Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 18/06/2013
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over presentiegelden van niet-stemgerechtigde raadsleden
- 1842 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de wijze waarop artikel 10, §1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 houdende de bezoldigingsregeling van de lokale en provinciale mandataris in de praktijk moet worden geïnterpreteerd
- 1952 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Voorzitter, minister, collegas, ik wil graag even doorgaan op een schriftelijke vraag die mevrouw Vanderpoorten u begin dit jaar stelde, over presentiegelden voor gemeenteraadscommissieleden die niet stemgerechtigd zijn vandaag. Het gaat meestal om eenmansfracties, minister. Die leden worden zonder stemrecht toegevoegd aan gemeenteraadscommissies.
In uw antwoord op de vraag van mevrouw Vanderpoorten stelt u en ik citeer: Behoudens voor wat betreft de gemeenteraadsvergaderingen zelf, waarvoor het presentiegeld verplicht is gesteld door het Gemeentedecreet, kunnen de gemeenten er dus voor opteren om, rekening houdend met de aard van de vergadering, een gemeenteraadslid met een raadgevende stem geen presentiegeld toe te kennen. Dat antwoord laat aan duidelijkheid niets te wensen over, maar toch is het zeer verwonderlijk.
Er was ook een vraag van een voormalige collega, de heer Frans Peeters, tot uw voorganger, de heer Keulen, in april 2007. Het antwoord van minister Keulen was toen: Op uw vraag of er een onderscheid kan worden gemaakt in de hoogte van het presentiegeld voor een effectief gemeenteraadslid en een lid met raadgevende stem, moet ik negatief antwoorden. Het is niet verdedigbaar dat er een gedifferentieerd en lager presentiegeld wordt toegekend aan een gemeenteraadslid dat zetelt als raadslid met raadgevende stem, zelfs als hij zou zetelen in alle commissievergaderingen. Het raadslid dat in een commissie zetelt met raadgevende stem moet dezelfde inspanningen leveren als een effectief commissielid. De voorbereidende stukken moet men voorbereiden en bestuderen en de zitting moet met evenveel aandacht bijgewoond worden. Ik lees het niet helemaal voor, maar dat was de kern van het antwoord.
Minister, we stellen vast dat er een koerswijziging is ten opzichte van uw voorganger. Ik maak een tussenbedenking: mijn vraag is niet ingegeven door de gedachte dat iemand gaat shoppen in gemeenteraadscommissies en erop uit is om talrijke presentiegelden en plus te verwerven, meer dan pakweg een stemgerechtigd lid van de gemeenteraadscommissie, die vast toegewezen is aan een commissie. Dat is niet de achtergrond van mijn vraag. Het gaat over iemand die vast een commissie volgt. Het is een pleidooi voor gelijkberechtiging, of iemand nu stemgerechtigd is dan wel met raadgevende stem als vast lid aan die commissie deelneemt.
Ik stel dus vast dat er een koerswijziging is. Die moet ergens op gebaseerd zijn, daarover gaat mijn vraag. Ik vind overigens dat de schijnbare vrijheid die u toekent aan de gemeenten de wetten van de logica tart. Er moet een balans zijn tussen de hoeveelheid werk, de geleverde prestatie, de aanwezigheid en de voorbereiding van een gemeenteraadslid in een commissie, en de vergoeding. Je kunt niet zeggen dat iemand er evenveel werk en tijd in moet stoppen, maar er geen presentiegeld voor krijgt.
Er zijn verschillende interpretaties van dezelfde tekst. Minister, hoe verklaart en verantwoordt u de koerswijziging inzake gedifferentieerde presentiegelden tussen 2007 en vandaag? Ik wil niet flauw doen, minister, maar er is een traditie in Vlaanderen dat we dat altijd hebben gedaan. Ik vind de koerswijziging politiek niet verdedigbaar. Ik zou heel cynisch u kunnen herinneren aan de tijd dat uw partij klein genoeg was om in veel gemeenten een eenmansfractie te vormen.
