Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 14/05/2013
Interpellatie van mevrouw Marijke Dillen tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de onthullingen van fysieke, psychische en seksuele geweldpleging op kinderen in kerkelijke en niet-kerkelijke zorg- en onderwijsinstellingen
- 91 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Voorzitter, minister, collegas, er woedt opnieuw een hevige discussie over mishandeling van kinderen, ditmaal in jeugdinstellingen van enkele decennia geleden. Enkele weken geleden getuigden enkele anonieme slachtoffers over hun ervaringen in katholieke opvangtehuizen met extreem fysiek geweld door nonnen.
Minister, de laatste weken nam het aantal meldingen bij 1712, het centrale meldpunt van de Vlaamse overheid voor misbruik, geweld en kindermishandeling, spectaculair toe. De laatste cijfers tonen aan dat het aantal oproepen aanzienlijk hoger ligt dan in de periode daarvoor. Dat laat ons vermoeden dat de problematiek ernstig moet worden genomen en waarschijnlijk ook groter is dan we vandaag vermoeden. Specialisten zeggen dat het niet alleen gebeurde in tehuizen, maar ook in pleeggezinnen en gewone gezinnen.
Minister, de bekende kinderpsychiater, Peter Adriaenssens, een autoriteit op dit gebied, vraagt dat de Vlaamse overheid een onderzoek start naar fysiek en psychisch geweld in katholieke instellingen. Hij zegt: We weten dat er in het verleden erge dingen zijn gebeurd, maar spreken er liever niet over. Die zwijgcultuur moet veranderen. Tevens beklemtoonde hij dat fysiek en emotioneel geweld moeilijker bespreekbaar is dan seksueel misbruik. Het is dan ook heel belangrijk dat slachtoffers hierover kunnen praten en de richting vinden naar de hulpverlening. Deze hulpverlening dient hierop goed voorbereid te zijn.
Het pleidooi van professor Adriaenssens om een grondig onderzoek te starten, wordt ook gesteund door de kinderrechtencommissaris Bruno Vanobbergen. Ook hij vraagt een volwaardig onderzoek, en hij koppelt er twee belangrijke voorwaarden aan vast. Hij zegt en ik ben het met hem eens dat het belangrijk is om niet enkel te focussen op vormen van geweld en misbruik in katholieke instellingen, maar dat alle organiserende instanties van jeugdzorg in Vlaanderen deel moeten uitmaken van het onderzoek. Hij zegt ook dat het heel belangrijk is om het doel van het onderzoek goed af te bakenen: het moet ruim zijn, zodat er een duidelijk inzicht kan worden verworven in de duistere periode van de jaren 50 tot 70. Toen waren we blind, zegt hij. Hij houdt echter ook een pleidooi om het niet te beperken tot die periode. Hij stelt zich de vraag of we niet nog altijd een beetje blind zijn en of het niet nog altijd zo is dat signalen van kinderen pas ernstig worden genomen als ze volwassen zijn. In ieder geval staat vast dat er vandaag geen degelijk onderzoek aanwezig is en dat er geen indicaties zijn van meer of minder misbruik en geweld in instellingen vandaag dan pakweg vijftig jaar geleden.
Terecht stelde Guy Tegenbos in De Standaard: Het banaliseren, ontkennen en verdoezelen of verzwijgen van de feiten komt neer op het toedekken ervan, niet met de mantel der liefde maar met een mantel der medeplichtigheid. Het is dan ook dringend tijd dat er initiatieven worden genomen en er beleidsaanbevelingen worden gedaan aan de overheden en jeugdinstellingen.
Minister, wat is uw standpunt over deze nieuwe, vreselijke onthullingen? Gaat u initiatieven nemen om uw beleid aan te passen aan deze nieuwe onthullingen, die hoewel de feiten decennia geleden hebben plaatsgevonden een nieuw gegeven vormen en een nieuw licht werpen op de problematiek van de bescherming van kinderen en jongeren? Gaat u aanbevelingen doen om erop toe te zien dat er kwaliteitsvolle dienstverlening komt in al onze instellingen?
