Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 18/06/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Vera Van der Borght tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de financiële leefbaarheid van de palliatieve netwerken in Vlaanderen
- 1817 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Griet Coppé tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de hoge werkdruk in de palliatieve thuiszorg
- 1922 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Mia De Vits tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de extra werklast ten gevolge van de uitbreiding van de Euthanasiewet en de toename van het aantal euthanasieaangiften
- 1925 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : De financiering van de palliatieve netwerken en samenwerkingsverbanden is vrij complex omdat zowel Vlaanderen als de federale overheid een deel van die financiering op zich neemt. De Vlaamse overheid erkent de palliatieve netwerken en kent ze een enveloppefinanciering toe voor de uitvoering van hun opdrachten. De organisaties krijgen dus de vrijheid om de loon- en werkingskosten zelf te bepalen. De enveloppefinanciering wordt wel afhankelijk gesteld van het aantal inwoners in hun werkingsgebied.
Erkende palliatieve netwerken worden door de Vlaamse overheid ook als palliatieve samenwerkingsverbanden erkend en de federale overheid financiert deze specifiek voor een coördinator en een halftijds klinisch psycholoog. Elk palliatief samenwerkingsverband moet beschikken over een multidisciplinaire begeleidingsequipe voor palliatieve verzorging. Deze equipes worden door het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) gefinancierd.
Ondanks de complexe federale en Vlaamse financiering staat het water veel palliatieve netwerken aan de lippen. Palliatieve zorg zit duidelijk in een stijgende lijn. Steeds meer Vlamingen doen er een beroep op in hun laatste levensfase. Dat is op zich uiteraard een goede zaak, maar de financiële leefbaarheid van de palliatieve netwerken komt daardoor wel onder druk te staan. Daarom pleitten ze al herhaaldelijk voor meer structurele financiering om hun takenpakket en zorgverlening naar behoren te kunnen blijven uitoefenen. Er is ten andere een voorstel van resolutie van de meerderheid waarin aan de Vlaamse Regering wordt gevraagd om binnen de uitgetrokken budgetten prioriteit te geven aan palliatieve zorg, en in het bijzonder een toereikende subsidiëring uit te trekken voor de palliatieve netwerken.
Minister, ik heb u hierover ook aangesproken bij de bespreking van de begroting 2013 eind vorig jaar, en u hebt toen beaamd dat de behoeften van de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen aanzienlijk zijn, maar dat als gevolg van een aantal besparingsopties het budget in 2013 niet wordt uitgebreid.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag in januari 2013 gaf u een overzicht van de subsidies die Vlaanderen geeft aan de vijftien palliatieve netwerken evenals een overzicht van hun financiële situatie. Daaruit kunnen we afleiden dat er, ondanks een stijging van de Vlaamse subsidies tussen 2008 en 2012, toch tien palliatieve netwerken met een negatief saldo zijn, en dit tot eind 2011. De saldi eind 2012 waren toen uiteraard nog niet gekend. Hoewel er ook vijf zijn met een positief saldo en er intern heel wat verschillen zijn qua evolutie van de financiële situatie, wijst dit er volgens mij toch op dat er structurele financieringsproblemen zijn in de palliatieve netwerken.
U hebt al herhaaldelijk gesteld dat er door de aankomende staatshervorming en de bevoegdheidsoverdracht van de palliatieve samenwerkingsverbanden en multidisciplinaire begeleidingsequipes naar de gemeenschappen het best gewacht kan worden met een nieuw regelgevend decretaal kader om de structurele financiering van de palliatieve netwerken in Vlaanderen te bewerkstelligen. Maar iedereen weet intussen dat de overdracht van die bevoegdheden en de inpassing en integratie ervan binnen het Vlaamse zorg- en welzijnsbeleid niet op een drafje zullen worden voltooid. Vlaanderen zal waarschijnlijk pas in 2015 of 2016 voluit met deze bevoegdheden aan de slag kunnen gaan om een eigen beleid uit te tekenen.
Gelet op het feit dat de geplande overdracht van de bevoegdheden pas binnen enkele jaren zal kunnen worden vertaald in een eigen regelgevend kader en structurele financiering voor palliatieve zorg in Vlaanderen, had ik graag geweten, minister, op welke manier u gedurende deze overgangsfase de palliatieve netwerken en de palliatieve samenwerkingsverbanden zult ondersteunen en omkaderen. Bent u bereid om hierover met de palliatieve netwerken rond de tafel te gaan zitten?
De voorzitter : Mevrouw Coppé heeft het woord.