Welke argumenten van uw voorganger gelden niet langer of onderschrijft u niet langer? Heeft het al dan niet stemgerechtigd zijn in een vergadering een dwingend verband met de tijdsinvestering? Dat is de vraag naar de verhouding tussen werkvolume en vergoeding. Zo niet, welk criterium rechtvaardigt dan wel een andere vergoeding tussen stemgerechtigde en raadgevende leden?
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Voorzitter, minister, mijn vraag gaat over dezelfde problematiek. Ik begrijp eerlijk gezegd de logica niet in uw antwoord op de schriftelijke vraag van mevrouw Vanderpoorten, met name dat er een verschil kan zijn in presentiegeld tussen leden van de gemeenteraadscommissie met stem en leden met alleen een raadgevende stem. Het gaat niet over effectieven of plaatsvervangers, maar over volwaardige leden van de gemeenteraadscommissie die niet mogen stemmen.
Het Gemeentedecreet is duidelijk: voor de gemeenteraad ontvangt men presentiegeld. Voor andere zittingen zoals de gemeenteraadscommissies kan de gemeente in presentiegelden voorzien, ze moet niet, maar ze kan dat doen. Dat was de vraag in 2007. Als een gemeente beslist om presentiegeld toe te kennen aan de leden van gemeenteraadscommissies, mag ze dan een onderscheid maken tussen de effectieve leden en de leden met raadgevende stem? Het antwoord was zeer duidelijk neen. Dat is ook logisch: om de kleinere fracties niet uit te sluiten, kon elke fractie een vertegenwoordiger afvaardigen in de gemeenteraadscommissies, maar dan zonder stem. Daardoor kunnen de politieke krachtsverhoudingen niet worden gewijzigd. Dat zij geen stemrecht hebben, heeft niets te maken met het al dan niet volwaardig deelnemen aan de gemeenteraadscommissie.
Eventuele andere bijkomende argumenten tellen evenmin. Men zegt dat eenmansfracties daardoor in elke commissie kunnen zetelen en telkens presentiegeld ontvangen. Tja, dan is dat maar zo! Die persoon heeft daar dan toch maar zijn tijd in gestoken. Fracties die via de gewone verdeling met stemrecht in die commissies zitten, kunnen in theorie toch ook altijd dezelfde persoon afvaardigen? Die kan dan ook in elke commissie gaan zitten. Dat is dus absoluut geen geldig argument, zeker niet als men ervan uitgaat dat iemand met een raadgevende stem dezelfde werklast heeft als een effectief lid. Waar staat dat geschreven? Waar is dat bewezen? Het is goed mogelijk dat iemand met raadgevende stem veel harder werkt.
Daar mogen we ons niet door laten leiden. Minister, als de gemeenteraad beslist om presentiegelden toe te kennen voor de prestaties in gemeenteraadscommissies, dan moet dat voor elk volwaardig lid gelden. Waar komt die koerswijziging ten opzichte van uw voorganger vandaan? Het gevolg is dat veel gemeenten nu beginnen na te denken. De fractie die erbij moest omdat ze eruit viel volgens de gewone verdeling, kunnen ze nu het presentiegeld ontnemen. Dat mag nu volgens uw antwoord aan mevrouw Vanderpoorten.
Mevrouw Vanderpoorten heeft dat trouwens al toegepast in Lier. Wij hebben klacht ingediend bij de gouverneur. Die verwijst naar uw antwoord en onze klacht is ongegrond. Minister, u moet terugkeren naar de logica van uw voorganger: als er presentiegeld is, geldt dat voor iedereen van de commissie, ongeacht zijn of haar stemrecht.
De voorzitter : Mevrouw De Waele heeft het woord.
Mevrouw Patricia De Waele: Voorzitter, ik sluit me aan bij de terechte vraagstelling van de beide collegas. Hieruit blijkt op zijn minst een onduidelijke situatie. Er is een verschillende interpretatie. We moeten vermijden dat de zitpenning à la tête du client wordt uitbetaald.