Het is belangrijk dat de problematiek bespreekbaar wordt en dat slachtoffers uit het verleden snel de weg kunnen vinden naar de hulpverlening. Het is dan ook noodzakelijk dat deze hulpverlening hierop goed voorbereid is. Zult u daarvoor de nodige initiatieven nemen om ervoor te zorgen dat de hulpverlening goed voorbereid is om bijzondere aandacht te kunnen schenken aan deze problematiek?
Meent u dat er parallellen kunnen worden getrokken met de even tragische onthullingen betreffende het seksuele misbruik in de Kerk, en kunnen er op basis van de maatregelen die naar aanleiding hiervan werden genomen en die we hier zeer uitvoerig hebben kunnen bespreken , ook nu nieuwe initiatieven worden genomen?
De iets minder jonge mensen onder ons herinneren zich vast wel de schandalige praktijken in Vrij en Vrolijk in Brasschaat, die in het verleden aan het licht gekomen zijn. Er is toen door de Werkgroep Bijzondere Jeugdzorg onderzoek gedaan naar die misbruiken. Dat schandaal heeft toen zeer grote krantenkoppen gehaald. Ik herinner mij daar nog een en ander van. Kunnen er naar aanleiding van de nieuwe onthullingen lessen worden getrokken uit de conclusies van die werkgroep?
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, collegas, ik denk dat iedereen is opgeschrikt door de getuigenissen in de media. Het gaat om meldingen van feiten die lang geleden gebeurd zijn. Gisteren vernamen we dat er intussen heel veel meldingen zijn bij het meldpunt 1712. De getuigenissen hebben blijkbaar heel wat losgemaakt. Dat bewijst dat er bij heel wat mensen wonden zijn en dat het belangrijk is zulke gebeurtenissen een plaats te geven. Zelfs al is het lang geleden, toch is het van belang dat er onderzoek wordt verricht. Hoe kon dit gebeuren? Binnen welke tijdsgeest is dit gebeurd? Wordt er ter zake ook wetenschappelijk onderzoek gedaan, of wat is uw standpunt daarover?
Gezien de ernst van de feiten, lijkt het mij van belang dat slachtoffers erkenning kunnen krijgen. We hebben in andere dossiers al gemerkt dat dat van groot belang is voor de verwerking.
Welke conclusies trekken wij uit die gebeurtenissen, ook al vonden de feiten lang geleden plaats? We moeten kunnen garanderen dat zulke feiten in de toekomst niet meer gebeuren. Ook moet de geest waarbinnen dit kon worden getolereerd, veranderen. Je leest dat het vooral erg is dat de slachtoffers niet worden geloofd. Hoe kunnen we dergelijke zaken bespreekbaar maken?
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Telkens als er ons berichten bereiken over misbruik, geweld en kindermishandeling, zoals recent met de berichtgeving over het misbruik dat zich jaren geleden heeft afgespeeld in de welzijnsvoorzieningen, worden we met afschuw vervuld. Daarbij gaan de eerste gedachten natuurlijk uit naar de slachtoffers. Het feit dat ze soms jaren na de feiten hun verhaal doen, illustreert de impact van die feiten op hun leven. Dat ze nu het stilzwijgen doorbreken, verdient daar zijn we allemaal van overtuigd alle respect.
Tegelijkertijd moeten we ons afvragen hoe het komt dat er op dat ogenblik niet adequaat gereageerd werd. Wellicht speelde de tijdsgeest daarin een rol, maar dat volstaat natuurlijk niet als verklaring. Waarom trok geen enkele van de betrokkenen aan de alarmbel? Welke mechanismen en dynamieken verhinderden dat? Dat zijn vragen die we niet uit de weg mogen gaan.
Onze eerste reactie is dan ook tweeledig. De slachtoffers moeten de kans krijgen om hun verhaal te vertellen en ze verdienen erkenning voor het leed dat hun is aangedaan. Daarnaast is het van belang om de context waarbinnen het onrecht werd aangedaan, in kaart te brengen.
De gebeurtenissen van de voorbije dagen sterken ons in de overtuiging dat we op de ingeslagen weg van het beleid moeten doorgaan en het beleid inzake geweld, misbruik en kindermishandeling nog moeten verbreden, verscherpen en verdiepen. Belangrijke beleidskeuzes die we hierbij reeds hebben gemaakt, verdienen hierbij de nodige aandacht.
