Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 27/06/2013
Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over onderlinge samenwerking tussen verscheidene opleidingen
- 1654 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Robrecht Bothuyne tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het stelsel leren en werken
- 1708 (2012-2013)
De heer Jos De Meyer : Minister, collegas, op vrijdag 3 mei 2013 bracht de commissie Onderwijs een interessant bezoek aan het Centrum voor Leren en Werken van de Vrije Technische Scholen (VTS) te Sint-Niklaas en aan de Sint- Niklase vestiging van SYNTRA voor Midden-Vlaanderen. De commissie leerde de werking van deze opleidingen kennen of beter kennen en werd nog beter geïnformeerd over de bezorgdheden die er leven en over de vragen die deze organisaties hebben over het beleid.
Elk van deze scholen heeft zijn eigenheid en zijn typische sterke punten. In het deeltijds leren vallen de goede omkadering en begeleiding op. De infrastructuur, de didactische uitrustingen en machines zijn anderzijds wellicht voor verbetering vatbaar. In SYNTRA waren de schitterende infrastructuur en de degelijke uitrustingen dan weer indrukwekkend, terwijl de eerder beperkte omkadering een begrijpelijke zorg was.
Men kan zich afvragen of de sterke punten van die verschillende scholingsvormen niet kunnen worden versterkt door betere en meer onderlinge samenwerking, waarbij de voorhanden zijnde expertise mogelijks nog beter kan worden benut en/of er meer doeltreffend gebruik zou kunnen worden gemaakt van didactische uitrusting, materialen en infrastructuur.
Minister, mijn vragen houden tegelijk een suggestie in. Hoe kunnen we komen tot meer synergie en regionale samenwerking tussen de Centra voor Leren en Werken, het SYNTRA-netwerk in de eerste plaats voor de leertijd, maar ook voor de andere voltijdse opleidingen, de ondernemersopleiding, de trainingen en bijscholingscursussen , de centra voor volwassenenonderwijs (CVOs) en zelfs met de VDAB-opleidingen? Welke mogelijkheden ziet u om via samenwerking de sterke punten van de verscheidene opleidingen te bewaren en hun zwakkere punten te versterken?
Mijn vraagstelling gaat uit van de sterkte van beide opleidingen en de mogelijke opportuniteiten. Mijnheer Bothuyne, ik heb uw vraag om uitleg met veel aandacht gelezen en begrijp dat u een van die elementen wat verder wilt uitdiepen.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Voorzitter, wanneer ik in deze commissie verschijn, is dat meestal in verband met leren en werken. In die zin sluit mijn vraag om uitleg aan bij die van de heer De Meyer.
Mijn vraag om uitleg vertrekt echter niet van het werkbezoek in mei, maar van het decreet Leren en Werken van ongeveer vijf jaar geleden. Een van de doelstellingen van het decreet was leren en werken maatschappelijk terug te waarderen, de instroom in deze studierichtingen te verhogen en de drie bestaande systemen, die ingericht worden door de centra voor deeltijds onderwijs ( CDOs), het SYNTRA-netwerk of de centra voor deeltijdse vorming ( CDVs), opnieuw beter op elkaar af te stemmen en de samenwerking te zoeken waarnaar de heer De Meyer daarnet al verwees.
Nu, vijf jaar later, zijn de resultaten van de hervorming niet eenduidig positief. SYNTRA stelt vast dat het aantal leerlingen in de leertijd blijft dalen, ondanks een eerdere stagnatie. Tien jaar geleden waren er nog meer dan zevenduizend leerlingen in de leertijd. Nu, in 2013, is de kritische grens van drieduizend leerjongeren bereikt. De kritische massa om nog op een pedagogisch en economisch verantwoorde wijze de leertijd te organiseren, is in bepaalde regios al in sommige regios zelfs allang overschreden.