Minister, verkozenen hebben een aantal punten gemeen. Ten eerste, ze zijn verkozen in eigen persoon. Ten tweede, ze dragen eenzelfde verantwoordelijkheid, oordelen over eenzelfde agenda, en hebben daartoe dezelfde tools. De inspanningen die daarvoor geleverd worden, moeten op eenduidige wijze worden vergoed. Uit uw antwoord zou kunnen blijken dat we naar verschillende soorten raadsleden gaan, een elitegroep en een andere. Dat moeten we vermijden.
In het begin van deze legislatuur heb ik eens gewezen op het al dan niet uitbetalen van raadsleden die ervoor gekozen hebben om hun oorspronkelijke partij te verlaten of die door hun partij aan de deur gezet zijn. Die redenering kunnen we dus doortrekken naar raadsleden die niet meer tot hun oorspronkelijke partij behoren. Ik kijk uit naar uw antwoord. Ik zou ook graag een antwoord krijgen op deze vraag: hoe denkt u over het verlies van de zitpenning van leden die van partij veranderd zijn?
De voorzitter : De heer Verfaillie heeft het woord.
De heer Jan Verfaillie : Ik ga me niet uitspreken over de grond van de zaak. Twee ministers doen een totaal verschillende uitspraak op basis van dezelfde regelgeving. We hebben duidelijkheid nodig. Uw voorganger, de heer Keulen, zei het ene, u zegt het tegenovergestelde. Waarop baseert u zich om het geweer van schouder te veranderen?
Mijn vraag sluit niet uit dat ik enig begrip kan opbrengen voor uw beslissing. (Opmerkingen)
In een grote stad met tien of elf commissies kan één raadslid niet van de ene naar de andere commissie hoppen om overal een zitpenning te ontvangen. (Opmerkingen)
In Gent, Brugge, Antwerpen zou een eenmansfractie volgens uw redenering dat kunnen doen. (Opmerkingen)
U hebt dat uitgesloten. Hoe gaat u dat wettelijk uitsluiten, rekening houdend met het antwoord van toenmalig minister Keulen?
De voorzitter : Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Mevrouw Karin Brouwers: Ik wil mijn bezorgdheid uiten omdat er twee ministers een verschillende interpretatie geven. Dat is niet goed voor de rechtszekerheid.
We zitten nog altijd aan het begin van een gemeentelijke legislatuur en nu komt er plots een nieuwe interpretatie van iets wat jarenlang vastlag. Ik vind dat geen blijk van goed bestuur. Het zijn natuurlijk interpretaties. Vroeger was het duidelijk: er kon eventueel een differentiatie komen voor de voorzitter, naargelang de aard, de duur en de complexiteit van de commissie. Nu wordt daar iets aan toegevoegd. Dat mag misschien wel, maar het is spijtig dat het dan niet eerder gebeurd is en dat men het omgekeerde zei vroeger.
U sprak over à la tête du client. Zo ver zou ik niet willen gaan, maar naargelang het soort raadslid, met echte stem en met raadgevende stem, komt er een andere behandeling. Ik heb daar een probleem mee. Er moet duidelijkheid komen. Dat zal misschien blijken uit uw antwoord. Het zou niet slecht zijn dat de Vlaamse Regering een klein en evenwichtig besluit maakt dat rekening houdt met de rechten van eenmansfracties, van oppositieleden. We kunnen allemaal ooit in zon situatie terechtkomen. Er is ook nog zoiets als de democratische rechten van raadsleden.
Misschien kan er voor een stukje ingeperkt worden. In mijn gemeente hebben we toevallig ook een raadslid dat een tiental commissies moet volgen omdat hij er alleen voor staat. Hij krijgt overal zitpenningen, misschien is dat van het goede te veel. Misschien kan er in een besluit een regeling worden getroffen waardoor men bijvoorbeeld maximum de helft van commissies mag volgen.
