Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 27/06/2013
Vraag om uitleg van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het dalend aandeel studenten dat zijn/haar bachelordiploma haalt binnen de voorziene drie jaar
- 1859 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Voorzitter, in mijn vraag bouw ik verder op het werk dat door mevrouw Vermeiren werd gedaan. Zij heeft namelijk een schriftelijke vraag gesteld over de slaagcijfers van studenten aan de universiteit en de hogeschool.
Wat vooral belangrijk is, is dat al die richtingen een bepaalde studieduur hebben voor bachelors is dat drie jaar en dat de student binnen die tijdspanne normaal gezien zijn diploma zou moeten halen. Dat zou althans de normale situatie moeten zijn. Het is interessant om na te gaan hoeveel studenten dat effectief ook halen en om uit die percentages lessen te trekken en maatregelen af te leiden.
Uit het antwoord op de schriftelijke vraag van mevrouw Vermeiren over deze cijfers blijkt dat het allemaal niet zo goed loopt. Amper 39,6 procent van de studenten die zich tijdens het schooljaar 2005-2006 voor het eerst inschreven in het Vlaams hoger onderwijs we noemen dat generatiestudenten , haalden binnen de normale tijd van drie jaar een eerste professionele of academische bachelor. Bij de cohorten die in 2006-2007 en 2007-2008 de studies startten, was dat getal nog lager, met respectievelijk 38,4 en 36,5 procent. Er is dus een dalende trend.
Het aandeel studenten dat in 2012-2013 nog steeds geen diploma had gehaald, steeg in die periode van 39 tot 42,6 procent voor de professionele bachelor en van 34,7 tot 36,6 procent voor de academische bachelor.
We kunnen die cijfers nog wat verder uitsplitsen. Dat kan interessant zijn in verband met andere problemen, zoals de hervorming van het secundair onderwijs. Van de generatiestudenten die in 2005-2006 startten in een professioneel gerichte bachelorstudie, haalde 37,3 procent dat diploma binnen de drie jaar. Bij degenen die een academisch gerichte bachelor startten, was dat 41,4 procent. Bij de groepen die in 2007-2008 de studies aanvatten was dat respectievelijk 35,4 en 36,6 procent.
Van de afgestudeerden in het algemeen secundair onderwijs (aso) die in 2005-2006 de studies in het hoger onderwijs aanvatten, haalde 50 procent dat cijfer springt eruit binnen de drie jaar zijn diploma. Voor de groep die in 2007-2008 startte, was dat 45 procent. Voor het technisch secundair onderwijs (tso) was dat 31 procent toch wel een significant verschil , voor het kunstsecundair onderwijs 28 procent en voor het beroepssecundair onderwijs ( bso) amper 11 procent. Minister, dat zijn cijfers waarover we moeten nadenken.
Hieruit kunnen we twee belangrijke, eerder negatieve vaststellingen afleiden. De algemene slaagcijfers binnen het hoger onderwijs blijven zeer laag en blijven verder dalen. Leerlingen uit achtereenvolgens het tso, kso en bso hebben het steeds moeilijker om te slagen aan het hoger onderwijs in vergelijking met leerlingen uit het aso. Die cijfers zijn zeer duidelijk. Er is hierover al uitgebreid van gedachten gewisseld tijdens diverse commissievergaderingen, bijvoorbeeld op 7 april 2011 op basis van twee vragen om uitleg van mevrouw Vermeiren en mijzelf, maar intussen blijkt de situatie niet te verbeteren, maar nog te verslechteren.
Minister, in het licht van deze cijfers stel ik u graag een aantal vragen. Erkent u deze twee belangrijke, negatieve vaststellingen of beschikt u over andere gegevens die dat eventueel relativeren? Erkent u dat er dringend bijkomende maatregelen moeten worden genomen tegen deze negatieve ontwikkelingen? Zult u in dit verband maatregelen overwegen, zoals de invoering van een oriëntatieproef, het wijzigen van het inschrijvingsgeld en/of een betere toeleiding vanuit het secundair onderwijs? Dat laatste zeg ik ook in het licht van het advies dat de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) heeft uitgebracht op 28 maart 2013 aangaande deze problematiek.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Collegas, ik deel de bekommernissen van de heer Bouckaert. De cijfers zien er niet zo rooskleurig uit. We hebben hierover inderdaad al af en toe korte discussies gevoerd. Dat brengt natuurlijk opnieuw de suggesties op tafel die al werden gedaan, namelijk of we ons niet eens zouden kunnen buigen over een oriënteringsproef. Dan krijgen we discussies over een ingangsproef of over inschrijvingsgeld hoewel dat laatste minder relevant is als we tot doelstelling hebben dat iedereen een kans op succes moet hebben in zijn studies.