Bij het deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso) staat men er op het eerste zicht iets beter voor. Het leerlingenaantal is er gestegen tot 8627 begin dit jaar. Maar als we de cijfers van iets naderbij bekijken, is ook in het dbso de toestand eerder dramatisch te noemen. Het voltijds engagement, de belangrijkste doelstelling met betrekking tot het decreet wat het dbso betreft, is voor 2429 leerlingen zeker nog geen realiteit. Een deel van die jongeren wacht op een voortraject of brugproject. Maar echt alarmerend is het feit dat er binnen het dbso vandaag 1804 leerlingen zijn die arbeidsrijp zijn, maar geen leerwerkplek vinden. Als we dan weten dat SYNTRA, die de leertijd organiseert, schreeuwt om arbeidsrijpe jongeren en zelf nauwe contacten heeft met kmo-werkgevers, is het wraakroepend dat die jongeren niet worden doorverwezen naar de leertijd en dat er op het terrein geen samenwerking ontstaat tussen aanbieders van dbso en de leertijd.
Slechts de helft van de arbeidsrijpe jongeren bij het dbso is effectief tewerkgesteld. Bij de leertijd zijn alle jongeren aan het werk, wat inherent is aan het systeem. Maar daar stromen vanuit de scholen te weinig jongeren naartoe, om uiteenlopende redenen. Het resultaat is wel dat de leertijd straks niet meer organiseerbaar is en duizenden jongeren bij het dbso geen arbeidsplaats vinden. Reeds vele malen en geheel terecht zijn de leertijd en het dbso ter sprake gekomen in de commissie. Minister, u hebt ook heel terecht voor de leertijd een actieplan in het vooruitzicht gesteld. Er zijn heel wat elementen aan te pakken. Er is het tekort aan middelen om nieuwe, innovatieve opleidingen te organiseren, het gebrek aan begeleidingscapaciteit, de hoge uitval tijdens het schooljaar tussen de 20 en de 30 procent van de jongeren beëindigt het schooljaar niet in de leertijd, wat te maken heeft met de gebrekkige begeleidingscapaciteit , de spijbelproblematiek enzovoort.
De onderwijsinspectie heeft daar recent naar verwezen in de onderwijsspiegel. Ik heb begrepen dat dit al eerder aan bod kwam in deze commissie, dus ik ga er niet lang bij stilstaan. De inspectie doet in ieder geval een aantal aanbevelingen, onder andere met betrekking tot de ontwikkeling van de trajecten op maat, het evalueren van de diverse statuten, het invullen van het voltijds engagement, het aanbod aan werkplekken en het ontwikkelen van een efficiënt leerlingenvolgsysteem.
Ik heb met veel plezier gelezen dat in de compromistekst van de Vlaamse Regering rond de onderwijshervorming de leertijd wordt erkend als volwaardige opleiding.
Minister Pascal Smet : Compromistekst? Hervormingstekst!
De heer Robrecht Bothuyne : Hervormingstekst. Mijn excuses. Ik was er in ieder geval gelukkig mee, minister Smet, ook met die passage. De concrete invulling ervan kan niet lang op zich laten wachten. Ik weet dat u bruist van daadkracht wat de onderwijshervorming betreft. Ik hoop dat u een prioriteit maakt van de leertijd.
Minister, hoe evalueert u de dalende leerlingenaantallen in de leertijd? Is de leertijd nog organiseerbaar, want er zijn een aantal regels waarbij de organiserende afdelingen van SYNTRA zich niet onterecht ernstig vragen stellen? Hoe ver staat u met het aangekondigde actieplan? Hoeveel extra middelen verbindt u aan dat plan?
Hoe evalueert u het gebrekkige voltijds engagement binnen het dbso? Kunt u en zult u een initiatief nemen om de 1804 arbeidsrijpe jongeren binnen het dbso zonder werkplek toch toe te leiden naar een werkplek, of eventueel toe te leiden naar de leertijd waar in principe werkplekken voorhanden zijn? Ik ben alleszins benieuwd naar uw antwoord.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Samenwerking tussen de diverse publieke opleidingsverstrekkers in Vlaanderen is uiteraard altijd aangewezen. Het is nogal evident dat CDOs, CVOs, SYNTRA, scholen en VDAB moeten samenwerken om op die manier niet alleen de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk te benutten, maar ook verder te versterken. Er zijn al samenwerkingsinitiatieven en u kent die ook, zoals de 72 urenmaatregel waarbij jongeren uit het secundair onderwijs gebruik kunnen maken van de infrastructuur van de VDAB of de onderwijskwalificerende opleidingstrajecten waarbij CVOs en VDAB samenwerken om werkzoekenden niet enkel aan een beroepskwalificatie, maar ook aan een onderwijskwalificatie te helpen.