Misschien moet hier eens over worden nagedacht, minister, maar ik roep u echt op om een redelijke regeling uit te werken, want dit leidt er misschien toe dat een eenmansfractie in sommige gemeenten totaal geen zitpenning kan krijgen om naar commissievergaderingen te gaan, en dat vind ik dan weer onredelijk.
Misschien moet er een mooi en evenwichtig voorstel uitgedokterd worden dat dan in een duidelijk besluit wordt gegoten zodat alle gemeenten duidelijk weten waar ze aan toe zijn. Nu zijn er twee interpretaties en de laatste geldt natuurlijk, maar dit schept verwarring bij de gemeenten en dat is geen goede zaak. Ik vind de vragen heel terecht.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Voorzitter, dames en heren, dit is een interessante vraag. Ik ben het ermee eens dat het niet goed is dat twee opeenvolgende ministers over eenzelfde decreet een verschillende interpretatie geven, een ander antwoord op een gelijkaardige vraag. Dat moge duidelijk zijn.
Mijnheer Caron, ik ben hier niet om mijn persoonlijke mening te geven. U moet een vraag niet ad hominem stellen, bent u het verleden vergeten? Ik ben hier om het decreet toe te passen. Ik zal u aantonen dat wat ik zeg conform het decreet is. Iets anders is de vraag of er een andere regeling moet komen, maar het decreet is op dit moment bijzonder duidelijk.
Ik val als jurist terug op het decreet en op de parlementaire voorbereiding. Het Gemeentedecreet bepaalt in artikel 39, paragraaf 3: De mandaten in iedere commissie worden evenredig verdeeld over de fracties waaruit de gemeenteraad is samengesteld. De gemeenteraad bepaalt per gemeenteraadscommissie het aantal leden, alsook de wijze waarop de evenredigheid wordt berekend. Dat heeft te maken met het systeem dat wordt toegepast: DHondt, Imperiali of andere. Die keuze valt onder de gemeentelijke autonomie.
Ik vervolg: Deze berekeningswijze geldt voor alle commissies die de gemeenteraad opricht. De evenredigheid vereist in ieder geval dat de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de fracties waarvan leden deel uitmaken van het college van burgemeester en schepenen steeds hoger is dan de som van het aantal mandaten dat toekomt aan de andere fracties. Elke fractie wijst de mandaten toe, die haar overeenkomstig deze berekeningswijze toekomen, door middel van een voordracht, gericht aan de voorzitter van de gemeenteraad. Als de voorzitter van de gemeenteraad voordrachten ontvangt voor meer kandidaten dan er mandaten te begeven zijn voor een fractie, dan worden de mandaten toegewezen volgens de volgorde van voorkomen op de akte van voordracht.
Verder staat: Als ten gevolge van de toepassing van de evenredige vertegenwoordiging overeenkomstig het eerste lid een fractie niet vertegenwoordigd is in een commissie, kan de fractie een raadslid aanwijzen dat als lid met raadgevende stem in de commissie zetelt. Tot daar is er weinig discussie denk ik, behalve dat er bij het decreet discussie was over de wijze waarop de evenredigheid wordt bepaald, maar daar kom ik straks op terug.
In paragraaf 5 staat: Het huishoudelijk reglement bepaalt de nadere regelen inzake de samenstelling en de werkwijze van de commissie, alsook inzake de toekenning van presentiegelden.
Het decreet gaat eigenlijk uit van en dat heb ik ook geantwoord gemeentelijke autonomie inzake de wijze van berekenen van de evenredigheid en ook inzake het toekennen van de presentiegelden. U zou kunnen opwerpen dat dit niets zegt over de vraag of er gelijke behandeling is. Daarvoor moet ik kijken naar wat de decreetgever gewild heeft en daarvoor neem ik de Memorie van Toelichting erbij.