Want dit is toch wel pijnlijk. Ik wil dat de mensen een eerlijke kans krijgen en dat ze, wanneer ze achttien jaar zijn, eerlijk te horen krijgen wat hun capaciteiten ongeveer zijn. Als ik zie dat uit het tso 31 procent, uit het kso 28 procent en uit het bso 11 procent een kans op slagen heeft, denk ik dat veel van hen teleurgesteld zijn. Dat had men toch enigszins kunnen vermijden indien de adviezen aan de leerling of de screening van de leerling voordien iets grondiger waren gebeurd vooraleer die aan een dergelijk kostelijk avontuur begon.
Ik wil onderstrepen wat voor mijn fractie belangrijk is: het is niet alleen duur voor de ouders en een emotioneel pijnlijke teleurstelling voor de jongere wanneer hij faalt, maar het is ook duur voor de gemeenschap. Daarom vind ik dat we daar toch een verantwoordelijkheid hebben in de plaats van daar luchtig over te doen en te zeggen dat iedereen een kans moet hebben om ervaring op te doen in het leven. Iedereen mag alle ervaringen opdoen in het leven, natuurlijk binnen het kader van de wet, maar ik weet niet of de gemeenschap daarvoor moet betalen. Het is een pleidooi van onze fractie om daar sterker te responsabiliseren en om beter te informeren zodat jongeren weten waar ze aan toe zijn.
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Ik wil mij zeker aansluiten bij de vraag. Ik wil mij vooral aansluiten op het aspect verlenging, want de cijfers die collega Bouckaert aanhaalt, zijn de percentages van diegenen die slagen binnen de drie jaar. Ik lees het toch goed collega Bouckaert? Dus het gaat over mensen die binnen de drie jaar, ofwel binnen de traditionele voorziene, efficiënte termijn het diploma halen. We hebben het debat eergisteren naar aanleiding van een decreet al gevoerd, en u weet dat ik heel wat bedenkingen heb bij het Flexibiliseringsdecreet en dat we misschien nu toch moeten overwegen of we niet al te flexibel zijn. Ik weet dat de instellingen zelf kunnen bepalen hoe flexibel ze zijn, ik hoop dat ze ook zelf wel vaststellen dat het misschien niet slecht is om dat wat meer te beperken.
De bedoeling van de flexibilisering was net om jongeren en volwassenen die om een of andere reden een flexibel traject kunnen gebruiken, de kans te geven om dit te doen. Dat het systeem over die flexibiliteit beschikt, vind ik zeer goed. Maar dit was eigenlijk voorzien voor uitzonderingen, en nu lijkt het regel te worden en dat is ook niet helemaal de bedoeling. Ik verwijs dan naar de maatschappelijke kost waar collega Brusseel ook naar verwijst. Daarom heb ik nog een bijkomende vraag, minister. Hoe staat het met de evaluatie van het Flexibiliseringsdecreet?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Om met het laatste te beginnen, dat loopt. Er is een hele procedure afgesproken en ik denk dat de gehele evaluatie af is tegen ongeveer 1 juni 2014. De nieuwe regering heeft dan perfect alles op haar boterham om afspraken rond te maken. De procedure loopt en is volop bezig. Dat is niet op de lange baan geschoven, maar dat is gewoon de normale procedure. Dat loopt en we doen dat ook grondig.