Het is helaas zo dat wanneer je zulke samenwerkingsverbanden opzet, je rekening moet houden met diverse elementen waaronder ook de verschillen in cultuur tussen de verschillende organisaties. Vandaar dat de partners ook niet altijd dezelfde zijn, soms merken we ook wel dat die partners onderling in een concurrentiepositie staan, wat de samenwerking niet altijd bevordert. Maar er is in elke provincie een Regionaal Technologisch Centrum (RTC) en het is hun taak om de synergieën tussen de diverse opleidingsverstrekkers op te zetten. Dat is een van hun strategische doelstellingen, en het is dan ook op dat niveau dat die samenwerking moet worden uitgewerkt en waar ook een regionaal overlegplatform actief is in het kader van het stelsel van leren en werken.
Deze regionale overlegplatforms hebben bevoegdheden inzake het kwalitatief en kwantitatief afstemmen van vraag en aanbod inzake voortrajecten, brugprojecten, arbeidsdeelname, enzovoort. Ook kunnen zij initiatieven nemen bij de sociaal-economische actoren en de sociale partners, die rechtstreeks of onrechtstreeks kunnen bijdragen tot de realisatie van het principe van het voltijds engagement van elke jongere die opteert voor het stelsel van leren en werken. Het hangt van hen af, en van hun daadkracht.
Ik ben het er wel mee eens dat we met ons allen moeten nadenken op welke manier we die samenwerking moeten aanpakken wanneer die niet vooruitgaat. Moeten we daar geen lessen uit trekken? We zijn vier of vijf jaar verder en we moeten dat zeggen, maar we stellen vast dat die behoefte om tot meer samenwerking te komen op het terrein toch blijft. Dat gebeurt niet altijd, en daar ligt een heel belangrijke oefening naar het parlement en de regering toe. U weet dat mijn middelen beperkt zijn omwille van de onderwijsvrijheid en de verenigingsvrijheid. We moeten nagaan hoe we daar op een duidelijkere manier tot stimulatie of tot aanzetten kunnen komen, en dan druk ik mij voorzichtig uit.
Ik zie vooral de samenwerking op het vlak van het delen van infrastructuur. Daar ligt de grootste nood, omdat men niet op zijn eentje kan beschikken over de meest recente apparatuur, ik denk toch dat het niet kan. Ook de hele samenwerking met het bedrijfsleven is aan een nieuwe dynamiek toe, en dan kom ik met de link die uzelf ook hebt gelegd met de hervorming van het onderwijs: in die optiek heb ik zelf gewild dat die leertijd als een volwaardige piste mee wordt opgenomen. Ik denk dat we dat veel meer moeten integreren als een volwaardige piste, en niet zoals het tot op vandaag iets te veel is, namelijk als iets voor probleemjongeren of voor jongeren die niet kunnen volgen. Er hangt een ietwat negatieve connotatie aan, terwijl er helemaal geen negatieve connotatie aan moet hangen. Ik ben ervan overtuigd dat je die alleen maar weg kunt krijgen door de structurele hervorming van het secundair onderwijs.
Dat is een meerjarenproces, en daar ben ik mij ook wel van bewust, maar dat neemt niet weg dat we ook nu al gaan werken aan het stimuleren van domeinscholen. Als je naar een domeinschool wetenschap en techniek gaat waar men zowel de theoretische als praktische richtingen aanbiedt en als men kan samenwerken met het bedrijfsleven, dan ligt daar een ongelooflijke opportuniteit, ook voor de leertijd, ook voor SYNTRA en ook voor anderen om daarin mee te participeren. Want dan krijg je eigenlijk technologiecampussen, niet alleen technologie in de strikte zin, maar ook veel ruimer waar je ook met het bedrijfsleven tot afspraken zult komen. Ik verwacht dat de volgende jaren in het kader van de evolutie van domeinscholen ook de hele evolutie van leertijd kan worden meegenomen en ongelooflijke opportuniteiten zal bieden aan de infrastructurele kant van het verhaal.