In de algemene Memorie staat: Vanuit democratisch oogpunt wenst de Vlaamse Regering daarom ook te waarborgen dat elke fractie kan deelnemen aan de bespreking, zelfs indien die met gesloten deuren plaatsvindt. Vanzelfsprekend moeten de commissies een afspiegeling zijn van de politieke samenstelling van de raad zelf: de mandaten in de commissies worden evenredig verdeeld over de fracties. Elke fractie is in de commissie vertegenwoordigd. Als ten gevolge van de evenredige vertegenwoordiging een fractie niet vertegenwoordigd is in de commissie, kan zij een raadslid aanwijzen dat in de commissie zetelt. De gemeenteraad beslist voor de toegevoegde raadsleden over de toekenning van een presentiegeld.
Er werd een vraag gesteld in de commissie door toenmalig parlementslid Tavernier. Hij is op het eerste gezicht het enige lid dat op dit punt opmerkingen heeft gemaakt. Hij had het over de evenredige vertegenwoordiging. Hij vroeg zich af welk systeem zou worden toegepast en hij merkte op dat het toepassen van het systeem-Imperiali nog slechter is dan de regel van drie, het systeem-DHondt of een ander systeem omdat er dan nog minder evenredigheid zou zijn. Ik lees: De minister antwoordt dat evenredigheid proportionaliteit wil zeggen. Lokaal moet worden beslist voor welk systeem wordt gekozen. Dit antwoord is belangrijk, het is dus de gemeenteraad die bepaalt welk systeem wordt toegepast.
In de teksten staat duidelijk: dat kleine fracties die door hun beperkte omvang geen vast lid in de commissie hebben, de besprekingen toch als waarnemer kunnen volgen. Ze kunnen een inhoudelijke inbreng doen, maar mogen niet stemmen. Lokaal moet worden bepaald of die mensen presentiegeld krijgen. Hier staat dus hetzelfde als in de Memorie.
Als ik het decreet lees waarin ervan wordt uitgegaan dat het huishoudelijk reglement dit allemaal bepaalt en als ik ook de parlementaire voorbereiding lees, dan zeg ik dat dit de enige correcte interpretatie is.
Of het een regelgeving is die moet worden behouden, dat is een andere vraag. Ik ken de situatie van een waarnemend lid zonder stemrecht heel goed, mijnheer Caron, want ik heb vier jaar de Kamercommissie voor de Justitie gedaan zonder stemrecht. Ik had allerlei mogelijkheden tot initiatiefrecht, maar finaal kon ik niet stemmen. Een waarnemend lid doet, als hij zijn werk ernstig neemt, het werk net als een volwaardig lid, amendeert, doet voorstellen en werkt mee op alle vlakken.
Als hier in de commissie wordt gezegd dat de situatie van een waarnemend lid zonder stemrecht, geen gezonde situatie is, dan moet er geen besluit komen, mevrouw Brouwers, maar dan moet het decreet op dit punt gewijzigd worden. Dan moet er een decreet zijn dat bepaalt dat er een evenredige vertegenwoordiging is en dan is het aan de decreetgever om te bepalen of men een systeem van evenredigheid oplegt, dan wel daar de vrijheid in laat, maar dit zou duidelijk moeten zijn. Nu is het duidelijk: er is evenredigheid, maar het is de gemeenteraad die bepaalt volgens welk systeem. Als een systeem wordt opgelegd, moet natuurlijk, in de lijn van het huidige decreet, gezegd worden dat een fractie die op basis van de toepassing van de evenredigheidsbeginselen niet vertegenwoordigd is, een waarnemend lid krijgt. En dan moet worden bepaald dat in deze visie het waarnemend lid ook recht heeft op presentiegeld.
Ik heb hier al een opmerking gehoord die ik vaak hoor: quid het verschil tussen een heel kleine, een eenvrouws- of eenmansfractie, die op die manier, in de hypothese dat er vier commissies zijn, in vier commissies zetelt en een middelgrote fractie de fractie op zich zal natuurlijk even sterk zijn waarvan de leden elk in een van de commissies zetelen. Dit zijn excuseert u mij voor het woord kleinmenselijke aspecten die mee moeten worden behandeld. Of men daarin wil differentiëren of niet, dat moet bekeken worden. Het zijn aspecten die altijd aan bod komen. Een lid van een fractie die maar uit één persoon bestaat terwijl er vijf commissies zijn, zal vijf commissies bijwonen als waarnemer en vijf keer presentiegeld krijgen. Een grote fractie zal meerdere leden hebben per commissie. Een kleinere fractie die net aan bod komt om één volwaardig lid te hebben, zal wellicht drie of vier mensen afvaardigen, telkens apart. Dit is dan een kleinmenselijk aspect dat mee behandeld moet worden.