Mevrouw Griet Coppé : Voorzitter, minister, collegas, meer dan ooit staat het levenseinde centraal in diverse academische publicaties, studies en getuigenbundels. Deze week zag ik zelfs hoe Domus Medica een aparte nieuwsbrief wijdde aan deze thematiek. Behalve voor themas zoals palliatieve sedatie, euthanasie en rouwverwerking, is er ook aandacht voor de belangrijke thematiek van palliatieve zorg en sterven bij het gezin. In het artikel Palliatieve zorg en sterven binnen het gezin. Hoe kan de huisarts falende situaties voorkomen? schenkt Peter Pype aandacht aan de soms ongelukkige ziekenhuisopname vanwege een falende palliatieve thuiszorg.
Dat brengt me tot de actualiteit die deze week aan bod kwam in de schrijvende pers. De Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen trok, bij monde van Paul Vanden Berghe, aan de noodrem naar aanleiding van de eventuele uitbreiding van de Euthanasiewet. Hij gaf onder andere het voorbeeld dat in de regio Roeselare geen volledige vier voltijdse krachten zeven dagen op zeven moeten klaarstaan voor zowat 250.000 inwoners. In ziekenhuizen zijn er drie halftijdse krachten voor vijfhonderd bedden. Beide voorbeelden tonen aan dat levenseinde een levend thema is binnen het zorgdebat.
Het gaat mijns inziens niet alleen om een uitbreiding van de Euthanasiewet als principe van het individu om over zijn levenseinde te mogen beschikken. Het is een lege wet als daar niet de zorg en dus de investering in zorg tegenover staan, om deze wens op een aansluitende menselijke en kwalitatieve manier gestalte te geven, zeker in deze precaire fase. Want laat ons duidelijk zijn: palliatieve teams leveren ook zorg en bijstand voor mensen die vragen om euthanasie.
Daarnaast gaat het ook om de kans op een begeleiding op een brede professionele basis en samen met mantelzorgers om de palliatieve thuiszorg tot een goed einde te brengen. Aangezien de palliatieve zorg grotendeels door de Vlaamse overheid wordt gefinancierd, is de vraag hoe de Vlaamse overheid hier, zeker na de volgende staatshervorming, aan tegemoet wil komen.
Minister, hoe kan de palliatieve zorg worden gefinancierd? De directe band met de betrokkene, zijn gezin en zijn familie is in deze levensfase essentieel. Hoe kan in deze gevallen in ondersteuning worden voorzien?
Hebt u zicht op de omvang van de stijging van de vraag indien de wet wordt verbreed? Hoe zult u deze stijging omzetten in bijkomende steun voor de palliatieve zorg en voor de federatie?
In welke bijkomende vormingsmodaliteiten voorziet u naar aanleiding van de verbreding van de wet voor de vrijwillige en de professionele medewerkers in de thuiszorg? Euthanasie is immers niet enkel een zaak tussen arts en patiënt. Vaak worden binnen de palliatieve zorgequipes de eerste verkennende gesprekken gevoerd. Het euthanasieverlangen ontstaat vaak na een eerste palliatieve fase.
De voorzitter : Mevrouw De Vits heeft het woord.
Mevrouw Mia De Vits : Voorzitter, mijn vraag om uitleg ligt in de lijn van de vragen om uitleg die mevrouw Van der Borght en mevrouw Coppé net hebben gesteld. We stellen vast dat het aantal euthanasieaangiften in ons land toeneemt.
De voorzitter van de Federale Controle- en Evaluatiecommissie Euthanasie schat dat het aantal euthanasiegevallen in ons land dit jaar met een kwart zal toenemen. Dit betekent dat er 350 gevallen meer dan vorig jaar zullen worden geregistreerd. Die evolutie vindt haar oorsprong vooral in Vlaanderen, waar 80 procent van de euthanasieaangiftes plaatsvindt. De oorzaak is tweeledig. Enerzijds worden meer gevallen geregistreerd en anderzijds is er een grotere bewustwording met betrekking tot de mogelijkheden inzake het levenseinde. Binnenkort komt hier misschien nog de uitbreiding van de euthanasiewetgeving bij.
Ten gevolge van deze recente evoluties vreest de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen voor een bijkomende werklast. De organisaties op het terrein komen nu echter al geld en mankracht te kort. De Vlaamse overheid subsidieert de palliatieve zorg, zoals die onder meer in de dagcentra wordt verstrekt, nu reeds. Ten gevolge van de staatshervorming zullen de Vlaamse bevoegdheden op dit vlak nog toenemen. De Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen stelt dan ook dat de palliatieve zorg wel bijkomend werk, maar geen bijkomende middelen ontvangt.
