Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 04/06/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Lies Jans tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over armoede op het platteland
- 1572 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Lies Jans : Voorzitter, minister, collegas, mijn vraag is geïnspireerd op een studie over armoede in de stad en op het platteland, uitgevoerd door de KU Leuven en de Université Libre de Bruxelles. Het is een zeer interessante studie. Tot op dit ogenblik was er enkel de Atlas van achtergestelde buurten in Vlaanderen en Brussel van Kesteloot, waarbij op lokaal niveau de achtergestelde buurten worden onderzocht.
Deze studie heeft voor het eerst echt cijfermateriaal verzameld over armoede op het platteland. Er zijn een aantal interessante conclusies. De onderzoekers hebben zowel het platteland als de steden onderzocht. Het blijkt dat de armste gezinnen te vinden zijn in de dichtbevolkte binnensteden. Dat is niet nieuw. Wat wel opvalt, is dat de gezinnen die net onder de armste groep vallen de 10 tot 20 procent armsten , te vinden zijn op het platteland met name in de Westhoek, de Noorderkempen, de Vlaamse Ardennen, het Pajottenland, het Hageland, Noord-Limburg, Zuid-Limburg en Voeren. De armoedeproblematiek in de stad heeft ook niet hetzelfde karakter als de armoede op het platteland. Op het platteland is de diepe armoede minder vertegenwoordigd, maar zijn diegenen die net iets minder arm zijn er oververtegenwoordigd.
Mensen met een armoedeproblematiek op het platteland hebben hun eigen specifieke problemen. Er zijn te weinig betaalbare sociale woningen in de buurt van voorzieningen zoals winkels, banken of openbaar vervoer; er is nauwelijks of geen openbaar vervoer; de lokale OCMWs zijn vaak te klein om de problematiek effectief aan te pakken.
Een andere opvallende conclusie uit de studie is dat de groep met een hoog armoederisico op het platteland ook verschillend is van deze in de stad en ook verschilt van het Belgische gemiddelde dat werd berekend door de onderzoekers. Blijkbaar zijn het oudere personen, alleenstaanden ouder dan 64 jaar en eenpersoonshuishoudens die de grootste problemen hebben.
De aanbevelingen voor de overheid liggen dan ook voor de hand: meer sociale huisvesting, betere samenwerking tussen lokale OCMWs, maar ook een evaluatie van de stadsvernieuwing. Stadsvernieuwing is er nu volledig op gericht om rijkere gezinnen aan te trekken, met als gevolg een vlucht van mensen met een armoedeproblematiek naar het platteland.
Minister, kunt u zich vinden in de conclusies en aanbevelingen van deze studie? Hoe zult u samen met uw collegas deze aanbevelingen verwerken in uw concreet beleid rond armoedebestrijding of hoe doet u dit al? Deze studie spitst zich toe op armoede in steden en op het platteland. De Vlaamse Regering beschikt met het Stedenfonds dat al langer bestaat en het Plattelandsfonds dat we vorige week in de plenaire vergadering hebben goedgekeurd over twee belangrijke hefbomen om op middellange termijn op lokaal niveau projecten mogelijk te maken rond een aantal prioritaire doelstellingen. In welke mate is armoedebestrijding een absolute prioriteit van het Stedenfonds? We weten ook dat er vanaf 2014 een nieuwe overeenkomst zal worden afgesloten met de dertien centrumsteden. In welke mate is armoedebestrijding een absolute prioriteit van het Plattelandsfonds? Kunnen dit mogelijke instrumenten zijn om aan armoedebestrijding te doen?
De voorzitter : De heer Gysbrechts heeft het woord.
De heer Peter Gysbrechts : Voorzitter, minister, collegas, we sluiten ons graag bij deze vraag.
Het belang van deze studie kan niet worden onderschat. Tot op vandaag focust het beleid zich vooral op armoede in de steden en komt het platteland veel minder aan bod. Dit is uitgebreid toegelicht in de vraagstelling.
Minister, in welke mate zult u, naar aanleiding van deze studie, het armoedeplan bijsturen?
De voorzitter : Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter : Voorzitter, minister, collegas, ook ik wil me graag aansluiten bij deze vraag.
We hebben het vaak over armoede, en dan over de stedelijke armoede, omdat die vaak zichtbaarder is dan op het platteland. Het betekent niet dat men anoniem is maar wel dat de armoede minder zichtbaar is. Men slaagt erin om de armoede meer verdoken te houden omdat die niet in grote dichtheid aanwezig is.