Voor alle duidelijkheid: mijn persoonlijke mening is dat het logisch is dat een waarnemend lid dat de zaken ernstig neemt en even goed werk levert als iemand anders, een presentiegeld krijgt. Ik kan echter niet anders dan op basis van de huidige tekst spreken en die bepaalt dat dit onder de gemeentelijke autonomie valt. Ik heb u letterlijk voorgelezen wat in de Memorie van Toelichting staat, ik heb letterlijk gezegd wat de minister geantwoord heeft op de vraag van voormalig collega Tavernier: het is de gemeenteraad die dit bepaalt. Ik ben er als minister, ik moet de wil van de decreetgever respecteren en die leiden we af uit de teksten. Waar er onduidelijkheid was, kunnen we terugvallen op de parlementaire voorbereidingen en daar kan geen discussie over bestaan.
Twee zaken. Ik ben het ermee eens dat het niet goed is dat er twee opeenvolgende verschillende interpretaties gegeven worden. Als men het eens is met de stelling dat het goed zou zijn dat ook een waarnemend lid een presentiegeld krijgt dat is ook mijn persoonlijke mening dan moet dat niet gebeuren via een besluit van de regering, maar dan moet er een decretale oplossing komen en die kan eigenlijk vlug geschreven worden volgens de principes die ik vooropstel. Quid het probleem dat er frictie zal ontstaan tussen degenen die net niet een effectief lid hebben en dus één man die in elke commissie kan zetelen met presentiegeld, en een kleine fractie die bijvoorbeeld uit drie leden bestaat die elk in een commissie kunnen zetelen. Voor de individuele gemeenteraadsleden zal dat wellicht een beetje wringen. Ik spreek hier geen desappreciatie over uit, maar hierover moet wellicht eens worden nagedacht. Het principe zou het beste decretaal worden opgelost om elke onduidelijkheid in de toekomst te vermijden, maar natuurlijk zul je hierdoor een ietsje meer legifereren en ietsje minder overlaten aan de gemeentelijke autonomie.
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Bedankt, minister. Ik wil voor de collegas nog even duidelijk stellen dat het niet mijn bedoeling is dat eenmansfracties plots op een oneerbare manier aan presentiegeldshopping zouden gaan doen. Ik herhaal dat met nadruk. Als we tot een regeling kunnen komen, stel ik voor dat we daar ook een soort grendel op zetten. Ik wil de ene oneerlijkheid niet vervangen door een andere.
Je kunt overigens fysiek niet tien commissies volgen, als vrijwilliger, met dezelfde kwaliteit en ernst. Dat is dus ook niet mijn vraag. Wat ik vraag, is de gelijke behandeling van elk gemeenteraadslid voor werk en inzet.
Initieel zijn gouverneurs zich overigens gaan baseren op de antwoorden van uw voorganger. Die zijn dan later door u teruggefloten. Ik begrijp uw lezing van het decreet, minister. Ik zou het eerlijk gezegd niet anders kunnen lezen. Ik ben geen jurist, maar ik ken genoeg van het Gemeentedecreet en de geschiedenis en de praktijk om dat toe te geven.
Voor de rest verwelkom ik uw antwoord. Het is een antwoord dat inhoudelijk op de lijn zit die ik zelf verdedig. Ik nodig bij deze de collegas hier uit om samen een klein initiatief te nemen om die oneerlijkheid recht te zetten, op een redelijke manier, zoals ik daarnet geschetst heb. Wij zijn nu in veel situaties in dat geval, minister. Ik zal dat ook niet ontkennen. Maar het kan, zoals collega Brouwers zei, iedereen wel eens overkomen in het leven, door welke gebeurtenissen dan ook, dat je plots alleen of met twee komt te staan. Ik zit zelf overigens niet in die situatie.
