vormen.
De tweede mogelijkheid zou eruit kunnen bestaan ons op alle inkohieringen sinds 24 mei 2012 te richten. Dit zou ambtshalve en ongeacht de rechtsmiddelen of bezwaarschriften kunnen gebeuren. Sinds de Vlaamse overheid kennis van het arrest heeft, vind ik het niet behoorlijk te innen of in te kohieren en vervolgens te innen. Dit betekent dat we tot die dag kunnen teruggaan. Het probleem is echter dat dit me strijdig met ons standpunt over de eerste mogelijkheid lijkt. Indien we dit arbitrair op 24 mei 2012 laten ingaan, zie ik niet hoe we vanuit een juridisch-wetenschappelijke invalshoek kunnen rechtvaardigen waarom we niet tot de eerste dag terugkeren.
Daarna wordt het moeilijker. De derde mogelijkheid betreft de belastingplichtigen die rechtsmiddelen hebben aangewend en een bezwaarschrift hebben ingediend. Er zijn twee mogelijkheden. De belastingplichtige heeft in zijn bezwaarschrift al dan niet melding van het arrest van het Hof van Cassatie gemaakt.
Indien ik het goed heb begrepen, krijgt de belastingplichtige die melding van het arrest van het Hof van Cassatie heeft gemaakt een eenvoudige brief met de melding dat hij gelijk heeft en dat hij zal worden ontlast. De heffing wordt dan niet geïnd en de zaak is geregeld.
Dan is er natuurlijk de categorie van mensen die wel degelijk een bezwaarschrift hebben ingediend en als rechtsonderhorige uiting hebben gegeven aan hun weigering te betalen, maar die dit argument niet hebben gebruikt. Ik zou uw mening daarover ook graag eens horen. Dit moet u als politicus aanspreken.
Ik kan me voorstellen dat het vanuit een ambtelijke benadering luidt dat het zo en niet anders is. Het gaat hier echter om het behoorlijk bestuur. Ik vind het merkwaardig dat een overheid die vaststelt dat een burger zich door middel van een bezwaarschrift tegen een belasting verzet en daar rechtsmiddelen voor aanwendt, maar niet op de hoogte is van het arrest dat de overheid wel kent, toch zou worden belast. De overheid zou zich dan stil houden en het bezwaar afwijzen omdat de indiener zo dom is het arrest niet te vermelden. Ik hoop dat zoiets niet gebeurt. Ik zou dat een blijk van onbehoorlijk en onzorgvuldig bestuur vinden.
Tot slot is er nog de situatie in 2013. Dit is geen bijkomende mogelijkheid. Ik heb begrepen dat de VLABEL niet meer inkohiert en dat er met betrekking tot 2013 geen probleem is. Dat is al mooi opgeruimd. Het probleem heeft enkel betrekking op 2012. We hebben het probleem al wat verkleind.
Het enige overblijvende punt is ook al door mevrouw De Waele aangehaald. Ik ga ervan uit dat minister Bourgeois, voor zover hij dat nog niet heeft gedaan, de lokale besturen op de hoogte zal brengen. De gemeenten kunnen de opcentiemen voor 2013 niet innen. Er komt immers geen inkohiering. Daarnaast moet er met betrekking tot 2012 een melding komen. Dat ligt natuurlijk iets moeilijker. Die melding hangt immers af van het standpunt dat u hier zult innemen. In functie daarvan zal duidelijk worden welk bedrag de gemeentebesturen niet kunnen innen.
De voorzitter : De heer Yüksel heeft het woord.
De heer Veli Yüksel : Voorzitter, ik zal proberen het kort te houden. De vorige sprekers hebben al veel gezegd. Ik heb deze zaak in november 2012 naar aanleiding van het verslag van de ombudsvrouw van de stad Gent aangekaart. Zij heeft toen verklaard dat deze heffing in 2011 en in 2012 een kafkaprijs had moeten ontvangen. Naar aanleiding van mijn vraag om uitleg heeft de minister een aantal cijfergegevens vermeld. Hij heeft toen al op de onduidelijke situatie gewezen. Er was toen al een tegenstrijdigheid. Ik heb toen voor een uniformisering van de krotbelasting gepleit. Een paar weken geleden hebben we hierover een gedachtewisseling met de Vlaamse ombudsman gehouden. Hij heeft toen een advies uitgebracht.
Bij de totstandkoming van de gewestelijke heffing op de leegstand en de verkrotting is ervoor geopteerd steden en gemeenten de mogelijkheid te bieden naast de gewestelijke heffing een eigen heffing te handhaven. Die heffing kon de vorm aannemen van een eigen belastingreglement op leegstand en verkrotting of van een heffing van opcentiemen op de gewestelijke heffing. Voor de gewestelijke heffing is ingevoerd, hadden reeds 155 lokale besturen een eigen krot- of leegstandsheffing. Deze werkwijze bood hen de mogelijkheid de eigen inspanningen voort te zetten.
In het Grond- en Pandendecreet is de leegstandsheffing volledig naar de lokale besturen overgeheveld. De gewestelijke heffing op de verwaarlozing en de verkrotting is naast de lokale heffingen blijven bestaan. Zoals iedereen al weet, heeft het Hof van Cassatie op 24 mei 2012 een arrest geveld. De heffing van opcentiemen op de belastingen die op grond van het kadastraal inkomen worden berekend, is strijdig met de bepalingen in het WIB. Dit is derhalve ook het geval voor de Vlaamse belasting op verwaarlozing en verkrotting.