U merkt dat we niet alleen tijdens deze legislatuur hervormen, maar dat we ook aan nieuwe visieontwikkeling doen, of stenen verleggen om voor de komende tien jaar het beleid in de goede richting te sturen. Ik ben ervan overtuigd dat als de geschiedenis ooit zal worden geschreven, dan zal blijken dat dit een sleutellegislatuur was, voorzitter. (Opmerkingen van mevrouw Fatma Pehlivan en mevrouw Ann Brusseel)
Ik denk dat u er met veel plezier zult aan denken, en dat dit de mooiste periode van uw leven was. Dat is zo, en ik ben blij dat ik het u nu al kan meedelen. Schrijf het op, en ik ben zeker dat het zal uitkomen. Wanneer u verhaaltjes vertelt aan uw kinderen, zal dat ongetwijfeld terugkomen. (Opmerkingen van mevrouw Fatma Pehlivan)
Het begrip slaagcijfers in het hoger onderwijs is een multidimensionaal concept. Er is enerzijds het studierendement in termen van de verhouding tussen het aantal verworven studiepunten en het aantal opgenomen studiepunten. Het gemiddelde studierendement blijft min of meer gelijk over de jaren heen. We zien zelfs een lichte stijging de laatste jaren. Vrouwen hebben een hoger studierendement dan mannen. In de professionele opleidingen ligt het studierendement steeds lager dan in de academische en academiserende opleidingen, en dan vooral bij de mannen.
Daarnaast is er het studierendement in termen van de tijd die een student erover doet om zijn diploma te halen, of time to graduation. En die tijd neemt licht toe. Een van de factoren die hierbij een rol speelt, is dat het aantal opgenomen studiepunten per student daalt. Dat leidt bij een gelijkblijvend studierendement in termen van doorstroom tot een latere diplomering.
Een andere nuancering die ik wil aanbrengen, is dat we een onderscheid moeten maken tussen doorstroming secundair onderwijs naar academische bacheloropleidingen en de doorstroming secundair onderwijs naar professionele bacheloropleidingen. Het is niet correct om in het algemeen te stellen dat tso-leerlingen het moeilijker hebben om te slagen in het hoger onderwijs in het algemeen. Dat is zeker zo bij doorstroming naar de academische opleidingen, maar in de professionele bacheloropleidingen doen tso-studenten het vaak even goed en soms beter dan aso-studenten, zeker in de professionele bacheloropleidingen die aansluiten bij de gevolgde tso-studierichting.
Een algemene factor die ongetwijfeld de cijfers beïnvloedt, is het feit dat we een open toegang hebben tot ons hoger onderwijs. Op zich is dat positief, maar we dienen veel meer aandacht te besteden aan het oriënteren van studenten naar het hoger onderwijs toe.
We hebben ten slotte ook een heel flexibel systeem van hoger onderwijs, dat onder meer studenten de mogelijkheid biedt om hun studie te spreiden en dus langer over hun studie te doen dan het modeltraject voorschrijft. Precies om te beletten dat deze mogelijkheid leidt tot een te geringe studievoortgang, is het leerkrediet geïntroduceerd.
Er is al allusie op gemaakt, de evaluatie van het systeem loopt en zal moeten worden bekeken. Binnen een jaar zullen we daar een duidelijk zicht op hebben hoe het globaal en in zijn diepte wordt geëvalueerd.
Ik denk inderdaad dat de slaagcijfers in het hoger onderwijs moeten verbeteren. Elk talent moet worden ondersteund, maar elk talent moet vooral goed worden georiënteerd. Dat begint in het secundair onderwijs en loopt door wanneer men zich inschrijft in het hoger onderwijs en zelfs daarna als men ingeschreven is.
U weet dat ik geen fan, geen voorstander ben van het wijzigen van het inschrijvingsgeld, ook niet in functie van wat de arbeidsmarkt nu nodig heeft of niet. Dat doet te veel aan communistische planeconomie denken, en daar ben ik absoluut geen voorstander van. We moeten dat niet doen, maar ik ben het er wel mee eens dat er een veel duidelijker en breed gedragen oriëntering moet komen.
Ik ga nog niet verder in detail treden, maar ik heb enkele weken geleden een grote vergadering georganiseerd onder mijn voorzitterschap met de hoofden van het secundair onderwijs, samen met de bazen van het hoger onderwijs. We hebben een principeakkoord dat we nu uitwerken om te komen tot een veel betere oriëntering. We gaan het niet meer hebben over een oriënteringsproef, we gaan eerder naar een verplichte niet-bindende ijkingsproef. Op het moment dat iemand zich inschrijft in het hoger onderwijs, zal worden nagegaan of de startcompetenties al dan niet aanwezig zijn. Als die niet aanwezig zijn, kan die jongere zich nog altijd inschrijven, maar dan zal er wel een gesprek plaatsvinden en dat is het aan de jongere en zijn ouders om te kijken of hij dat wil en of hij zich wil bijspijkeren in de zomervakantie. Dat zal dan het doel zijn waartoe we willen komen.