In mijn stad is dat probleem verholpen door een aantal commissies tegelijkertijd te laten vergaderen. Dat is een louter lokale regeling, waardoor je op één dag maar één keer presentiegeld kunt krijgen. Daarmee was het probleem van de baan. Maar elke gemeente regelt dat anders. Ik wil voor de rest niets afdoen aan de lokale autonomie, maar als de lokale autonomie tot kleine pesterijtjes of een vorm van ongelijke behandeling leidt, denk ik dat wij daar als decreetgever toch een kleine correctie op mogen toepassen.
Ik herhaal mijn uitnodiging, en kijk vooral naar de mensen met veel ervaring in deze materie. Ik begrijp dat de Vlaamse Regering ons in haar standpuntbepaling niet zal tegenwerken.
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Minister, ik dank u voor uw antwoord. U citeert het decreet, maar dat decreet stopt op een bepaald moment. Het stelt dat er presentiegeld is voor de gemeenteraadsleden, en dat voor andere vergaderingen waarop gemeenteraadsleden geacht worden te zijn, en waarvan de lijst door de Vlaamse Regering wordt bepaald, men kan beslissen om presentiegelden uit te keren. Punt. Daar stopt het decreet. Het decreet zegt dus alleen dat de gemeenteraad beslist of er voor in dit geval gemeenteraadscommissies al dan niet presentiegeld wordt betaald. Dan is het in mijn ogen toch duidelijk, minister. (Opmerkingen van minister Geert Bourgeois)
Als gemeenten op basis van vragen zeggen dat men die allemaal presentiegeld gaat geven, lijkt het mij logisch dat men dat voor iedereen doet, voor alle leden van de commissie. Dat stond trouwens nog tot midden februari 2013 als dusdanig op de website van het agentschap, bij de veel gestelde vragen. Op de website van het agentschap zelf stond als antwoord op die vraag: Het is aangewezen om het vaststellen van het presentiegeld te laten afhangen van de werklast die de vergadering meebrengt en niet van het statuut van de raadsleden. Het is niet billijk om raadsleden met een raadgevende stem een lager presentiegeld toe te kennen dan de effectieve leden indien de belasting voor beiden dezelfde is. Zo is het dus ook niet onlogisch dat eenmansfracties frequenter presentiegeld ontvangen omdat ze ook meer vergaderingen moeten bijwonen.
Uw antwoord komt erop neer dat de gemeentelijke autonomie speelt en dat de gemeenten dus zelf moeten beslissen, ook over de differentiëring tussen effectieve leden en leden met een raadgevende stem.
Minister, u hebt ook uw persoonlijk standpunt gegeven en dat is een goede zaak. U zegt dat het niet kan dat de ene die misschien even veel werk doet maar geen stemrecht heeft, niets krijgt terwijl de andere wel iets krijgt. Dat voelt als onrechtvaardig aan. Als we dat dan decretaal moeten regelen, dan kunnen we dat best snel doen zodat het voor eens en altijd in orde is.
Minister, er zullen misschien ook fracties zijn die met slechts één persoon als effectief lid zetelen in een gemeenteraadscommissie. Als de verdeling zo uitkomt dat men de laatste is die een effectieve zetel heeft als eenmansfractie, dan moet men in al die commissies zetelen. Men heeft dan toevallig presentiegeld omdat men effectief lid is. Die situatie kan zich theoretisch voordoen, maar dat zijn zaken die we niet in een decreet moeten regelen. Wanneer er presentiegeld wordt uitgekeerd, dan moet dat evengoed gaan naar leden met een raadgevende stem. Als er niets anders op zit dan een decreetswijziging, dan moeten we dat maar doen, en liefst zo snel mogelijk.