Minister, zult u in het licht van de huidige evoluties ingaan op deze vraag om meer middelen? Zo ja, op welke wijze zult u dit doen? Om hoeveel geld gaat het dan? Zo neen, op welke wijze wilt u de huidige evoluties op het terrein dan aanpakken?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Voorzitter, ik sluit me graag aan bij deze terechte vragen om uitleg van de vorige spreeksters. Het gaat hier om een zeer actuele discussie. De palliatieve zorg moet meer dan ooit in het beleid van de minister aanwezig zijn. Mevrouw Coppé heeft er terecht op gewezen dat veel patiënten ten onrechte worden gehospitaliseerd. Op die momenten faalt de palliatieve zorg.
Minister, het is uw taak en uw plicht voor voldoende opvang te zorgen. Ik verwijs in dit verband naar de vraag van mevrouw De Vits om voldoende bijkomende middelen ter beschikking te stellen. Iedereen is het erover eens dat er meer werk is. Dit vereist echter ook meer middelen. Dat lijkt me een cruciaal element in de discussie.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Voorzitter, ik wil er even de aandacht op vestigen dat momenteel enkel de palliatieve netwerken tot de Vlaamse bevoegdheden behoren. Dit geldt dus niet voor de palliatieve samenwerkingsverbanden en voor de palliatieve multidisciplinaire teams. Alles wat met de zorgverstrekking zelf te maken heeft, valt niet onder de Vlaamse bevoegdheden.
Het financieringsbudget voor de palliatieve netwerken verandert tijdens de transitiefase niet. Het huidig financieringsmechanisme blijft van kracht. Voor de overheveling van de financiering van de palliatieve samenwerkingsverbanden wordt met de federale overheid over overgangsprotocollen onderhandeld. Op die manier moet de continuïteit van de dienstverlening kunnen worden gegarandeerd.
Tijdens de transitiefase behoort een verhoging van de financiële ondersteuning van de palliatieve netwerken of van de palliatieve samenwerkingsverbanden op korte termijn niet tot de mogelijkheden. We moeten op de Bijzondere Financieringswet wachten om te weten hoeveel federale middelen voor de ondersteuning van de palliatieve samenwerkingsverbanden zullen worden overgeheveld.
Ik wil nog even meedelen dat de Vlaamse overheid een budget ter beschikking stelt van de palliatieve netwerken. Dit budget is bedoeld om hun werking te ondersteunen. Die werking bestaat uit vooraf afgesproken opdrachten en taken die jaarlijks worden uitgevoerd. De Vlaamse overheid doet geen uitspraken over het personeel dat hiervoor moet worden ingezet of over de verloning van dit personeel. Dat is de verantwoordelijkheid van de palliatieve netwerken zelf.
Indien de opdracht en de taken van de palliatieve netwerken zouden wijzigen, zal ik uiteraard met de betrokkenen overleggen. Ook over de zesde staatshervorming en de op til zijnde veranderingen zal overleg met de palliatieve netwerken worden gepleegd. Dit overleg komt er zodra duidelijkheid is ontstaan over de goedkeuring van de bijzondere wetten in het federaal parlement.
We kunnen uiteraard vermoeden dat de vraag zal stijgen. De werkelijke impact van een eventuele verbreding van de federale wet moet worden afgewacht. Het gaat hier om een verantwoordelijkheid die ook met de capaciteit van de multidisciplinaire begeleidingsteams voor palliatieve verzorging te maken heeft. Die teams ressorteren nog steeds onder de federale bevoegdheden.
Wat de middelen ter ondersteuning van de palliatieve zorg betreft, moet ik wachten op de zesde staatshervorming en op de maatschappelijke discussie die zich zal ontwikkelen op basis van het groenboek dat weldra aan de Vlaamse Regering zal worden overgemaakt.
We zullen moeten nadenken over een vereenvoudiging van de eerstelijnsstructuren en over de uitwerking van een geïntegreerd mesoniveau. Dit niveau zou, conform de conclusies van de conferentie eerstelijnsgezondheidszorg, betrekking hebben op geografische gebieden met 75.000 tot 125.000 inwoners.
Vlaanderen financiert momenteel vijftien palliatieve netwerken, dus de bekendmaking van het aanbod in de regio, het organiseren van vorming en het stimuleren van samenwerking. Die netwerken moeten qua geografische gebiedsomschrijving met de gebieden van de SELs overeenkomen.