De Vlaamse ombudsman heeft de gewestelijke en lokale dubbele heffing aangeklaagd. In zijn aanbeveling, stuk 2037, vraagt hij om de invoering van een nieuw systeem. De lokale besturen zouden hun belasting op verwaarlozing en verkrotting heffen en de gewestelijke overheid zou enkel als back-up optreden indien een lokale heffing zou ontbreken. Dit is min of meer vergelijkbaar met de heffing op leegstand.
Overleg tussen de Vlaamse ombudsman en VLABEL heeft ertoe geleid dat na het eerste kwartaal van 2013 geen inkohieringen meer zijn uitgevoerd. Bovendien heeft VLABEL zich ertoe geëngageerd gerechtelijke procedures te vermijden en te aanvaarden dat burgers in recente vragen door middel van een eenvoudige brief om een kwijtschelding kunnen vragen. We hebben tijdens de gedachtewisseling vastgesteld dat het om ongeveer 2000 mensen gaat.
Volgens mij is er heel wat juridische onduidelijkheid. Dit lijkt me tegen de principes van goed en deugdelijk bestuur in te druisen. Er is volgens mij dan ook dringend nood aan een structurele en duidelijke oplossing.
Minister, wat is uw standpunt met betrekking tot de heffing op de verwaarlozing en de verkrotting? Welke voor- en nadelen hebben een gewestelijke en een lokale heffing volgens u?
Mijn tweede vraag lijkt me het belangrijkst. Welke stappen zal de Vlaamse Regering zetten om samen met de Federale Regering een structurele oplossing te zoeken? Op welke termijn zal dit gebeuren? Ik heb uit de gedachtewisseling en uit de toelichting van de Vlaamse ombudsman afgeleid dat we ons sinds het arrest in een juridisch vacuüm bevinden. Ik zou graag uw standpunt kennen en wat verduidelijking krijgen.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Voorzitter, ik wil eerst opmerken dat ik mijn antwoord pas na overleg met de rest van de Vlaamse Regering heb geformuleerd. Wie ook vragen om uitleg aan andere ministers wilde stellen, moet weten dat ik mijn antwoord slechts na overleg met mijn collegas breng.
Het uitgangspunt is en blijft dat het Hof van Cassatie op 24 mei 2012 heeft geoordeeld dat de heffing van gemeentelijke opcentiemen op de gewestelijke leegstandsheffing in strijd is met artikel 464 van het WIB.
Hoewel dit arrest, zoals al eerder is aangehaald, een arrest inter partes is en niet erga omnes geldt, heeft het een zeker moreel gezag. Dit arrest zal, indien het van toepassing is, ook in lagere uitspraken worden gebruikt. Bijgevolg kunnen de belastingplichtigen ten gevolge van het arrest van het Hof van Cassatie de opcentiemen op de gewestelijke leegstandsheffing bij VLABEL betwisten.
In navolging van het arrest heeft VLABEL met het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) overleg gepleegd en de gemeenten op de hoogte gesteld van de ondernomen acties op de verschillende tijdstippen.
Het lijkt me nuttig alle acties te overlopen die VLABEL en de Vlaamse Regering hebben ondernomen om tot een oplossing te komen.
In juli 2012 heeft VLABEL alle gemeenten van het arrest op de hoogte gesteld. VLABEL heeft gemeld dat moest worden onderzocht op welke wijze de gevolgen van het arrest maximaal konden worden ingedijkt.
Het ABB heeft de gemeenten ook van de rechtsonzekere situatie op de hoogte gebracht. Op 20 juli 2012 heeft minister Bourgeois een omzendbrief verstuurd met de jaarlijkse instructies voor het opstellen van de budgetten voor 2013. Ook VLABEL heeft toen alle informatie doorgegeven.
In oktober 2012 heeft de VVSG de betrokken gemeenten laten weten dat de Vlaamse overheid mogelijke wetgevende initiatieven onderzocht om een oplossing te vinden. Aangezien er op dat ogenblik nog geen oplossing was, heeft de VVSG de gemeenten tegelijkertijd aangeraden de gemeentelijke opcentiemen met ingang van 2013 te schrappen. We hebben dit toen overigens in de commissie besproken.
Heel wat gemeenten zijn hier effectief op ingegaan of zijn overgeschakeld naar een eigen reglement. Dit was trouwens een suggestie van de heer van Rouveroij. Het aantal gemeenten dat in 2013 opcentiemen vestigt, is in vergelijking met 2012 met de helft gedaald, meer bepaald van 104 gemeenten tot 51 gemeenten voor de verkrottingsheffing en van 58 gemeenten tot 27 gemeenten voor de leegstandsheffing voor bedrijfsruimtes.
Volgens het grondwettelijk principe van de lokale autonomie kunnen gemeenten ervoor kiezen een eigen belasting op verkrotte woningen en gebouwen en op de leegstand van verwaarloosde bedrijfsruimtes te heffen. Op de website van het ABB hebben we twee voorbeeldreglementen voor een eigen gemeentebelasting ter beschikking gesteld.