Ook belangrijk is dat er structurele samenwerkingsverbanden zullen komen tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs. Dit begint met gegevensuitwisseling, we hebben onze databanken allemaal op punt gezet waardoor de scholen kunnen weten tot wat een opleiding leidt en welke de slaagkansen zijn in de diverse richtingen. Die betere informatiedoorstroming zal er komen, maar er is ook in het kader van de hervorming van het secundair onderwijs afgesproken dat de eindtermen ambitieus worden geformuleerd, en dat ze samen met het hoger onderwijs toch voor de doorstromingsrichtingen die moeten leiden tot het hoger onderwijs zullen worden opgesteld. Zo zal er een herformulering komen, en als je een diploma secundair onderwijs hebt, dan weet je meteen ook dat je de startcompetenties hebt om in het hoger onderwijs te starten. Daardoor zal de ijkingsproef op termijn overbodig worden, want dat heb je normaal tegen die tijd geïntegreerd.
In afwachting daarvan zal die proef wel komen. We zijn die verder aan het uitwerken, en we hebben wel degelijk een grotere vooruitgang geboekt, we hebben dus niet stilgezeten. We werken dit voorstel uit en zullen nog tijdens deze legislatuur beslissen. Daar hebben we een doorbraak. Voilà, u hebt een nieuwtje gekregen, mijnheer Bouckaert. U hebt mij een primeur ontfutseld.
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik ben er blij mee dat ik u een nieuwtje heb ontfutseld. Ik ben blij dat er een antwoord is waar een beetje substantie in zit, dat kunnen we niet altijd zeggen.
Voorzitter, ik heb maar twee minuten, ik zou er veel langer willen over spreken. Allereerst over het Flexibiliseringsdecreet, daar zijn we toch al lang over bezig. Dit wordt nu dus over de legislatuur getild.
Minister Pascal Smet : Mag ik u even onderbreken? Dat is geen kwestie van over deze legislatuur tillen, maar je hebt gewoon een doorloopperiode nodig om dat te kunnen evalueren.
De heer Boudewijn Bouckaert : Ja, maar hoe lang duurt die doorloopperiode? Waarom wordt daar niet eerder mee gestart, zodat je het aan het einde van de legislatuur kunt beoordelen? Het zeer is bekend, men klaagt daar al langer over.
Wat uw timing betreft, in uw beleidsbrief van 2012-2013 zegt u: dat u binnen de visie die er ontwikkeld wordt om de hervorming van het secundair onderwijs om jongeren te begeleiden bij het leren kiezen van het traject de oriëntering zal voorzien voor de student in spe zodat hij een meer onderbouwde keuze zal kunnen maken. Dat stelt u in uw beleidsbrief van 2012-2013, maar het komt er maar niet van. In welke mate moeten we die beleidsbrief dan nog ernstig nemen?
Ik ken alle moeilijkheden en ik weet hoe complex het is, minister. Ik zie ook wat u ziet, maar wees dan een beetje zuiniger in uw beloften in uw beleidsbrieven. Maar goed, dat is een algemeen punt.
U zegt dat de problematiek van het al of niet slagen multidimensioneel is. Als wij een studieduur bepalen in een bachelor en dan in een master, wordt dat niet opgevat als een soort van minimum waarin je je diploma kunt halen. Dat is de normale duur, die de overgrote meerderheid van de studenten die het aankunnen, zouden moeten benutten om hun diploma te halen. Als je ziet dat 60 tot 70 procent van de studenten dat niet haalt, vind ik dat er iets mis mee is. Dat is niet normaal.
De studenten die niet geschikt zijn, moeten ofwel aan de toegangspoort worden tegengehouden, ofwel moeten zij na één jaar naar een meer geschikte studierichting worden toegeleid. Niet slagen aan de universiteit is geen schande, gelet op de rijkdom van trajecten in Vlaanderen. Je valt niet in een put, er zijn zoveel andere trajecten.