Het lijkt me belangrijk om nogmaals te benadrukken dat de capaciteitsvragen die rijzen qua zorgaanbod, op dit moment niet tot de Vlaamse bevoegdheden behoren. Mevrouw Van der Borght, wel is het zo dat we, zoals u hebt opgemerkt, een decretale basis hebben gecreëerd, met het Mozaïekdecreet, om die netwerken ook te erkennen als organisaties met terreinwerking, zodat we ze ook kunnen opnemen in een stabiele financiering. Met de staatshervorming voor ogen hebben we er eigenlijk alle belang bij om dat zorgvuldig te doen. Dat lijkt me duidelijk. De bewaking van de continuïteit lijkt me niet onbelangrijk in dezen. Er zal dus moeten worden bekeken hoe datgene dat overkomt, ook mee in overweging kan worden genomen. Hopelijk kennen we over enkele weken of maanden de exacte contouren daarvan.
Het zijn voor zover dat moet worden beklemtoond de Federatie Palliatieve Zorg Vlaanderen en de vijftien palliatieve netwerken die de vorming op zich nemen. Ze zullen wellicht op nieuwe wetgeving of veranderingen in de wetgeving inspelen door gerichte vorming te gaan organiseren zodra die wijzigingen daadwerkelijk worden aangebracht.
Mevrouw Vera Van der Borght : Minister, ik dank u voor uw antwoord. De vragen gingen weliswaar over een gelijkaardig onderwerp, namelijk palliatieve netwerken en wat daarbij zoal komt kijken, maar er was wel een klein verschil qua invalshoek. Bij de twee andere vraagstellers ging het wel degelijk over de gevolgen indien de euthanasiewetgeving zou worden uitgebreid. Bij mij ging het veeleer over de palliatieve netwerken en hun financiële toestand. Ik heb het antwoord op de schriftelijke vraag geanalyseerd en ben tot de conclusie gekomen dat ik deze vraag toch moest stellen. Ik maakte me immers zorgen, omdat die analyse zeer eigenaardige vaststellingen heeft opgeleverd.
Bekijken we dit louter financieel, dan moeten we uiteindelijk concluderen dat van de vijftien palliatieve netwerken vijf een positief saldo hebben. Ook hier is er echter sprake van een zeer divers beeld: twee zagen hun positief saldo meer dan verdubbelen, twee zagen hun royaal saldo vrijwel volledig verdwijnen en één netwerk zag zijn positief saldo halveren. Tien van de vijftien netwerken hebben geen positief saldo. Ook daar is er sprake van een divers beeld. Zes netwerken zagen hun negatief saldo fors verbeteren, twee zagen hun negatief saldo fors toenemen en twee andere zagen hun positief saldo omslaan in een negatief saldo. Dat is zo verschillend dat ik me alleen maar kan afvragen hoe we die overbruggingsperiode tot de staatshervorming volledig is uitgevoerd, moeten aanpakken. Ik ben me er weliswaar van bewust dat er decretaal misschien iets zal gebeuren, maar wat doen we ondertussen, in die twee à drie jaar, om ervoor te zorgen dat die toch wel belangrijke palliatieve netwerken kunnen blijven bestaan?
Uiteraard hebben die netwerken nog heel wat andere subsidiekanalen. Er zijn de fondsen die ze krijgen via de Koning Boudewijnstichting, soms krijgen ze iets van serviceclubs enzovoort. Misschien zou het toch ook nuttig zijn om eens aan tafel te gaan zitten met al die netwerken en hun te vragen wat vandaag hun grootste probleem is. Mochten die fondsen immers wegvallen, dan zijn er misschien nog meer dramas. Misschien moet de Vlaamse overheid eens bekijken hoe de financiële structuur van die netwerken er vandaag uit ziet. Wie krijgt van wat, hoeveel krijgt men enzovoort? Minister, dat was eigenlijk mijn bekommernis, en daarop heb ik eigenlijk toch niet veel antwoorden gekregen. Hoe zal die periode worden overbrugd? Misschien kunt u daar toch nog iets meer over zeggen.
De voorzitter : Mevrouw Coppé heeft het woord.