Dit geeft goed weer op welke wijze we de gemeenten hebben geïnformeerd. Alle vraagstellers zijn hierop ingegaan. De gemeenten waren goed op de hoogte. We hebben alternatieven en voorbeelden gegeven. We merken ook wat het effect is geweest. De helft heeft een oplossing gevonden.
Wat de belastingplichtigen betreft, hanteert VLABEL een duidelijke richtlijn, die ik nu zo concreet mogelijk zal trachten weer te geven.
Indien het niet-verschuldigd zijn van de opcentiemen in een hangend bezwaar uitdrukkelijk is ingeroepen, wordt de kwijtschelding van de opcentiemen toegestaan. Indien het niet-verschuldigd zijn van de opcentiemen niet uitdrukkelijk door de burger of door zijn advocaat wordt ingeroepen, volgt er geen kwijtschelding.
Volgens de heer van Rouveroij is dit een vorm van onbehoorlijk bestuur. Ik ben het daar niet mee eens. De inkohiering vormt een uitvoerbare titel. Hiervoor gelden rechtsregels die ik als minister en VLABEL moeten volgen. Bovendien kunnen we moeilijk een bezwaar tegen onszelf indienen. Dat hoort niet bij de gangbare regels. Ik ben het er niet mee eens dat het hier om een vorm van onbehoorlijk bestuur gaat.
Indien de termijn om naar de rechtbank te stappen voor een reeds beslist bezwaar, drie maanden en drie werkdagen na de betekening, nog niet is verstreken en indien het niet-verschuldigd zijn van de opcentiemen alsnog door de burger of door zijn advocaat wordt ingeroepen, is de kwijtschelding van de opcentiemen toegestaan. Indien de termijn om naar de rechtbank te stappen reeds is verstreken en de bezwaarbeslissing bijgevolg definitief is geworden, worden de opcentiemen niet meer kwijtgescholden. Dit geldt ook indien alsnog uitdrukkelijk naar het arrest wordt verwezen. Indien over de grond van de zaak een definitieve beslissing is genomen, bestaat er volgens mij geen enkele wettelijke mogelijkheid om tot een ambtelijke ontheffing over te gaan. Ik ben geen jurist, maar ik laat me graag door goede juristen bijstaan.
Indien een hangend geschil enkel betrekking heeft op de kwijtschelding van de opcentiemen, wordt een akkoordconclusie genomen. Indien het geschil ook op andere aspecten betrekking heeft, wat altijd een mogelijkheid is, moeten de advocaten van VLABEL zich met betrekking tot de opcentiemen naar de wijsheid van de rechter schikken en gedragen. Dit aspect wordt niet verder verdedigd.
Een volgend punt betreft de inkohiering. Voor het aanslagjaar 2013 volgen geen inkohieringen. VLABEL heeft de steden en de gemeenten, de VVSG en het ABB op de hoogte gebracht.
Er is me gevraagd hoe het met de retroactiviteit zit. Aangezien een te hoog bedrag aan belastingen is ingekohierd, is de vraag of die te hoge belasting met terugwerkende kracht kan worden kwijtgescholden en ontheven. Ik kijk in dit verband ook even in de richting van de Vlaamse ombudsman. Hij heeft de indruk gegeven dat VLABEL of ikzelf als minister hierover discretionair kunnen beslissen. Voor zover wij weten, is dit in de realiteit echter niet mogelijk. Enkel indien de wettelijke spelregels ter zake worden gerespecteerd, zou zoiets mogelijk zijn. De inkohiering vormt op zich immers een uitvoerbare titel. De concrete wettelijke voorwaarden zijn tweeërlei en moeten samen worden uitgevoerd.
Ten eerste moet er sprake zijn van een nieuw feit dat toelaat het dossier te heropenen. Wij moeten die regel volgen. Ten tweede moet de overbelasting door de administratie worden vastgesteld of door de belastingplichtige binnen een termijn van vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar van inkohiering aan de administratie worden bekendgemaakt. Om tot een ambtshalve ontheffing over te gaan, moet cumulatief aan deze voorwaarden worden voldaan.
Er moet bijgevolg in de eerste plaats sprake zijn van een nieuw feit. Daar wringt het schoentje. De wetgeving beschouwt een wijziging in de jurisprudentie niet als een nieuw feit. Er is me gemeld dat dit in artikel 376, paragraaf 2, van het WIB staat. Indien binnen de wettelijke bezwaartermijn geen bezwaar tegen de heffing is ingediend of indien over een ingediend bezwaar een definitieve beslissing is genomen, kan geen ontheffing worden verleend. De belasting is dan definitief verschuldigd.
De wetgeving ter zake is zeer duidelijk. Ikzelf of VLABEL kunnen niet zomaar als een discretionaire beleidskeuze voorstellen hier wijzigingen in aan te brengen. Ik verwijs in dit verband naar het standpunt van de VLABEL dat na een uitvoerige bespreking en overleg met de Vlaamse ombudsman tot stand is gekomen. Het is mijn overtuiging dat we hier binnen de grenzen van de vigerende wetgeving het maximum voor de burger en voor de belastingplichtige hebben gedaan.
De meest essentiële vraag lijkt me hoe we in de toekomst te werk moeten gaan. Het verleden is een punt, maar de toekomst lijkt me ook belangrijk.