Minister, in de toekomst moeten we er rekening mee houden in het armoedebeleid, maar er is ook een belangrijke rol weggelegd voor de lokale besturen en de OCMWs. Als je het als OCMW goed wilt aanpakken, dan is het ook belangrijk om er de structurele middelen voor te krijgen. Minister, hoe ziet u de armoedebestrijding en de structurele middelen daarvoor in de toekomst?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Uit de studie komen enkele belangrijke aanbevelingen voort. Gaat u daar rekening mee houden en een aanpassing doorvoeren in het Vlaams actieplan? Dat staat vandaag niet op de agenda. Over drie weken wordt het in de commissie behandeld. Het is toch belangrijk om daarover na te denken.
Er wordt verwezen naar het Stedenfonds en het Plattelandsfonds. De organisatie en uitwerking van het Stedenfonds en het Plattelandsfonds zijn bevoegdheden van minister Bourgeois en minister-president Peeters, als ik me niet vergis. Hebt u met hen al overleg gehad over dit probleem? Hebben zij de bereidheid om meer aandacht te besteden aan die problemen? U bent coördinerend minister, u bent niet verantwoordelijk voor de uitwerking van het Stedenfonds en het Plattelandsfonds. U moet dus echt rekenen op hun goodwill. Graag meer informatie hierover.
De voorzitter : Mevrouw Franssen heeft het woord.
Mevrouw Cindy Franssen : We weten dat plattelandsarmoede al langer een probleem is. Dat heeft te maken met de verdokenheid van de armoede en met de vereenzaming, zeker bij senioren. Hier wordt dat bij naam genoemd.
Er zijn bepaalde goedepraktijkvoorbeelden, zoals Onderbescherming en Proactief handelen in Zuid-Oost-Vlaanderen. Lokale besturen kunnen in zeer landelijke gebieden proactief te werk gaan in samenwerking met Samenlevingsopbouw. Minister, bent u bereid dit goedepraktijkvoorbeeld te implementeren in heel Vlaanderen en de lokale besturen ertoe aan te zetten? Het gaat niet altijd over meer middelen, maar soms ook over het efficiënter aanpakken van de armoede. Niet aan symptoombestrijding doen, maar de kern van de zaak aanpakken en de mensen proactief opsporen. Dat is op een andere manier aan sociaal beleid doen, ook op het lokale niveau.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Mevrouw Dillen, de bevoegde ministers zijn minister-president Peeters en minister Van den Bossche. Ik heb met hen hierover al overleg gehad. Ze hebben dezelfde prioriteit als ik.
Mevrouw Franssen, de voorbeelden waar u naar verwijst, zijn zeker goede voorbeelden. Ook in andere provincies zijn er zulke voorbeelden. We hebben ook een aantal projecten gestimuleerd. Minister Vandeurzen gaat na hoe zoiets verder structureel kan worden uitgerold. Ik steun dat zeker ook.
Mijnheer Gysbrechts, het is zeker niet zo dat ons armoedeplan alleen op de steden is gericht. U zult zien dat het plan de verschillende vormen van armoede erkent en maatregelen heeft opgelijst voor de verschillende doelstellingen die we hebben. We hebben maatregelen geformuleerd om meer outreachend te werken, om de afstand te kunnen overbruggen. We zijn daarbij geïnspireerd door de werkelijke situatie op het platteland.
De studie heeft zeer waardevolle gegevens opgeleverd. Die wenden we zeker aan om het armoedebeleid in de juiste richting voort te zetten en bij te sturen. Dit onderzoek heeft het mogelijk gemaakt om aan de hand van een kwantitatieve analyse van het armoedefenomeen, armoede in kaart te brengen en zeker de plattelandsarmoede in het bijzonder.
Het onderzoek is ook uniek omdat het vertrekt vanuit individuele gegevens om plattelandsarmoede te meten. De resultaten geven een genuanceerd beeld. Het bevestigt dat er een sterke armoedeproblematiek in de steden bestaat, maar ook dat armoede duidelijk aanwezig is op het platteland. Het aandeel arme huishoudens is het hoogste in een stedelijke omgeving, maar de huishoudens die op een afgelegen platteland wonen, staan al op de tweede plaats.
