Commissie voor Woonbeleid, Stedelijk Beleid en Energie
Vergadering van 20/06/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Valerie Taeldeman tot mevrouw Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie, over een studie inzake intergemeentelijke samenwerking op het vlak van wonen
- 1867 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Minister, op dit moment maakt twee derde van de Vlaamse gemeenten deel uit van een intergemeentelijke samenwerking op het vlak van wonen. Dat zijn 202 van de 308 Vlaamse gemeenten. De kracht van dergelijke samenwerking ligt vooral in de expertise op het vlak van wonen en het tot stand brengen van een lokaal woonbeleid aan de hand van de organisatie van een lokaal overleg wonen. Daarbovenop komt de persoonlijke dienstverlening aan de bevolking in de respectieve gemeenten.
Bovendien creëren gemeenten met een beperkte bestuurskracht op die manier meer mogelijkheden om de gemeentelijke en Vlaamse doelstellingen op het vlak van wonen te behalen. Het is niet voor alle lokale besturen mogelijk om een huisvestingsdienst op te richten en te bemannen met een, twee, drie of vier medewerkers. Vandaar het belang van de interlokale samenwerking.
De interlokale samenwerkingsverbanden op het vlak van wonen worden ondersteund door Vlaamse subsidies. Die subsidies zijn echter eindig. Ze lopen steeds voor een periode van negen jaar. Enkele lokale besturen zijn bezorgd over wat de toekomst zal brengen en vragen zich af hoe het verder moet met hun woonbeleid als de periode van negen jaar voorbij is. Het zou heel erg jammer zijn dat een degelijk woonbeleid, opgebouwd binnen een intergemeentelijke samenwerking, volledig teniet zou worden gedaan door het wegvallen van dat intergemeentelijk samenwerkingsverband omdat daar geen middelen meer voor zijn.
Vorige week was er nog een perscommuniqué van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) over de financiële situatie van Vlaamse steden en gemeenten. Daarmee rekening houdend is het niet evident te verwachten dat ze zomaar het lopende woonbeleid op zich autonoom kunnen voortzetten, zonder de intergemeentelijke samenwerking en zonder Vlaamse ondersteuning. De meer landelijke gemeenten zouden op die manier heel zwaar kunnen worden getroffen.
De onzekerheid en onduidelijkheid over de intergemeentelijke samenwerking veroorzaakt ook heel wat personeelsverloop. Veel mensen werken in die intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en ze maken zich zorgen. Vaak komt de continuïteit in het gedrang. Dit jaar komen enkele gemeenten terecht in de laatste fase van de negenjarige subsidieperiode, waardoor de Vlaamse cofinanciering zal wegvallen. Sommige andere gemeenten komen terecht in de 30 procentcofinanciering. Voor alle betrokken partijen is het dus van belang dat er duidelijkheid komt over hoe het nu verder moet met de intergemeentelijke samenwerking op het vlak van wonen.
Alle collegas weten dat de lokale besturen bezig zijn met de opmaak van een strategisch meerjarenplan. Dat moet dan worden geïmplementeerd in de beleids- en beheerscyclus (BBC), de nieuwe boekhouding. Enkele lokale besturen weten nu al dat de cofinanciering van Vlaanderen van 60 naar 30 procent zal terugvallen. Dat moet allemaal strategisch worden ingebracht in die meerjarenbegroting.
De VVSG heeft een traject opgezet voor die intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Daar is men in het najaar van 2012 mee gestart. Er zijn vijf rondetafelconferenties geweest. In het tijdschrift voor lokale bestuurders zijn er verschillende praktijkvoorbeelden naar voren geschoven. De dynamiek is door die samenwerkingsverbanden op gang gebracht. Eind mei was er in het Vlaams Parlement een studievoormiddag over het intergemeentelijk samenwerken. Mevrouw Vogels en mevrouw De Wachter maakten deel uit van dat panelgesprek.
Minister, in de slottoespraak van die studiedag werd vanuit uw kabinet gezegd dat u als minister het initiatief zou nemen om een studie te lanceren over de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Kunt u iets meer vertellen over die studie? Zal ze worden uitgevoerd? Wat is het uitgangspunt van de studie? Wat zal er precies worden onderzocht? Welke timing hangt eraan vast? Welke actoren worden bij deze studie betrokken? Op welke termijn denkt u een beslissing te kunnen nemen over de toekomst van intergemeentelijke samenwerking op het vlak van wonen, gelet op het feit dat zowel lokale besturen als de vele personeelsleden, de welzijnsactoren zitten te wachten op een antwoord op deze vraag?
De voorzitter : Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter : We hebben inderdaad al wat studiedagen achter de rug, waarvan een heel interessante in het Vlaams Parlement. Ikzelf was zoveel jaren geleden een van de voortrekkers van het regionaal woonbeleid. Ons regionaal woonbeleid heeft de beslissing genomen over hoe hiermee voort te gaan. Het is belangrijk dat toen duidelijk is gesteld dat lokale besturen er voor een bepaalde periode al dan niet konden op ingaan. Nu hebben we autonoom beslist om ermee voort te gaan omdat we absoluut de meerwaarde inzien van dit project. Dat is ook goedgekeurd in de verschillende gemeentebesturen, dus het heeft ook een grote draagkracht.