In zijn tweede aanbeveling suggereert de Vlaamse ombudsman een heffing met betrekking tot een materie door een enkele overheid te laten uitvoeren. Op die manier kan de verwarring van de burger die verschillende aanslagen in de bus krijgt, worden vermeden.
Aangezien de lokale autonomie is verankerd, lijkt het de Vlaamse ombudsman logisch dat de gewestelijke overheid zich met betrekking tot de krotbelasting en de heffing op de leegstand van bedrijfsruimtes zou terugtrekken. De heer van Rouveroij heeft dit ook gesuggereerd.
Zoals iedereen ondertussen weet, is het arrest van het Hof van Cassatie van 24 mei 2012 tijdens de vergadering van het Overlegcomité van 12 juni 2013 rechtgezet. Toen is een akkoord over een voorontwerp van wet tot wijziging van het aangehaald artikel bereikt. De heer van Rouveroij heeft zijn woorden daarnet zelf gecorrigeerd. Het gaat hier niet om een werkgroep. In het Overlegcomité zetelen de ministers zelf.
De federale ministerraad heeft dit voorontwerp van wet ondertussen goedgekeurd. Als datum voor de inwerkingtreding wordt 1 januari 2014 voorgesteld. Dit impliceert dat gemeentebesturen die dit willen de opcentiemen op de leegstandsheffing op bedrijfsruimtes en op de verkrotting van woningen vanaf het aanslagjaar 2014 opnieuw kunnen vestigen. Het element van de verwarring bij de burger blijft op dat ogenblik een aandachtspunt. Het is in dit verband belangrijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen de verschillende heffingen die de Vlaamse ombudsman in zijn analyse aanhaalt.
Er is de leegstandsheffing voor bedrijfsruimtes. De Vlaamse ombudsman maakt in zijn analyse abstractie van het gewestelijk beleid op dit vlak. Het Vlaamse Gewest wil een actief grond- en pandenbeleid blijven voeren.
Het Vernieuwingsfonds biedt op dit vlak twee voordelen. In dat fonds zal een substantieel bedrag worden gestort. Dit bedrag zal het mogelijk maken grote ruimtelijke en maatschappelijk ingrijpende projecten te ondersteunen. Dat de Vlaamse overheid hiervoor instaat, is op zich een voordeel. Ten gevolge van de leegstandsheffing op bedrijfsruimtes ontvangt de Vlaamse overheid van verschillende plaatsen inkomsten. De Vlaamse overheid kan die middelen gebruiken om grote, ingrijpende projecten te ondersteunen die anders misschien niet zouden worden uitgevoerd.
Indien we dit alles op het lokaal bestuursniveau zouden onderbrengen, zouden lokale overheden de middelen ontvangen. Dit betekent echter niet dat de grote, ingrijpende projecten zich op hetzelfde grondgebied bevinden. Op die manier komt niet dezelfde dynamiek tot stand en kan niet hetzelfde beleid worden gevoerd dat de Vlaamse overheid wel kan voeren. Dit lijkt me een belangrijk punt.
Budgettair gaat het om 5 miljoen euro voor de leegstand van bedrijfsruimtes. Indien die inkomsten zouden wegvallen, zou dit niet betekenen dat bepaalde investeringen en vragen om investeringen ter reconversie van bepaalde gevallen van leegstand ook zouden wegvallen.
Daarnaast is er ook de krotbelasting, die twee onderdelen omvat. Het gaat immers om de verwaarlozing en om de ongeschiktheid en onbewoonbaarheid. Ik zal eerst op de verwaarlozing ingaan.
Het lijkt me verdedigbaar dat de lokale overheid op dit vlak een cruciale rol speelt in de inventarisatie en in de vervolgheffing. De Vlaamse Regering heeft afgesproken verder te zullen onderzoeken hoe de heffing op de verwaarlozing het best aan de lokale besturen kan worden overgedragen. We moeten hierbij onder meer rekening houden met de budgettaire implicaties van de schrapping van het gewestelijk gedeelte van die belasting. Op basis van een duidelijke analyse van de inkomsten die het Vlaamse Gewest zal derven en van de beheerskosten die hierdoor wegvallen, zullen we een beslissing nemen.
Wat de ongeschiktheid en de onbewoonbaarheid betreft, is de situatie wat complexer. De Vlaamse ombudsman heeft terecht gemeld dat dit ook voor het lokaal beleid belangrijk is. We moeten immers rekening houden met de woonkwaliteit. Een volledige afstoting van deze heffing naar de lokale besturen zou dit beleidsaspect onder druk kunnen plaatsen. Ik zal, in samenspraak met minister Van den Bossche, in de nabije toekomst moeten onderzoeken hoe de bevoegdheidsverdeling tussen de lokale besturen en het Vlaamse Gewest met betrekking tot deze heffing het best wordt georganiseerd.
Het verdere onderzoek moet dan ook tot oplossingen leiden voor ongeschiktheid en onbewoonbaarheid, met de aanbevelingen van de ombudsman zonder twijfel in ons achterhoofd. Het onderzoek moet op zijn beurt worden bekeken binnen de randvoorwaarden van de budgettaire haalbaarheid en de technische uitvoerbaarheid bij VLABEL. Hier dient rekening te worden gehouden met de lokale autonomie. Het staat de gemeenten vrij om tot 31 december van het jaar van het belastingreglement al dan niet in te voeren, wat kan leiden tot ongewenste heffingsproblemen bij VLABEL.