De voorzitter : De heer Durnez heeft het woord.
De heer Jan Durnez : Hier spelen twee principiële zaken. Ten eerste zijn we op zoek naar een gelijke behandeling van de soldaten in de gemeenteraad. Is elk gemeenteraadslid evenwaardig? Het tweede principe is een kwestie van billijke vergoeding. En dan verwijs ik naar het Nederlandse systeem waar er een maandvergoeding is met een kleine zitpenning die kan worden bekeken als een vorm van kostenvergoeding. Daar is eventueel een sanctie mogelijk voor de soldaten die hun werk niet doen.
In mijn gemeente geldt de regeling dat elk gemeenteraadslid lid is van één commissie. Daardoor is iedereen gelijk vertegenwoordigd. En dan is er een regeling waarbij de volgorde waarin een commissie wordt gekozen, afhankelijk is van de grootte van de fracties. Een eenmansfractie krijgt dan het laatste mandaat. In dat geval zijn alle gemeenteraadsleden gerechtigd om alle commissies bij te wonen maar zonder zitpenning.
Het lijkt me nuttig om een aantal goede praktijken te zoeken, maar daarbij telkens rekening te houden met die principes.
De voorzitter : Mevrouw De Waele heeft het woord.
Mevrouw Patricia De Waele : Minister, de gemeenten beschikken over heel wat instrumenten om dit zo goed mogelijk te regelen en die kleinburgerlijke zaken eruit te laten. Dat gebeurt vandaag echter niet overal op die manier.
Ik vind het bizar dat men in deze commissie altijd spreekt over gemeenten die met veel gemeentelijke commissies werken. Ik kom zelf uit een behoorlijk grote gemeente, Evergem. Wij hebben daar altijd gewerkt met twee commissies naast de gemeenteraad. Tijdens de vorige legislatuur zijn wij zelfs overgestapt op een commissie. Wij hebben deze discussie dan ook niet. De gemeenten moeten zich ook eens afvragen of het wel efficiënt is om met zoveel commissies te werken.
Minister, ik steun u dat er een decretale verankering nodig is van het basisprincipe dat wie werkt en zich inzet, moet worden vergoed. Dat principe kan gelden voor alle raadsleden, ongeacht wie.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Het zou goed zijn indien er binnen deze commissie een consensus wordt gevonden.
Mijnheer Van Hauthem, ik citeer nogmaals wat in paragraaf 5 staat: Het huishoudelijk reglement bepaalt de nadere regeling inzake de samenstelling en de werkwijze van de commissie alsook inzake de toekenning van de presentiegelden. De toenmalige minister heeft op vraag van de heer Tavernier gezegd dat lokaal moet worden bepaald of die mensen het ging toen over waarnemende gemeenteraadsleden presentiegeld krijgen. Het gaat over de nadere regeling inzake de toekenning van de presentiegelden.
Ik denk dat hier op een paar nuances na, wel een consensus over kan worden bereikt. Ook het model van de heer Durnez kan een voorbeeld zijn. Men kan in de toelichting van een decreet schrijven dat elk raadslid ook het waarnemend recht heeft, maar dat in het huishoudelijk reglement een limiet kan worden ingevoerd.
Mevrouw Brouwers en de heer Verfaillie hebben er ook op gewezen dat dit een aspect kan zijn dat tot spanningen zou kunnen leiden. Iemand van de kleinste fractie kan viermaal presentiegeld opstrijken, terwijl iemand uit de op een na kleinste fractie maar een keer presentiegeld zou krijgen. Dat moet niet in detail in een decreet worden geregeld, maar wel in de toelichting. Als men het principe benadert dat iedereen recht heeft op presentiegeld en dat daar een maximum op kan worden bepaald, dan lijkt me dat een oplossing.
Als er iets gebeurt, dat gebeurt dat het best in de schoot van deze commissie bij wijze van voorstel van decreet. Als ik daarvoor een ontwerp van decreet moet maken met alle mogelijke adviezen, dan zijn we nog eens negen maanden verder.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.