In de eerste plaats moeten we aanstippen dat er voor elke voorziening die actief is binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin de verplichting zal gelden om een procedure uit te werken voor de preventie van en als het zich toch voordoet een gepaste omgang met situaties van grensoverschrijdend gedrag. Dat is een verplichting die we regelgevend zullen verankeren in alle sectoren. Dat is op vandaag reeds het geval in de bijzondere jeugdbijstand, in de armoedesector, voor diensten en voorzieningen die ressorteren onder Kind en Gezin. Er werd werk van gemaakt in het decreet Pleegzorg en het wordt verankerd in het ontwerp van besluit met betrekking tot het algemeen welzijnswerk en teleonthaal, dat momenteel ter advisering voorligt bij de Raad van State. Wat de ouderenzorg en de ziekenhuizen betreft, zit het overleg met de sector hieromtrent in een finale fase en zal het voorstel van regelgeving binnenkort worden opgemaakt.
Anderzijds moeten we wijzen naar de oprichting ruim een jaar geleden van het meldpunt 1712, waar elke burger terechtkan met vragen over of een vermoeden van geweld, misbruik en kindermishandeling. Ook de slachtoffers van mishandeling in instellingen kunnen er terecht met hun getuigenis. We stellen vast dat het aantal oproepen bij het meldpunt een piek kende naar aanleiding van de recente getuigenissen in de media.
Het 1712-nummer wil ook de vlotte toegang tot de hulpverlening garanderen. 1712 is immers, zoals gezegd, een laagdrempelig meldpunt voor elke burger met een vraag over of een vermoeden van geweld, misbruik en kindermishandeling. Werken met één meldpunt heft de versnippering aan meldpunten die bestonden, op, en impliceert daardoor alleen al een grotere toegankelijkheid.
Het 1712-nummer heeft een drieledige finaliteit: de beller informeren, adviseren of doorverwijzen naar hulpverlening of justitie. 1712 doet dat op maat van de vraag van wie belt. Soms volstaat informatie of een snel advies. Indien nodig wordt de beller opnieuw gecontacteerd om gepast gevolg te kunnen geven aan zijn melding en de juiste hulp te kunnen inschakelen.
De kwaliteit van de dienstverlening staat hierbij voorop en maakt deel uit van de basiskwaliteit die iedere dienst of voorziening moet leveren. Vorig jaar werden jeugdhulpverleners massaal gevormd voor het detecteren van en omgaan met verontrustende situaties, inclusief misbruik en geweld. Hierbij werd onder andere ingegaan op mogelijke handelingskaders, het bespreekbaar maken van moeilijke situaties, het delen van goede praktijken enzovoort.
Daarnaast werd, op basis van het Raamwerk Seksualiteit en Beleid, ontwikkeld door Sensoa en Child Focus, met de verschillende welzijnssectoren en ook met de sport-, jeugd- en onderwijssector, een engagementsverklaring afgesloten inzake het ontwikkelen van een stevig en integer beleid rond seksualiteit en lichamelijke integriteit. Het is bedoeld voor alle sectoren waar men met kinderen, jongvolwassenen of kwetsbare volwassenen werkt in een organisatorisch en eventueel residentieel verband. De gemeenschappelijke bekommernis is dat zon beleid zo integraal mogelijk is. Het vertrekt bij een breed kwaliteitsbeleid en bouwt dan verder met een preventie- en reactiebeleid. Het bundelt een modelvisie, concrete instrumenten en boeiende achtergrondinformatie: allerlei elementen die een organisatie nodig heeft om rond dit belangrijke thema een nieuw beleid op te bouwen of een bestaand beleid bij te schaven. Op maat van iedere sector zijn bewerkbare versies van de instrumenten van het raamwerk voorzien.
Wat zich nu voordoet ook bij de gebeurtenissen in de Kerk was dat zo noopt tot het ontwikkelen van een sluitend net van hulpverlening, maximaal afgestemd op het optreden van Justitie. We blijven in de eerste plaats bij het samenspel van Welzijn en Justitie stilstaan. Het is cruciaal dat beide hun rol opnemen om bij te dragen tot een passend antwoord op wantoestanden, elk vanuit hun eigen specifieke mandaat.