Ik heb iets meer nuance gebracht in de verschillende belastingen. Zonder twijfel denken we dat we voor leegstand van bedrijven een rol hebben en moeten houden, ook omdat de middelen die daar binnenkomen, kunnen worden gebruikt om positieve effecten te realiseren. Met de aanbevelingen van de ombudsman in het achterhoofd kijken we voor verwaarlozing enerzijds en ongeschiktheid en onbewoonbaarheid anderzijds hoe we dat in de toekomst verder zullen uitvoeren.
Mevrouw Patricia De Waele : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik had een drietal pijnpunten aangehaald en u hebt in dat schema geantwoord: hoe stellen we ons op ten opzichte van de burger, wat met de gemeenten die bijkomende inkomsten aan hun neus voorbij zien gaan en wat met de toekomst? Ik heb met veel belangstelling naar uw antwoorden geluisterd, maar op een van de drie punten ben ik een beetje teleurgesteld, met name over het verhaal ten aanzien van de burger.
U hebt waarschijnlijk wel juridisch gelijk als u zegt dat, als een burger een bezwaar heeft ingediend en het op een bepaalde manier heeft geformuleerd, die burger een kwijtschelding krijgt. Heeft hij het anders geformuleerd, dan krijgt hij geen kwijtschelding. Minister, ik formuleer het zo omdat ik al niet meer kan herhalen wat u daarnet hebt gezegd, maar ik weet dat u juridisch een onderscheid maakt. Die burger kan die juridische finesse ook niet begrijpen, hij begrijpt dat verschil ook niet. Er zijn heel wat onwetende burgers. Alleen een burger die zich juridisch heeft laten bijstaan en er geld heeft tegenaan gegooid, zal misschien de juiste formulering hebben gebruikt om zijn onterechte belastingen kwijtgescholden te krijgen. Ik ben er ook van overtuigd dat er heel wat andere burgers zijn, die misschien uit eigen beweging een brief schrijven en een bezwaar indienen. Zij doen dat misschien niet volgens juridisch geijkte termen en ze moeten, hoofdzakelijk door onwetendheid, onterechte belastingen betalen.
Daar gaat het over: ze hebben op onterechte wijze een belasting gekregen en ze hebben dat al dan niet betaald. Daarin ben ik wat teleurgesteld. De burger moet zijn plan maar trekken en maar sterk genoeg zijn om te weten wat hij moet doen. Ik heb het moeilijk met die vele onduidelijkheden. In die zin vind ik de aanbeveling erg belangrijk dat de overheid duidelijke taal moet spreken, uit één mond. Alle belastingen van verschillende niveaus zijn een nest waar een kat haar jongen niet in terugvindt.
Minister, de gemeenten zijn wel op de hoogte gebracht. Nu, ik neem aan dat ze misschien niet op de hoogte zijn gebracht dat ze drie of vier jaar geleden in de onwettelijkheid waren. In 2012 zijn ze op de hoogte gebracht. Ik ben gerustgesteld dat ze daar proactief op hadden kunnen werken. Met het al dan niet verliezen van bijkomende inkomsten hadden zij op voorhand rekening kunnen houden.
Minister, het derde punt waarnaar u verwijst, betreft de visie voor de toekomst. U maakt terecht een onderscheid tussen de leegstandsheffing en de krotbelasting. U maakt een onderscheid op basis van verwaarlozing en ongeschiktheid.
Collegas, krotbelasting is verkeerde terminologie. Krotbelasting bestaat niet, het is geen juridisch verankerde term. Dat zeg ik met zo veel overtuiging omdat ik al verschillende vragen heb gesteld aan verschillende ministers, maar wanneer ik het heb over krotbelasting, krijg ik als antwoord dat er geen gegevens over bestaan, omdat het geen juridisch verankerde term is.
Ik wil maar zeggen: krot is een verkeerd gebruikt woord. Wij hebben allemaal een idee van wat een krot is en hoe een krot eruit ziet. Dat is een vervallen huis dat bijna op instorten staat. Volgens de Vlaamse Wooncode ben je al onderhevig aan een krotbelasting zodra je vijftien strafpunten hebt. U kent allemaal het systeem waarbij je strafpunten behaalt als je niet aan een bepaalde woonkwaliteit voldoet. Om u een idee te geven van wat vijftien strafpunten zijn, kan ik zeggen dat dat het geval is als er één stopcontact stuk is. Met die vijftien strafpunten heb je al een krot. Eigenlijk zou de wetgever een onderscheid moeten maken tussen echte krotwoningen en woningen die door omstandigheden zeer gemakkelijk te verhelpen problemen hebben, onder andere een defect stopcontact of wat vocht onder een raam omdat men niet voldoende verlucht. Aan die terminologie van de krotbelasting moet dus ook worden gedacht.
U maakt terecht een onderscheid, minister. U hebt gezegd dat verwaarlozing en ongeschiktheid lokaal kunnen blijven, maar ook lokaal moeten worden aangepakt en opgevolgd. De ongeschiktheid brengt de nieuwe eigenaars in een moeilijk parket. De herstelvordering gaat, zoals u weet, over op de nieuwe eigenaars. Men verkoopt een woning die onderhevig is aan een heffing. Als men de nieuwe eigenaar wordt van een verwaarloosd of ongeschikt pand, heeft men sowieso die krotbelasting op zijn nek. Destijds heb ik daarover verschillende amendementen ingediend. Er moet goed over worden nagedacht of het wel juist is dat het overgaat naar een nieuwe eigenaar.