Ik dring erop aan dat de flexibilisering wordt herbekeken. De oorspronkelijke doelstelling van de flexibilisering was niet de studieduur verlengen, zodat studenten langer rondlummelen aan de universiteit of de hogeschool. Ik heb dat allemaal meegemaakt: studenten die duidelijk geslaagd zijn in hun vak, moeten dat vak niet nodeloos het volgende jaar nog eens herdoen omdat ze voor een aantal andere vakken niet waren geslaagd. Dat was soms absurd. Je kon studenten hebben die met elf op twintig geslaagd waren, het volgende jaar dat vak herdeden en dan negen op twintig hadden. Ze waren dus achteruitgegaan. Ergens klopte dat niet. Dat hebben wij met het Flexibiliseringsdecreet willen repareren. Een verworven credit blijft verworven en kan, in de context van de studievoortgang, worden meegepakt. Dat was de bedoeling, niet de studieduur verlengen. Maar het Flexibiliseringsdecreet is in zijn toepassing doorgeschoten en heeft geleid tot een verlenging van de studieduur. Dat is geen goede zaak. Mevrouw Brusseel heeft dat heel goed gezegd: het is niet goed voor de student zelf en al die grote mislukkingen zijn niet goed voor de gemeenschap.
Minister, ik geef u mijn algemene besluit. Ik zeg niet dat de regering voor dit probleem niets doet, maar het is altijd een beetje too little too late. We zijn niet tot goede resultaten gekomen. Ik weet dat in het onderwijs alles altijd lang duurt. Ik zal u geen goedkope verwijten doorsturen. Ik twijfel er ook niet aan dat u uw best doet. Maar alles wordt zo laat opgestart. Daardoor komt u niet tot resultaten. Ik krijg de indruk dat het hoger onderwijs niet uw eerste zorg was. De problemen die in dat hoger onderwijs blijven smeulen, hebben in deze legislatuur geen begin van oplossing gekregen.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, u kunt zeggen dat er tijd nodig is om het Flexibiliseringsdecreet te evalueren. Ik zal niet ontkennen dat daarvoor een bepaalde periode nodig is. Maar het is toch een feit dat men bepaalde problemen heel snel heeft gedetecteerd. Dat geeft mensen het gevoel dat het allemaal een beetje lang duurt. Ik vind het echter niet nodig om mij erover uit te spreken dat het nog dit jaar moest of dat het volgend jaar moest zijn. Het is belangrijk dat de evaluatie goed is en dat er dan goede bijsturende maatregelen worden getroffen.
Minister, u hebt twee zeer interessante zaken gezegd. Ik ben zeer blij dat de verplichte niet-bindende ijkingsproef er komt. Er is een principeakkoord over, heb ik begrepen. Het was absoluut noodzakelijk om iedereen te verplichten om een ijkingsproef te doen. Er zijn eindtermen, inderdaad, maar bij gebrek aan een centraal eindexamen in ons land was het toch altijd wel een beetje afgaan op de reputatie van de school om te weten of je voldoende voorbereid was om een bepaalde studie aan te vatten. Nu zul je toch in de instelling waar je wilt voortstuderen een degelijke indicatie krijgen van wat je kent en kunt. Het is zeer belangrijk om niet zomaar onzeker te beginnen en je in een chaotisch verhaal te storten want dat is het voor veel 18-jarigen. Voor mij mocht die ijkingsproef voor sommige afdelingen wel bindend zijn, maar als dat niet zo is, vind ik dat compromis toch een stap in de goede richting.
Minister, u zegt dat de eindtermen zullen worden opgesteld in samenwerking met het hoger onderwijs. Dat is positief, zolang je geen systeem hebt van centrale eindexamens, dat echt een neutrale, objectieve indicatie geeft. Voor mij is het goed dat dit wordt gemengd met proeven die door de school zelf worden georganiseerd, zodat je geen teaching to the test krijgt en het geen momentopname is. Maar dat zal er niet toe leiden dat je op een dag de ijkingsproef zult kunnen afschaffen. Ik denk niet dat je de ijkingstoets zult kunnen afschaffen doordat je met meer mensen rond de tafel gaat zitten om eindtermen op te stellen. Dat zal niet zo simpel zijn.