Het lijkt erop dat de diepste armoede minder voorkomt op het platteland. De 10 procent armste huishoudens zijn in de statistieken ondervertegenwoordigd op het platteland. Als men de 15 procent armste huishoudens neemt, dan blijkt de toestand op het platteland minder positief te zijn. Dat is de evolutie.
De huishoudens die net iets minder arm zijn we zijn bezig met statistieken en niet met appreciatie , dit wil zeggen de groep tussen 10 en 15 procent armsten, zijn oververtegenwoordigd op het platteland. Armoede kent dus verschillende gezichten. Het is dan ook belangrijk om een gedifferentieerd en gecoördineerd beleid te blijven voeren.
Het lokale niveau blijft hierbij een bijzonder belangrijke rol spelen. Mijn beleid zal hier verder op geënt worden en blijven. We zullen steeds opnieuw de lokale besturen helpen het armoedebeleid in te vullen, gebaseerd op de eigen omgevingsanalyse. Die boodschap is ook de basis van de provinciale ronde die we nu doen en waarbij we lokale ambtenaren en mandatarissen handvaten aanreiken om in hun eigen gemeente een geïntegreerd plan uit te werken.
Het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAPA) biedt al een overzicht van alle acties die de Vlaamse Regering opzet ter bestrijding van armoede. Enkele lopende acties zitten volledig in de lijn van de aanbevelingen die ook in deze studie worden meegegeven. De Vlaamse Regering engageerde zich onder meer voor een aanzienlijke uitbreiding van de sociale huisvesting tegen 2020. Deze actie is nu in volle ontwikkeling.
Ook met een betere samenwerking tussen de verschillende sociale en hulpverlenende diensten zijn we in Vlaanderen goed op dreef. Tal van organisaties werken met en voor mensen in armoede. Ze werken op het terrein soms samen, maar soms ook naast elkaar. De samenwerking tussen die organisaties en de afstelling op elkaar kan hun werking voor mens en armoede optimaliseren. Afhankelijk van een analyse van de jaarverslagen sturen wij ook via het VAPA aan op duidelijke samenwerkingsafspraken.
Uit de studie bleek ook dat een aantal groepen op het platteland het nog moeilijker lijken te hebben dan anderen, en dat is zeker zo voor mensen die op het platteland leven. Het gaat hier dan vooral om oudere mensen, eenpersoonshuishoudens en eenoudergezinnen. Men pleit ervoor om meer in te zetten op een verhoogde toegankelijkheid van de diensten door proactief naar de verschillende bevolkingsgroepen toe te stappen. Dit is het model waar mevrouw Franssen naar verwees.
Ook hier zitten we wel in de juiste richting. Er zijn projecten rond ouderen in armoede, er is een project onderbescherming, dat over heel Vlaanderen zal worden uitgerold. Ook het recent ontwikkelde concept van de dorpsrestaurants is een good practice, dat door Vlaanderen wordt gepromoot in het doeboek dat we hebben uitgebracht: Sociaal aan de slag met voedseloverschotten. Eén dag per week dekken vrijwilligers de tafels in een gemeenschapsruimte in een dorp, voor een zeer lage prijs wordt er een volledige maaltijd aangeboden. De impact van deze dorpsrestaurants is toch wel groot. Iedereen die praat met mensen die daar op het terrein mee bezig zijn, krijgt alleen maar enthousiaste verhalen. Niet alleen krijgen mensen op die manier gezonde voeding, ook het sociale aspect is zeker en vast belangrijk: het samenbrengen van de mensen, de onderlinge hulp stimuleren, de noodzaak aan hulp meer detecteren en de dorpsgemeenschap versterken. De bewoners worden daarin geactiveerd en de gemeenschapsruimtes worden geherwaardeerd. Het is echt wel een springplank naar een verdieping van ons beleid.
Het VAPA wordt jaarlijks geëvalueerd, zoals jullie weten, en de resultaten van deze studie leveren zeker nieuwe ingrediënten op om onze armoedebeleid nog beter af te stemmen op de noden. Het lokaliseert bijvoorbeeld ook zeer gedetailleerd welke specifieke armoedeproblematiek zich voordoet in Vlaanderen. Deze informatie zal ik zeker aanwenden bij lokale projectoproepen. Ik kan nu nog beter inschatten welke acties echt het verschil kunnen maken. Ik zal de gegevens van deze studie ook aanwenden om bij de collega-ministers aan te kloppen, naargelang hun bevoegdheden, en om hen te overtuigen nog verder te gaan in hun inspanningen.