Die nieuwe eigenaar heeft zeker geen verantwoordelijkheid voor de toestand van de woning. De vroegere eigenaar daarentegen kan zijn verplichtingen van herstel ontlopen en afschuiven op een nieuwe eigenaar, maar tegelijk zit hij bijvoorbeeld met een huurder die verantwoordelijk geweest kan zijn voor de toestand en misschien kan de vroegere eigenaar nog recupereren bij wie de schade heeft veroorzaakt. De nieuwe eigenaar kan dat nooit. Er is bij ongeschiktheid of verwaarlozing een bepaalde procedure waarbij je ook als eigenaar kunt worden gehoord, maar die nieuwe eigenaar is nooit gehoord.
Daarnaast gaat de decreetgever er altijd van uit dat de nieuwe eigenaar een woning koopt om verder te verhuren. Als een nieuwe eigenaar een woning in slechte toestand koopt voor zichzelf, is dat meestal omdat hij daarvoor een lage prijs betaalt en zin heeft om een huis te renoveren, volgens zijn budget en op zijn ritme. Dat wordt met de herstelvordering die overgaat op de nieuwe eigenaar onmogelijk gemaakt. Jonge niet-kapitaalkrachtige kopers kunnen dus niet meer renoveren op eigen ritme.
Een ander niet onbelangrijk probleem voor nieuwe eigenaars is dat, wanneer een huis belast is met een herstelvordering, er ook een hypotheek op ligt. De overheid kan er een hypotheek op leggen, om juist te zorgen dat de belasting zeker zal worden betaald. Maar als een huis belast is met een hypotheek, kan de nieuwe eigenaar geen lening aangaan.
Minister, u ziet dat we zeker eens goed moeten nadenken hoe we de belasting op verwaarlozing en ongeschiktheid kunnen regelen voor nieuwe eigenaars. Volgens mij zijn er heel wat negatieve zaken bij.
Ik ben blij, voorzitter, dat ik mijn vragen hier mag stellen. Minister, het is een kwestie van terminologie. De woorden zijn van belang, maar de inhoud is niet meer van belang. Ik dring erop aan om toch te kijken of de burger, die met een onterechte belasting wordt belast, kan worden ingelicht zodat hij een bezwaar volgens de juiste formulering indient.
De heer Sas van Rouveroij : Mevrouw De Waele, ik ben het niet helemaal eens met de stelling dat de nieuwe eigenaar een beroep zou moeten kunnen doen op een teller die opnieuw op nul wordt gezet. Hij koopt wel een eigendom met kennis van zaken. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters en de heer Veli Yüksel)
Inderdaad, hij is niet verplicht om te kopen. Hij koopt inclusief die teller. Waarschijnlijk is de prijs ook in verhouding. Hij krijgt korting.
Minister, ik heb goed geluisterd en ik volg u voor wat de leegstandsheffing op bedrijfsgebouwen betreft. Dat is een inzicht dat u mij aanreikt en mij tot nu toe niet bekend was. Ik kan aanvaarden dat u de fiscale opbrengst, zo heb ik het begrepen, zult aanwenden om de gemeentegrensoverschrijdende dossiers aan te pakken.
Minister Philippe Muyters : Dat is zo.
De heer Sas van Rouveroij : Perfect, ik aanvaard dat.
Als ik de hiërarchie van een aantal belangen moet rangschikken, zwijg ik over disproportionaliteit, administratieve overlast, onduidelijkheid en juridische onzekerheid, omdat ik als politicus nu een weging maak. Het gaat ook over bedrijfsruimten. Ik hoor dat u bereid bent om na te denken over de belasting op verwaarlozing van woningen en gebouwen en dat u aan de slag gaat met het verslag van de ombudsman. Dat zit in mijn achterhoofd. Ik lees dat als: disproportionaliteit, administratieve overlast, onduidelijkheid, juridische onzekerheid en lokale autonomie zijn argumenten waar u niet ongevoelig voor bent.
Dat bevestigt u nu door te knikken. U had er niet direct een antwoord op gegeven, maar ik aanvaard dan dat u op weg gaat naar een oplossing die de mogelijkheid creëert om steden en gemeenten de opdracht te geven. Dan zijn de problemen die geschetst zijn, ook van de baan.
Het enige dat ik niet begrijp is waarom u het onderscheid maakt tussen de onbewoonbaar verklaarde en ongeschikte woningen. Ik neem aan dat u dat doet omwille van de veiligheid of zo. Het is het gevolg van burgemeestersbeslissingen. Ik snap niet waarom u zon formeel onderscheid maakt. Ik heb zo de neiging om te zeggen: dat is in wezen, mutatis mutandis, hetzelfde verhaal als met verwaarlozing voor woningen en gebouwen. Misschien kunt u nog even helder stellen waarom u daar een cesuur trekt?