U haalt het wijzigen van de inschrijvingsgelden in functie van de noden van de arbeidsmarkt aan als een voorbeeld. Dat komt een beetje uit de lucht vallen, want niemand heeft ernaar verwezen. Dat was een heel ongeïnspireerd voorstel van een federatie waarop niemand in deze commissie heeft geïnsisteerd. Deze discussie is eenvoudig. Men kan over de inschrijvingsgelden zeggen dat het in het algemeen wel een beetje meer mag zijn. Het is in ons land toch wel zeer laag. Maar de variatie in functie van de arbeidsmarktnoden was een ongelukkig voorstel van een beroepsfederatie. Als het verschil tussen het eerste loon van een socioloog en het eerste loon van een ingenieur al 500 euro bedraagt, zie ik niet in waarom je die 500 euro zou afschaffen voor de ingenieurs. Het loonverschil zal bepalen of mensen het centenverschil belangrijk vinden voor hun studiekeuze. Dat was een ongelukkig voorstel. Niet veel mensen hier zullen daarachter staan. Het is niet nodig om dat nog eens onder de neus te wrijven.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, ik zal niet zeggen dat het goedkoop is maar dan toch betreurenswaardig dat de voorzitter van de commissie, als hij van bank verandert, plotseling een toon aanneemt die laat het mij zo zeggen beter kan. Hij weet dat eigenlijk ook. Ik ben daarvan overtuigd. We hebben met het hoger onderwijs bijna een heel grote hervormingsagenda achter de rug. Ik heb het onlangs nog met de leidinggevende ambtenaren van het ministerie daarover gehad: bijna alles wat we voor het hoger onderwijs wilden doen, zal zijn gerealiseerd. Soms heeft het een maand langer geduurd, soms drie maanden. Maar, mijnheer Bouckaert, het ontgaat u niet, want u hebt het erkend: we leven niet in een systeem waarin de minister van Onderwijs ik mag niet zeggen helaas want dan zou men mij andere bedoelingen toedichten alles alleen kan beslissen. Er is in dit land zeer veel onderwijsvrijheid, en die is nog veel groter in het hoger onderwijs. Maar er zijn ook veel meningen. Men zegt vaak: per jurist een mening. Dat is misschien ook wel zo per professor en per instelling. Die meningen lopen ook niet allemaal gelijk. Om nog niet te zeggen dat ze vaak in de instellingen verschillen.
Ik ben dan ook blij dat we in deze legislatuur kunnen komen tot een gedragen voorstel, dat zowel het secundair als het hoger onderwijs betreft. Dat heeft misschien een jaar langer geduurd, maar het is er wel. Men is daar de voorbije twintig jaar niet in geslaagd, maar het is er nu wel. Is dat jaar dat het langer heeft geduurd in het licht van de geschiedenis der mensheid een onoverkomelijk drama? Ik denk het niet. Het is belangrijk dat het voor onze generatie, zelfs voor u, mijnheer Bouckaert (Opmerkingen van mevrouw Ann Brusseel)
Maar hij is een emeritus professor, mevrouw Brusseel. Hij is een heel emeriet man. (Opmerkingen van de heer Boudewijn Bouckaert)
Ik heb er zelfs op het mede-aangeven van de voorzitter voor gezorgd dat mensen zoals de professor-voorzitter in de toekomst langer kunnen werken. Kijk, ook dat hebben we geregeld.
Het is er nu. We zullen dat nu uitwerken. Het wordt beslist. Het is een uitvoering van de hervorming van het secundair onderwijs, die ook zal worden opgestart. Dat lijkt me toch het belangrijkste in dezen.
Er zijn dus twee dingen. De agenda voor wat we moeten doen voor het hoger onderwijs zal tijdens deze legislatuur uitgevoerd zijn. We hechten er wel degelijk veel belang aan. Wat betreft de evaluatie, dames en heren, we kunnen wel niet sneller evalueren! Er is een systeem, je hebt aanwijzingen. Pas sinds een jaar zie je lichtjes verandering. We mogen die cijfers niet te veel dramatiseren. Het is toch niet meer dan normaal dat als je een nieuw decreet hebt, je op zijn minst een cyclus laat doordraaien vooraleer je het evalueert. Men heeft zo de neiging om iets goed te keuren en zes maanden later het al te willen evalueren of het te veranderen. Zo functioneert dat niet. Je moet een beetje tijd geven aan het veld en aan de praktijk om te zien wat het geeft.