Mevrouw Griet Coppé : Minister, ik dank u eveneens voor uw antwoord. De aanleiding voor mijn vraag was inderdaad een krantenartikel, waarin Roeselare specifiek werd vernoemd. De federatie zou bezorgd zijn over een tekort aan financiële middelen. Mevrouw Van der Borght heeft het er daarnet uitgebreid over gehad. Ik weet wel dat we de zesde staatshervorming moeten afwachten, maar ik wil toch al de bekommernis van het personeel voor palliatieve zorg duiden. Indien ze meer moeten samenwerken met de eerstelijnsdiensten, als er een matching moet zijn tussen de netwerken en de SELs, dan kan dat alles weliswaar wel goed worden georganiseerd, maar zij vragen vooral dat de expertise die ze nu hebben, zeker niet verloren zou gaan, integendeel, dat de basiskennis die er nu is qua palliatieve zorg, zou worden meegenomen. Dan heb ik het over zowel de fysieke als de emotionele, spirituele, en psychosociale hulp die ze bieden aan huis. Na de staatshervorming moet deze typische knowhow worden meegenomen als dit wordt uitgebreid binnen de ruimere eerstelijnsgezondheidszorg.
De voorzitter : Mevrouw De Vits heeft het woord.
Mevrouw Mia De Vits : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Mijn invalshoek was inderdaad vooral die toename van het aantal euthanasiegevallen. Er is hier cijfermatig goed aangetoond dat de palliatieve zorg in Vlaanderen op dit ogenblik niet over genoeg middelen beschikt. Aan de andere kant is er de voorbereiding op de zesde staatshervorming. Uit het antwoord heb ik begrepen dat er aan de budgetten momenteel niets kan worden gewijzigd.
Het is belangrijk dat er in de toekomst overleg zal zijn met de netwerken. Het is mijn bekommernis dat er de volgende jaren voldoende wordt geïnvesteerd in de palliatieve zorg.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Ik wil toch nog even een aantal dingen op een rijtje zetten.
Op dit ogenblik gaat de Vlaamse financiering naar de ondersteuning van de netwerken, de federale financiering gaat naar het verlenen van zorg. U probeert een aantal bezorgdheden die op het terrein leven, te traceren.
Het is duidelijk dat er een geografische match moet komen tussen de werkingsgebieden van de expertisecentra dementie, palliatieve netwerken, de eerstelijnsgezondheidszorg enzovoort. Dat standpunt hebben wij vanaf de eerstelijnsgezondheidszorgconferentie sterk gepromoot, zij het dat we het niet gaan opleggen, maar bottom-up laten groeien. Het is wel een expliciete vraag bij de Vlaamse financiering. Ik begrijp niet waarom dat in contradictie zou zijn met de vraag naar het behoud van de expertise waarover men beschikt. Integendeel, het is omdat die expertise maximaal moet worden benut en geïntegreerd in alles wat er in eerste lijn wordt aangeboden, dat die geografische afstemming best zou gebeuren. Voor de palliatieve netwerken lijkt het me trouwens niet eens zon groot probleem.
De zorg die men uitspreekt rond de continuïteit, is een legitieme zorg. We beseffen dat en dat moet in het groenboek voldoende aandacht krijgen, wat ook vanuit voldoende sectoren werd beklemtoond.
Zodra het groenboek het voorwerp van een publiek debat kan uitmaken, zodra er duidelijkheid is over de Financieringswet en over de wet die de bevoegdheidsoverdracht regelt, moeten we uiteraard aan tafel gaan zitten, zeker ook met deze sector. Als u de cijfers overloopt, kunt u zelf vaststellen dat de financiële situatie in deze sector vrij verschillend is, en dat binnen een Vlaamse regelgeving die grote autonomie geeft. Er wordt vanuit Vlaanderen niet gezegd hoeveel het personeel moet verdienen, hoeveel personeel er moet worden ingezet. Er zijn grote verschillen.
Zodra er klaarheid is in de formele contouren van de staatshervorming een beslissing die op het federale niveau moet worden genomen , moeten we met de sector aan tafel gaan zitten en nagaan wat het betekent voor de financiële leefbaarheid en de werkdruk als we de twee financiële stromen moeten integreren. Als men meer ondersteuning wil van de eerstelijnszorg, is palliatieve zorg daar een belangrijk onderdeel van. We willen uiteraard overleg, maar dan met alle beschikbare gegevens. Wat zijn de financiële middelen die vanuit de federale overheid zullen komen? Hoe kunnen we die integreren in één budget? Ik hoop in alle stilte dat een geografische afstemming efficiëntiewinsten met zich mee zal brengen, niet zozeer in de corebusiness de expertise rond palliatie maar wel in de organisatiekosten. Dat moet dan worden omgezet in het creëren van meer aanbod en dienstverlening.
Mevrouw Vera Van der Borght : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik blijf toch bezorgd. Ik begrijp dat u vandaag niet duidelijker kunt zijn, maar ik blijf bezorgd over de overgangsfase. Ik heb mijn bezorgdheid meegedeeld, laat ons hopen dat er geen ongelukken meer gebeuren.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.