Minister, inzake de inkohiering ontgoochelt uw antwoord mij. Ik kan sommige zaken volgen, maar niet als het gaat over een belastingplichtige die een bezwaarschrift heeft ingediend, dat nog hangende was na 24 mei 2012, want daarvoor kon je er geen rekening mee houden omdat er nog geen arrest was. Eind juni 2012 weet je dat er een arrest is. Natuurlijk is dat inter partes, en niet erga omnes.
Minister, ik spreek u aan als politicus. Het kan zijn dat uw administratie moppert en tegenspartelt, maar ultiem bent u de verkozene van het volk. Volgens mij begaat u geen foute rechtshandeling. Alleszins in Nederland zou u dat niet zijn toegelaten, want in tegenstelling tot ons land is er in Nederland wel een codificatie van de algemene rechtsbeginselen van behoorlijk bestuur. Bij ons is men daarmee bezig, we hebben al tientallen studiedagen achter de rug. In Nederland heeft men de algemene wet bestuursrecht.
Laat me u pakken op uw morele kant, minister, want juridisch zal dat natuurlijk geen argument zijn. Als politicus bent u moreel gevat door het beginsel van behoorlijk bestuur. Dan handelt u vandaag in strijd met de fairplay. In Nederland heeft men het fairplay-beginsel. Artikel 2.4 van de algemene wet bestuursrecht zegt: De overheid moet zich onpartijdig opstellen bij het nemen van een besluit en moet de noodzakelijke openheid en eerlijkheid in acht nemen.
Ik zeg u, het is niet eerlijk. Het is fundamenteel oneerlijk, in de eerste plaats als politicus. U weet dat het arrest van het Hof van Cassatie heeft gezegd dat de rechtsgrond van 464 niet beschikbaar is en u negeert dat. De rechtszoekende heeft vaak geen advocaat in deze vorm van lokaal fiscaal recht. Ik heb er tientallen, misschien wel honderden ontmoet in het college, omdat we daar de eerste administratieve aanleg hadden, niet als een formeel rechtscollege, waarbij we de hoorplicht moeten vervullen.
Dan zie je de eigenaar, die niet juridisch is geschoold, met zijn verhaal voor ons verschijnen. Natuurlijk verwijs je dan niet naar het arrest van het Hof van Cassatie. Ik vind het oneerlijk dat u weet dat er een arrest is, dat de rechtsgrond u is ontnomen. Natuurlijk is dat inter partes, maar het is puur juridisme. Minister, ik spreek u als politicus aan op uw morele kant. Ten overstaan van uw administratie kunt u zeggen dat u vindt dat u dat niet kunt maken en dat u de betrokkene ontheft. Ik heb niet gezegd ambtshalve, ik heb gewoon gezegd dat hij een rechtsmiddel heeft aangewend. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Weet u wat er nu mag? De drie gelukkigen zijn degenen die de weg vinden naar de ombudsman. Ligt u daar niet wakker van s nachts? Dat is toch niet fair. Dat is mijn punt. Ik vind het niet fair en ik vraag u om daar als politicus over na te denken. U moet zich niet achter juridismen en formalismen verschuilen. Vindt u het als minister aanvaardbaar dat, als u weet dat het hoogste rechtsorgaan zegt dat het niet kan en dat iemand met een rechtsmiddel toch recht wil vinden, dat u besluit dat als hij het niet zegt, u het hem niet zult zeggen? U speelt verstoppertje, u doet alsof uw neus bloedt. Want dat is het, u laat uw neus bloeden.
De voorzitter : De heer Yüksel heeft het woord.
De heer Veli Yüksel : Minister, ik wil beginnen met het onderscheid tussen verwaarlozing, onbewoonbaar en ongeschikt. Dat is de Vlaamse Wooncode. Het zijn instrumenten en als u vandaag naar de cijfers vraagt, dan is dat duidelijk afgelijnd. De redenen waarom dat gebeurt, zijn duidelijk aangegeven. Bij onbewoonbaar gaat het ook over veiligheid en de beveiliging van de mensen. (Opmerkingen van de heer Sas van Rouveroij)
Minister, ik ben geen jurist, maar ik denk dat uw uitleg juridisch klopt. Als je het hebt over al die categorieën, hangende bezwaren die ze wel of niet hebben ingeroepen, dan zit je in een cascade. Voor de 2000 mensen die in dat geval zijn, in de periode van 24 mei tot eind 2012, maakt het weinig verschil of ze dat hebben ingeroepen of niet, want ze zitten met het gevoel dat ze niet worden gehoord. Ze zitten in hetzelfde schuitje omdat ze het niet hebben aangevraagd. Het feit dat iemand dat heeft aangekaart, lijkt me voldoende om de persoon in kwestie te ontheffen van die belasting.
Onze belastingreglementen moeten duidelijk zijn. Dat is wat de ombudsman heeft aangegeven. Minister, u hebt het zijdelings aangeraakt in uw antwoord dat communicatie een probleem blijft. Onze belastingreglementen moeten duidelijk zijn en niet vatbaar voor interpretatie. Dat hebben we met deze belasting wel en dat is voldoende aangetoond door de Gentse en de Vlaamse ombudsdiensten.
Minister, u hebt gezegd dat communicatie een zorg blijft, maar u hebt er geen concrete initiatieven voor aangekondigd. Wat zult u doen? Wat zal de Vlaamse Belastingdienst doen? Dat wil ik graag vernemen.