We doen dat met alles zo. De lerarenopleiding is nog maar recentelijk hervormd en, boef, we zijn het al aan het evalueren en aanpassen. Ik wil dat we er toch een beetje tijd voor nemen en dat kun je niet op een of twee jaar doen. Grosso modo vijf jaar nadat het in werking is getreden, heb je al een eerste grondige evaluatie met wellicht een voorstel tot aanpassing. Je kunt toch niet sneller werken dan dat? Met alle respect, sneller werken dan dat in een evaluatie wil zeggen dat je net op een kermis zit. Ik wil met onderwijs niet op de kermis terechtkomen telkens als een schietkraam van mening verandert. Dat moeten we niet doen in dezen.
Dat wilde ik nog even in alle sereniteit en vriendschap zeggen, en natuurlijk ook in alle wijsheid. (Gelach)
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Voortgaande op de wijsheid, de vriendschap en misschien ook de schoonheid: ik heb in mijn repliek nagelaten de minister een pluimpje toe te werpen. Je moet een beetje zien wat die verplichte ijkingsproef is. Is het een cosmetische operatie? Het moet een afdoend instrument zijn om een betere toeleiding naar het hoger onderwijs te realiseren.
Langs de andere kant hebben we het Flexibiliseringsdecreet dat werd goedgekeurd onder minister Vanderpoorten in 2003, dacht ik. Dan is het wel een zeer lange cyclus, hoor minister. De problemen met het Flexibiliseringsdecreet zijn al langer bekend. Volgens mij kun je door beperkte ingrepen heel veel realiseren.
Ik vind trouwens dat het voorstel dat mevrouw Brusseel doet, ernstig moet worden genomen, want daardoor doe je aan incentivepolitiek. Door een heel eenvoudige ingreep op centraal niveau, wijzig je het gedrag van al die actoren die zich daar moeten op instellen. Zo krijg je een spontane convergentie naar meer kwaliteit. Ik vind dat dat toch eens moet worden bekeken, want nu zal het allemaal veel ingewikkelder worden met de eindtermen. De vraag is of dat zal lukken.
U zegt dat het problemen van de laatste twintig jaar zijn. Dat is zo voor het probleem van de flexibilisering. Het probleem van de lage slaagcijfers is er nog geen twintig jaar. Dat probleem is de laatste tien jaar opgedoken. Deze regering heeft daar misschien wel een begin van antwoorden op geformuleerd, maar er zijn geen afdoende maatregelen effectief afgewerkt.
Ten slotte, minister, vind ik dat we in de hervormingen van het onderwijs eens moeten durven na te denken over de vraag: blijven we het systeem handhaven dat iedereen die van overal komt, overal kan binnenkomen? Moet dat principe gehandhaafd worden, gelet op de cijfers? U zegt zelf, zeer relevant, dat degenen die uit het technisch onderwijs komen, heel goed presteren in de professionele bachelor. Daar geeft u eigenlijk een serieus argument om te zeggen: open niet alle deuren voor iedereen. Durf beslissingen te nemen en zeggen dat als je een bepaalde richting hebt gedaan in het middelbaar onderwijs, je niet zomaar binnen kunt in om het even welke richting van het hoger onderwijs.
Minister Pascal Smet : Mag ik u even onderbreken, mijnheer Bouckaert? In het kader van de hervorming van het secundair onderwijs is u iets ontgaan, denk ik. Daar staat duidelijk in dat we dat op een andere manier gaan ordenen, namelijk met doorstromingsrichtingen en arbeidsmarktrichtingen, maar ook dat arbeidsmarktrichtingen geen rechtstreekse toegang meer zullen geven tot het hoger onderwijs. Dat is beslist in het kader van de hervorming van het secundair onderwijs. Als je toch naar het hoger onderwijs wilt gaan, dan zul je een schakeltraject moeten volgen. U vraagt iets wat de regering al heeft beslist.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.