Het onderzoek maakt ook duidelijk dat armoede verschillende gezichten kent. Wij hebben er hier ook al vaak over gesproken dat deze gezichten veranderen naargelang de maatschappelijke evoluties veranderen. We hebben dus een gedifferentieerd en gecoördineerd beleid nodig.
De specificiteit van plattelandsarmoede dient een aandachtspunt te zijn bij maatregelen en acties die worden genomen in het kader van de armoedebestrijding. Hierbij moet steeds worden afgewogen of op het platteland een specifieke aanpak of focus is vereist. Het armoedebeleid en het plattelandsbeleid kunnen elkaar hierin versterken, in het bijzonder via de afstemming en de samenwerking in het kader van het VAPA en het Vlaams Plattelandsbeleidsplan.
Als coördinerend minister stuur ik inderdaad actief aan op het opnemen in de beleidsbrieven en de beheersovereenkomsten van acties om die armoedeproblematiek weg te werken. Hiertoe horen ook de acties inzake het Stedenfonds en het Plattelandsfonds. In het VAPA zijn voor beide fondsen specifieke acties opgenomen. Vorig jaar organiseerde het departement Bestuurszaken in samenwerking met het Agentschap voor Binnenlands Bestuur een verticaal armoedeoverleg, waarbij de aanbevelingen van de visitatiecommissie betreffende de kansarmoede inzake het Stedenfonds het thema was. De doelstellingen van het Stedenfonds blijven ongewijzigd. De leefbaarheid van arme wijken verhogen en de dualisering bestrijden zijn twee prioritaire doelstellingen van het fonds.
In het VAPA werd ook opgenomen dat plattelandsgemeenten die in aanmerking komen voor het Plattelandsfonds ook financiering kunnen krijgen voor projecten met als doelgroep mensen in armoede. Via dat Plattelandsfonds zullen de vijftig doelgemeenten projecten kunnen uitvoeren die bijdragen tot de doelstelling, namelijk aandacht voor kwetsbare groepen op het platteland. De plattelandsgemeenten zullen de middelen uit het Plattelandsfonds dus kunnen inzetten om specifieke problemen aan te pakken zoals vervoersafhankelijkheid voor velen een probleem maar ook specifieke problemen rond huisvesting, de terugtredende voorzieningen, waardoor de afstanden groter worden en de mobiliteitsproblemen nog groter, en ook onderbescherming.
Hiermee toon ik duidelijk aan dat de studie en de resultaten van de studie zeer behulpzaam zijn, en dat we dit samen met de collegas omzetten in concrete acties.
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Lies Jans : Minister, bedankt voor dit volledig antwoord. Ik zie dat de aanbevelingen uit de studie deels zijn meegenomen in de visie rond het Stedenfonds en het Plattelandsfonds. Ik ben zeer tevreden om te horen dat er binnen het Plattelandsfonds ook specifiek in financiering voorzien is voor projecten voor mensen in armoede, want dat wist ik nog niet. Het is essentieel dat er ook structurele middelen kunnen worden doorgegeven naar de lokale besturen en de lokale initiatieven. Projecten zijn goed, maar structurele ondersteuning is nog beter. Ik ben blij dat er met het Plattelandsfonds een dergelijk instrument is gecreëerd.
U zei ook dat samenwerking en proactief handelen, ook op lokaal niveau, een aandachtspunt is en blijft. Ik denk dat iedereen hier erkent dat lokale besturen en alle verenigingen op lokaal niveau moeten samenwerken om de hulpverlening en ondersteuning laagdrempelig te maken. Dorpsrestaurants zijn daarvan een mooi voorbeeld, en er zijn op het werkveld nog vele andere.
Minister, via het Plattelandsfonds en het Stedenfonds kunnen er dus projecten worden georiënteerd voor armoedebestrijding. Zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van die middelen? Hebt u daar zicht op? Is daar een sluitende verdeling opgemaakt, of hangt het af van de lokale autonomie om de middelen te oriënteren?
De voorzitter : De heer Gysbrechts heeft het woord.
De heer Peter Gysbrechts : Minister, ik heb niet willen zeggen dat er alleen gefocust wordt op armoede in de steden. Mijn bedoeling was vooral erop te wijzen dat het platteland veel minder aan bod kwam.
Minister Ingrid Lieten : Mevrouw Jans, daar zitten inderdaad sleutels op, maar ik ken die niet uit het hoofd. Ik kan u dat wel laten bezorgen.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.