We moeten een onderscheid maken tussen bedrijven en private woningen en gebouwen. Die uitleg en motivering snijden hout. Als je een reconversie wilt doen van grote bedrijfspanden, moet je daar geld voor hebben. De Vlaamse overheid heeft daar ruimte en middelen voor.
U hebt gezegd dat u verwaarlozing, ongeschikt en onbewoonbaar zult bekijken, om dat over te dragen aan de lokale overheden, en dat u rekening zult houden met de aanbevelingen van de ombudsman maar ook met de budgettaire implicaties en beheerskosten. Wat hebt u concreet afgesproken binnen de regering en met minister Van den Bossche?
Vanaf 1 januari 2014 zitten we in een nieuwe situatie. Ik ga ervan uit dat we tegen dan een antwoord zullen hebben. U hebt gezegd dat u een studie zult laten uitvoeren. Wat is de timing om die zaken te finaliseren en uit te klaren?
De heer Matthias Diependaele : Mijnheer van Rouveroij, u gaat graag dieper in op die zaken, en ik begrijp u moreel. Maar ik betwijfel of u het bij het juiste eind hebt en zeker of het Nederlands recht daarop doelt. Wat u zegt, haalt een algemeen rechtsbeginsel uit België onderuit en dat is Nul nest censé ignorer la loi. Iedereen wordt geacht de wet te kennen. Dat is niet eerlijk. U weet goed dat de meeste mensen de wet helemaal niet kennen. Niemand kent alle regels.
U vindt dat de overheid op bijvoorbeeld een fiscale aangifte van een ondernemer niet moet invullen welke aftrekken hij allemaal kan inbrengen. U vindt dat niet, u vindt dat die ondernemer dat zelf moet doen. Dat is vergelijkbaar met dit geval. We komen tot de verantwoordelijkheid van het individu om die rechtsregels, waar hij denkt recht op te hebben, al dan niet in te roepen. Dat is een algemeen beginsel dat zelfs op de voorpagina van de napoleontische code staat. Het eerste lid is Nul nest censé ignorer la loi. Daar komt dat op neer.
Dat is het punt. Ik begrijp u op moreel vlak. Maar op morele regels kunt u geen juridisch systeem bouwen. Het moet natuurlijk de basis zijn, maar zover geraak je niet, daarvoor is pragmatisme nodig. Daar zit het probleem in uw redenering. (Opmerkingen)
Absoluut, absoluut. Maar ik zou dit nog veel meer willen opentrekken naar fiscale reglementering in het algemeen, en die is nog veel slechter op dat gebied.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik zou heel graag aansluiten op wat de heer Diependaele heeft gezegd. We mogen ook niet vergeten dat in 1995 een decreet is goedgekeurd dat alles wat leegstand en verwaarlozing betreft ik zal het geen verkrotting noemen wou bestraffen. Dat het instrument na zoveel jaar wordt vernietigd, wat willen we daarmee zeggen? Zeggen we nu dat we al die mensen die met leegstand of een ongeschikte en een onbewoonbare woning zitten, toch maximaal moeten vrijstellen? Wat dan met de geest van de wet? Houden we het decreet dat door dit parlement is goedgekeurd in gedachten als we stellen dat wij verwachten dat die mensen iets aan de situatie doen vanuit maximale beschikbaarheid? Dit tweede punt sluit aan op wat de heer Diependaele heeft gezegd.
Maar er is ook nog een derde punt, en dat is het meest fundamentele. Het fiscaal recht is van openbare orde. Wij hebben zelfs het recht niet om de belastingbrief optimaal in te vullen. Omdat het een fiscaal recht is van openbare orde, mogen wij zelf op geen enkele manier bezwaren inbrengen. Hier staat: Het Belgisch fiscaal recht en sommige andere rechtstakken zal het begrip openbare orde aanduiden dat het gaat om regels waar noch de ambtenaar, noch de burger vrijwillig mag van afwijken zoals in andere rechtstakken vaak wel het geval is.
Voor mij is het duidelijk, men moet zich ten eerste afvragen of men het wel moet doen in de geest van de wet, ten tweede is er wat de heer Diependaele stelde, en ten derde is er het fiscaal recht van openbare orde.
Tot slot, voorzitter, is er nog het aspect van het onderscheid tussen ongeschiktheid, onbewoonbaarheid en verwaarlozing. Ik ben heel blij dat u ons volgt in de filosofie over de bedrijfsgebouwen, maar we hebben de ongeschiktheid en onbewoonbaarheid complexer genoemd omdat het beleidsaspect woonkwaliteit hier wel in zit, en bij verwaarlozing niet.
Dat wil niet zeggen dat we daar geen stap willen zetten, en in uw antwoord op uw vraag kan ik u zeggen dat wij een afspraak hebben met minister Van den Bossche die bevoegd is voor die twee aspecten. Ik ben bevoegd vanuit fiscaliteit, maar zij is bevoegd vanuit het inhoudelijke aspect. Woonkwaliteit is daar een aspect dat je kunt meenemen en we zullen dat zo rap mogelijk doen, hoe rapper hoe liever, lang genoeg vooraf om voor 2014 de nodige maatregelen te kunnen nemen. Dat staat nu op de agenda, maar ik heb het afgeleerd om een timing te geven.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.