Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 20/06/2013
Vraag om uitleg van de heer Matthias Diependaele tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de eindrapporten van de innovatieregiegroepen Eco-innovatie en Groene Energie
- 1813 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Voorzitter, ik wil eerst voor het verslag opmerken dat er heel veel leden in de commissie aanwezig zijn om deze heel interessante vragen te volgen, quod non. (Opmerkingen van de voorzitter en van mevrouw Martine Fournier)
Mijn vragen zijn natuurlijk niet echt politiek hete hangijzers, maar toch.
Minister, collegas, op 27 mei 2011, dus iets meer dan twee jaar geleden, verleende de Vlaamse Regering goedkeuring aan de Conceptnota Innovatiecentrum Vlaanderen, waarin de methodologie van de zes innovatieknooppunten werd voorgesteld. Per knooppunt werd aan de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) gevraagd om deze te operationaliseren via de organisatie van innovatieregiegroepen (iRGs). Erkende experts gingen daarbinnen aan de slag met als doel het opstellen van een strategische innovatieagenda.
Ongeveer zeven maanden na de opstart leverden de innovatieregiegroepen een rapport af met een strategische innovatieagenda voor hun domein. In het verleden kwamen in deze commissie al de eindrapporten van innovatieregiegroepen Bouw, Sociale innovatie, Chemie en Automotive aan bod. Begin 2012 werden nog de innovatieregiegroepen Eco-innovatie en Groene Energie opgericht. Eco-innovatie was erop gericht om de druk, veroorzaakt door productie- en consumptieprocessen, binnen de grenzen van de milieugebruiksruimte te houden. Groene Energie moest zich concentreren op vier domeinen, met name hernieuwbare energieproductie, slimme netwerken, energie-efficiëntie in gebouwen en energie-efficiëntie in bedrijven. Beide innovatieregiegroepen legden eind 2012 hun eindrapport voor aan de VRWI, en daarop werden enkele aanbevelingen geformuleerd.
Daarom wil ik u graag enkele vragen stellen. Hoe wilt u concreet uitvoering geven aan de aanbevelingen uit beide eindrapporten? Hebt u hiervoor eventueel een timing in gedachten?
Wat betreft Groene Energie springt het meeste in het oog dat er een grote discrepantie bestaat tussen de overheidsinvesteringen in de productie van groene energie en de overheidsinvesteringen in O&O inzake groene energie. Er is sprake van een verhouding van 98 procent versus 2 procent. Bent u voorstander van een verschuiving van op productie gefocuste steunmaatregelen naar op innovatie gefocuste steunmaatregelen wat betreft groene energie? Hoe wordt dat eventueel in de praktijk omgezet? Ik wil hier wel de bedenking bij maken dat die percentages natuurlijk niet alles zeggen. Het kan ook zijn dat we enorm veel investeren in de productie van groene energie, en dan hoeft het niet eens relevant te zijn om een deel ervan te verschuiven naar innovatie, maar dat is niet echt het geval, en ik neem aan dat u er de correcte cijfers voor kunt geven. De vraag komt er eigenlijk op neer of we niet meer moeten inzetten op innovatie rond groene energie, los van de vraag over de vergelijking met groene-energieproductie. In die zin is de vraag in mijn schriftelijke versie zelfs een beetje verkeerd geformuleerd.
Normaal gezien zou eind 2012 het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) samen met de VRWI een balans opmaken van de effectiviteit van de gevolgde iRG-methodiek. Om tot een optimale koppeling te komen tussen het gericht innovatiebeleid en het Nieuw Industrieel Beleid (NIB) zou men een beleidsnota met conclusies en voorstellen voor aanpassingen uitwerken. Wat zijn de belangrijkste conclusies van deze beleidsnota en welke bijdrage kunnen ze leveren aan de koppeling tussen het gericht innovatiebeleid en het NIB? Werd daarbij aandacht geschonken aan de kruisverbanden tussen de verschillende iRGs?
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Voorzitter, dames en heren, de twee eindrapporten voltooien inderdaad een cyclus van beleidsontwikkeling die we hebben opgestart met de Conceptnota Innovatiecentrum Vlaanderen. In de conceptnota werd al een gericht, vraaggedreven innovatiebeleid gepresenteerd als antwoord op de innovatieparadox, de cijfers bevestigen immers iedere keer weer dat er in Vlaanderen een grote kloof is tussen de wetenschappelijke kennisontwikkeling, die excellent is, en de implementatie en valorisatie ervan.
Hiervoor is een systeemgerichte innovatieaanpak nodig. Alleen product- en procesinnovatie volstaan niet voor bijvoorbeeld de vernieuwing van het energie- of mobiliteitssysteem. De ontwikkeling van zon nieuw challenge-driven innovatiebeleid met nieuwe karakteristieken is op dit moment nog een leerproces. Daarom werd advies gevraagd aan innovatieregiegroepen om een strategie te ontwikkelen voor het innovatiebeleid in een aantal innovatieknooppunten. De verschillende iRGs hebben op relatief korte tijd een schat aan expertise gemobiliseerd over de vele aspecten die bij zon systeemgerichte aanpak aan bod komen en die dikwijls een domeinoverschrijdende beleidsaanpak vereisen.