We hebben inderdaad met SYNTRA samengezeten rond het actieplan en heel wat afspraken gemaakt rond de dalende leerlingenaantallen. Er moet nu ook met verder met Werk en Sociale Economie worden samengezeten, want u weet dat het om een gedeelde bevoegdheid gaat. Er is ook een financieel budgettaire implicatie. Dat moet nog worden uitgeklaard en moet nog gebeuren tijdens deze legislatuur. We moeten proberen om daar nog toe te komen.
Voorzitter, ik heb opgesomd wat we al gedaan hebben. Hebben we voldoende gedaan? Neen, daar ben ik ook duidelijk in, want we botsen daar een beetje op onze grenzen. We moeten kijken of we die grenzen ook niet kunnen verleggen, maar in de hervorming van het secundair onderwijs ligt volgens mij de structurele oplossing voor het probleem, en we moeten dat dus ook meenemen.
De heer Jos De Meyer : Minister, ik wil als eerste vraagsteller eerst reageren. Ik denk dat uw analyse correct is. Het is juist dat de samenwerking tussen deze verschillende onderwijsvormen duidelijk verder moet worden gestimuleerd. We botsen hier inderdaad soms op verschillende culturen. Als u verwijst naar de regionale overlegplatforms moeten we weten dat de kloof tussen deze regionale overlegplatforms en het concrete onderwijsveld soms jammer genoeg vrij groot is. Zonder dat ik hier een analyse maak over het feit wie hiervoor verantwoordelijk is, denk ik dat men daar effectief ook moet aan werken.
Delen van infrastructuur en samenwerking met het bedrijfsleven, minister, deze twee punten zijn effectief en essentieel als we stappen vooruit willen zetten. U verwijst terecht naar de opportuniteit van de hervorming van het secundair onderwijs. Ik geloof erin dat hier inderdaad een opportuniteit is voor het geheel van het beroepsgericht onderwijs, maar in het bijzonder voor alle vormen van deeltijds leren als we deze op een verstandige manier benutten.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Minister, dank u voor uw antwoord. U erkent het probleem. U erkent ook dat we na vier, vijf jaar decreet Leren en Werken nog niet zijn waar we horen te zijn. Ik hoor u graag spreken over de samenwerking, en over de domeinschool en de hervorming van het secundair onderwijs. Dat is de weg om te gaan voor de middellange termijn. Alleen stel ik vast dat als we niet snel een aantal zaken kunnen remediëren, de leertijd straks niet meer zal bestaan in Vlaanderen of in grote delen van Vlaanderen. Dan heb ik het over volgend schooljaar. Ik ben zelf lid van de raad van bestuur van een SYNTRA. Er zijn weinig mensen in die raad van bestuur die nog de middelen willen uittrekken om de leertijd te organiseren, bij gebrek aan samenwerking met Onderwijs, bij gebrek aan erkenning en bij gebrek aan middelen.
Dit probleem is acuut. Als we niet heel snel tot actie overgaan, hoeven we niet meer na te denken over de leertijd als volwaardige opleiding omdat hij niet meer zal bestaan. Sommige mensen in onderwijskringen zullen daar misschien gelukkig mee zijn, maar ikzelf alleszins niet. Deze leerweg heeft zijn meerwaarde bewezen in het verleden. Hij past perfect, of kan perfect passen, binnen de hervorming die u voorstaat. Daarom is actie op korte termijn nodig. U verwees naar het actieplan en naar de budgettaire afstemming met Werk en Sociale Economie (WSE), met uw collega Muyters. Kunt u daar iets meer over vertellen? Kunt u misschien iets meer hoop geven?
Minister Pascal Smet : Ik zal eerst afstemmen vooraleer te vertellen.
De heer Robrecht Bothuyne : Minister, gebeurt die afstemming nog voor de zomer?
Minister Pascal Smet : Ik hoop dat wij daarvoor nog de tijd zullen vinden.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.