Het is wel interessant dat we een studie kunnen uitvoeren naar de werking van de intergemeentelijke samenwerking en hoe we dat kunnen ondersteunen, op welke manier dan ook. Degenen die beslissen om toch autonoom verder te gaan, zijn ervan overtuigd dat er een meerwaarde is. Die expertise is zeker aanwezig. Op dit moment zijn er die al weten wie wel en wie niet verder gaat, en wat we daaruit kunnen concluderen.
Belangrijk voor de timing is dat we met de BBC-meerjarenplanning zitten. Voor gemeentebesturen kan het interessant zijn om beide zaken op het juiste moment naast elkaar te leggen.
Enerzijds is er de werking van het regionaal woonbeleid, waar een meerwaarde aan verbonden is, maar anderzijds is er het personeel. Minister, ik vraag om aandacht te besteden aan statuten, aan het personeelsverloop en aan mensen die deeltijds werken. We zijn altijd bereid om met onze expertise mee te werken aan die studie.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Zoals gezegd was ik ook op die studiedag. Ik was uitgenodigd als vreemde eend in de bijt, als die van t stad en niet van een kleine gemeente.
Tijdens die zeer boeiende studievoormiddag heeft Sien Winters enkele zeer kritische opmerkingen gemaakt, die wel hout snijden. Zij was gevraagd om kritische opmerkingen te maken en te confronteren. Een van de belangrijke zaken die ze zei, was dat de intergemeentelijke samenwerkingen heel erg verschillen. Soms is het een samenwerking tussen 2 of 3 gemeenten, soms is het een intercommunale zoals in de Kempen die over 25 gemeenten gaat. Er zit dus eigenlijk geen structuur in.
Het geld dat wordt besteed door de intergemeentelijke samenwerkingen is om te doen wat andere gemeenten zelf financieren, bijvoorbeeld een woonwinkel organiseren om mensen uitleg te geven over van alles en nog wat. Ik zal niet zeggen dat dit niet belangrijk is, maar het doet andermaal de vraag rijzen naar de draagkracht van gemeenten die te klein zijn. Het is goed dat er intergemeentelijke samenwerkingen zijn, maar in de studie moet dan toch worden bekeken wat het ideale samenwerkingsverband is. Is dat inderdaad iets als de Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen (IOK), die over zoveel gemeenten werkt, of gaat het over twee, drie of vier gemeenten?
Men heeft altijd gezegd dat dit over zogenaamd zaaigeld zou gaan. De overheid zou gedurende negen jaar gemeenten financieel ondersteunen, en het zou dan de bedoeling zijn dat de gemeenten daarna dat samenwerkingsverband zouden overnemen. Ik begrijp uiteraard dat de gemeenten en steden er financieel niet goed voor staan. Het is niet evident om dat over te nemen. Het is een belangrijke service aan de burger. Dat begrijp ik heel goed. Het zomaar verlengen en blijven betalen zonder grondig na te denken over wat we daarmee willen, is niet te verantwoorden.
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Freya Van den Bossche : Ik wil dit eerst even in het juiste kader plaatsen. Mevrouw De Wachter heeft het over de negenjarige periode waarin de samenwerkingsverbanden recht hadden op subsidie en waarbij telkens na verloop van een driejarige periode het percentage dat wordt gesubsidieerd, wordt verlaagd. Pas op 1 januari 2017 komen die samenwerkingsverbanden zonder subsidies te zitten. Er is dus, voor alle duidelijkheid, geen acuut probleem. Iedereen die er, vanaf ten vroegste 2008, is ingestapt, wist dat negen jaar later, tegen 2017, de subsidies voor dit systeem zouden ophouden te bestaan. Dat betekent niet dat er geen ander systeem kan komen. Maar het is zoals mevrouw Vogels zegt: je moet dan wel nadenken over wat je wilt. Zomaar verlengen van iets dat bestaat omdat het bestaat, heeft weinig zin. Ik ben het daarmee eens.
Vandaag worden twee op de drie gemeenten met een dergelijke subsidie voor intergemeentelijke samenwerking ondersteund. De reden waarom dat indertijd werd uitgedacht, is dat het woonbeleid vooral in centrumsteden een belangrijke plaats had verworven, en hier en daar ook in kleinere gemeenten. Maar in de kleinere gemeenten hadden ze het moeilijk om de kracht te vinden om een dynamiek op het vlak van lokaal woonbeleid op gang te trekken. Dat bleek uit een studie van het Steunpunt Ruimte en Wonen in 2009 en eerder al in 2006. De tijdelijke subsidiëring is er om die reden gekomen. Vooraleer wij beslissen of er eventueel iets anders, een soort van aanbod naar kleinere gemeenten in Vlaanderen, verder of opnieuw moet worden gesubsidieerd door Vlaanderen, is het belangrijk dat in vergelijking met die nulmeting van 2005-2006-2007 van het steunpunt nu ook zou worden gekeken naar de toestand vandaag: welke gemeenten hebben een lokaal woonbeleid en op welke wijze? Dan moet men zich afvragen of het zinvol is dat er op de een of andere manier een incentive komt van de Vlaamse overheid ten aanzien van het woonbeleid. Zo ja, welke incentive zou dat dan kunnen zijn? Ik laat in het midden of dat dan voor kleinere of grotere gemeenten moet zijn.