Dit brede karakter van innovatie is dan ook een van de belangrijke beleidsconclusies die we uit deze rapporten halen. Dat was reeds duidelijk in de aanbevelingen van de iRG Bouw, maar werd nog indringender geformuleerd in de iRGs Eco-innovatie en Groene Energie. Ik heb gevraagd om de aanbevelingen uit de iRG-rapporten Groene Energie en vooral Eco-innovatie mee te nemen in het nieuwe MIP-programma (Milieu- en Energietechnologie-innovatieplatform) dat binnen enkele weken zal worden geoperationaliseerd. Ook zullen we de aanbevelingen opnemen in het nieuwe convenant met de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) die we aan het finaliseren zijn en die zou moeten ingaan op 1 januari 2014.
De uitvoering van de aanbevelingen zit dus vervat in verschillende acties en bij de actoren die in Vlaanderen op dit vlak de meeste impact kunnen genereren. Een volgende stap in de ontwikkeling van het gericht innovatiebeleid is ingezet met de Conceptnota Slimme specialisatiestrategie voor een gericht clusterbeleid, waarin de hele regering betrokken wordt bij transformatietrajecten. We nemen de adviezen van de iRGs mee in de uitwerking van dit gericht clusterbeleid.
Dan de Groene Energie. De verhouding tussen steun aan de productie, dus marktontwikkeling, en aan O&O met vaak nog een lange time to market voor radicale vernieuwingen, is geen constante, maar afhankelijk van de maturiteit van bepaalde technologieontwikkelingen. Het is niet altijd eenvoudig om in te schatten wanneer een bepaald regime moet veranderen. Overheidsoptreden moet natuurlijk steeds geleid zijn door een analyse van markt- en systeemfalen: waar is overheidsoptreden wenselijk en ook vaak onontbeerlijk om versnelling te geven aan maatschappelijk wenselijke evoluties, zoals de doorbraak van groene energie? Dit vereist een beter inzicht in het traject van de energietransitie en in de strategieën van de onderzoeks- en bedrijfsactoren.
Daarvoor is een transparante roadmap voor het nastreven van bepaalde doelstellingen van vergroening een belangrijk instrument. Zon roadmap voor de transitie van energiesystemen is geen geïsoleerd Vlaams gebeuren, maar vraagt een goede afstemming met de internationale markt- en beleidsomgeving. In het bijzonder is afstemming nodig met het European Strategic Energy Technology Plan (SET-plan).
In die grotere internationale verschuivingen is het aangewezen dat Vlaanderen op het vlak van onderzoek en innovatie inzet op specifieke sterktes en slimme specialisaties. Dit moet ook in nauw overleg gebeuren met de minister bevoegd voor Energie.
Zoals hierboven gesteld is een nieuwe fase van een gericht innovatiebeleid in volle ontwikkeling, gedreven door de economische en maatschappelijke waardecreatie die we willen realiseren in Vlaanderen op belangrijke transitiegebieden. Dit principe van selectiviteit, om te kiezen waar we op inzetten, geldt nog meer in tijden van budgettaire krapte.
Het departement EWI heeft in het kader van het actieplan voor het Nieuw Industrieel Beleid daarom een methodologie voor dit gericht clusterbeleid uitgewerkt. Dat was actie 38 van het Nieuw Industrieel Beleid. Deze methodologie bouwt expliciet voort op de verworvenheden van het gericht innovatiebeleid en de transitiebenadering die ook in Vlaanderen in Actie is opgenomen.
We willen de overheidsmiddelen oriënteren naar gebieden met grotere opportuniteiten voor maatschappelijke vernieuwing en voor industriële transformatie. EWI en de VRWI werkten samen aan de identificatie van Vlaamse sterktes. De VRWI zelf heeft hiervoor een nieuwe toekomstverkenning opgezet om transitiegebieden met veel potentieel eruit te lichten.
Vanuit EWI wordt dan weer een methodologie opgesteld voor investeringstrajecten van toekomstgerichte clusters door middel van roadmapping, om in die toekomstdomeinen Vlaamse sterktes te onderscheiden en systematisch uit te bouwen. Ondertussen werkt het innovatiebeleid al met een systeem- en vraaggerichte aanpak. We hebben al instrumenten ingevoerd, onder andere de proeftuinen. We hebben twee bestaande proeftuinen: de proeftuin Elektrische Voertuigen en de proeftuin Zorginnovatieruimte. Er wordt een derde proeftuin voorbereid, die zal voortbouwen op de adviezen van de innovatieregiegroep Bouw, Eco-Innovatie en Groene Energie, die allemaal aanbevelingen hebben gegeven die kunnen worden omgezet in onze grote cluster Bouw.
Op mijn vraag heeft het IWT een innovatieagenda voor de bouw ontwikkeld voor een transformatie door innovatie van deze sector. Dit wordt gekoppeld aan de verduurzaming van de energietransitie van deze sector. De proeftuin zal focussen op de innovatie voor renovatie, vooral gericht op het versnellen van de vergroting van de stock aan energie-efficiënte woningen. We zijn nu volop bezig met de voorbereiding van de oproep om die proeftuin klaar te maken.
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Minister, ik kan me volledig vinden in uw antwoord. Het is goed dat de aanbevelingen in verband met mijn eerste vraag worden meegenomen. Wat de Groene Energie betreft: de verhouding is inderdaad geen constante. Dat neem ik aan. Die verhouding is ook minder relevant. We moeten nagaan welke innovatie we hebben.
U vroeg zich ook af of overheidsoptreden überhaupt nodig is. Dat is de vraag die we ons altijd moeten stellen, zeker hier. Internationaal moeten we het warm water niet opnieuw uitvinden.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.