Deze onderzoeksopdracht wordt in het najaar uitgeschreven. Men zal daarbij kunnen voortbouwen op bestaande onderzoeken. Er kunnen nieuwe te onderzoeken items aan worden toegevoegd. Op basis daarvan zal de volgende regering het huidige project loopt pas af in 2017 onderzoeken of een nieuwe incentive zinvol is. Ik kan daarop vandaag niet vooruitlopen. Ik kan niet zeggen dat dit met zekerheid zo zal gebeuren. Ik ben heel blij dat een aantal gemeenten dat woonbeleid verder willen opnemen. Ik sluit niet uit dat Vlaanderen in de toekomst ook subsidies zal aanleveren, maar zeker niet simpelweg naar de gemeenten die in het verleden iets hebben gekregen. Dat moet dan weer vanuit een doordachte visie gebeuren en met een nieuw systeem. Maar geen paniek, er is nog enige tijd voor om dat weldoordacht te doen.
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Minister, dank u voor uw antwoord. U zegt dat er momenteel geen acuut probleem is aangezien de eerste samenwerkingsverbanden pas in 2017 zullen eindigen. Maar het is wel zo dat in 2015 toch al heel wat samenwerkingsverbanden terugvallen op die 30 procent. Ik wilde u duidelijk maken dat ik bezorgd ben, dat men in de begrotingen daarmee rekening moet houden. Dat betekent dat de interlokale verenigingen alle gemeenten die daar deel van uitmaken, zullen moeten overtuigen om dat bedrag bij te passen. Gelet op de precaire budgettaire situatie van veel gemeentebesturen lijkt mij dat niet zo evident. Ik hoor van mevrouw De Wachter dat zij dat allemaal autonoom zullen voortzetten, dat elke gemeente bereid is gevonden om dat deel bij te passen. Ik maak mij daarover een beetje zorgen. Dat zal in mijn regio niet zo evident zijn in 2015, maar ook niet in 2017, wanneer er een definitief einde komt aan de negen jaar ondersteuning vanuit Vlaanderen.
Minister, u haalt het aan, en studies wijzen het uit: het is onbetwistbaar dat dit interlokale samenwerkingsverband in meerdere regios een dynamiek op gang heeft gebracht. Dankzij het interlokale samenwerken vindt er in vele gemeentebesturen een lokaal overleg over wonen plaats en wordt er met de sociale bouwmaatschappijen concreet gezocht naar een manier om constructief mee te werken aan het Grond- en Pandendecreet, aan de woonkwaliteit, enzovoort. Met al deze instrumenten die vanuit Vlaanderen worden aangeboden, wordt er zeer goed omgegaan.
Minister, u zegt dat er een nieuwe onderzoeksopdracht komt, die zal voortbouwen op de bestaande onderzoeken. Kunt u iets meer zeggen over de timing en de precieze inhoud van dat onderzoek?
De voorzitter : Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter : Ik heb zeker niet gezegd of laten uitschijnen dat het een evidentie is, integendeel. Het is gepaard gegaan met zeer veel overleg. Uiteraard moet iedereen de tering naar de nering zetten. Daarom zeg ik ook dat het belangrijk is om een zicht te krijgen op wie wel en wie niet geïnteresseerd is. Daar is die meerwaarde absoluut cruciaal. Het lokale bestuur zal moeten afwegen of het hiermee verder gaat of niet. Ons regionale woonbeleid vond het belangrijk voor voorlopig zes gemeenten; het zullen er wellicht zeven worden. Het is zeker geen evidentie. In 2008 werd heel duidelijk gesteld door de voormalige minister dat het om een beperkte, duidelijk afgebakende periode zou gaan. Alle besturen waren daar zeer duidelijk over geïnformeerd.
De voorzitter : Minister Van den Bossche heeft het woord.
Minister Freya Van den Bossche : Het klopt dat die 30 procent voorzien was. De hogere overheid heeft zeker niet plots besloten om dat geld weg te nemen. Men heeft het al lang kunnen plannen. Het zal ook zo in de meerjarenbegrotingen zijn opgenomen. Dat neemt niet weg dat het belangrijk kan blijven dat de Vlaamse overheid ook in de toekomst dergelijke initiatieven zal subsidiëren. Hoe, en of dat opportuun is, zal moeten worden onderzocht. We zullen dat laten onderzoeken door middel van een opdracht in het jaarprogramma 2014 van de ad-hoconderzoeken. Bij die opdracht zullen ook de gemeenten, de OCMWs en de intergemeentelijke samenwerkingsprojecten worden betrokken.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.