De laatste tijd werd soms gesuggereerd dat de medewerkers van 1712 niet alleen moeten kunnen doorverwijzen naar parket of hulp, maar ook zelf onderzoek zouden moeten kunnen initiëren. We hebben er allemaal belang bij, hoe prangend de noden ook zijn, dat we de grens tussen Welzijn en Justitie respecteren. Een meldpuntmedewerker die zich geconfronteerd weet met een meerderjarige die melding maakt van grensoverschrijdend gedrag, in casu het slachtofferschap van fysiek, psychisch en/of seksueel geweld, heeft niet vanzelfsprekend het mandaat om zich, zonder expliciete instemming van het slachtoffer, tot Justitie te richten. Hij kan dit enkel volgens de criteria vastgelegd in artikel 458bis van het Strafwetboek. Dit artikel kwam er naar aanleiding van een van de aanbevelingen van de Bijzondere Commissie betreffende de behandeling van seksueel misbruik en feiten van pedofilie binnen een gezagsrelatie, inzonderheid binnen de Kerk.
Het nieuwe artikel 458bis van het Strafwetboek bevat de volgende voorwaarden om van het spreekrecht gebruik te maken: de opgelijste misdrijven moeten zijn gepleegd op een minderjarige of op een kwetsbare persoon, dit is een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van leeftijd, zwangerschap, een ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, en cumulatieve voorwaarde er bestaat een ernstig en dreigend gevaar voor de psychische of fysieke integriteit van de betrokken minderjarige of kwetsbare persoon, en de zorgverlener is niet in staat om de integriteit zelf of met hulp van anderen te beschermen, of alternatieve cumulatieve voorwaarde er bestaan aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of kwetsbare personen het slachtoffer worden van de misdrijven, en de zorgverlener is niet in staat om de integriteit zelf of met hulp van anderen te beschermen.
Sinds 1 maart 2013 is artikel 458bis ook van toepassing in het geval het misdrijf is gepleegd op een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van partnergeweld, naast leeftijd, zwangerschap, ziekte, gebrek of onvolwaardigheid.
Ook in dit kader zijn er een aantal vragen. Ten eerste is er het feit dat heel wat dossiers dateren van jaren geleden en dus verjaard zijn. Hierop heeft artikel 458bis geen betrekking. Ten tweede is er het criterium ernstig en dreigend gevaar in hoofde van het slachtoffer zelf of gewichtig en reëel gevaar in hoofde van andere personen. Dit brengt met zich mee dat artikel 458bis zelfs bij niet-verjaarde misdrijven niet altijd zal kunnen worden toegepast. Ten derde is er de reikwijdte van het mandaat van het meldpunt.
Wat dit laatste betreft, is er een verschil in wat mogelijk is voor minderjarigen ten opzichte van het mandaat ten aanzien van meerderjarigen. Als de integriteit van een minderjarige in het geding is, wordt het vertrouwenscentrum kindermishandeling, als gemandateerde voorziening, ingeschakeld om aanklampend te werken, ook ten aanzien van vermoedelijke daders.
Met hun oprichting in de jaren 70-80 kregen de vertrouwenscentra het mandaat om als meldpunt te fungeren, diagnostiek te leveren en hulpverlening te organiseren in situaties van kindermishandeling. Iedereen die een vermoeden of weet heeft van een situatie van kindermishandeling, kan daarover contact opnemen met een vertrouwenscentrum kindermishandeling.
Dit kent zijn decretale basis in het oprichtingsdecreet van Kind en Gezin en zijn uitwerking in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2002 betreffende de erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling. Belangrijk hierbij is dat kindermishandeling wordt gedefinieerd als een situatie waarin een kind lichamelijk of psychisch schade wordt berokkend, actief door schadelijk optreden of passief door ernstige nalatigheid van volwassenen die voor het kind moeten zorgen.
In het ontwerp van decreet Integrale Jeugdhulp stellen we voor om de bestaande werking van de vertrouwenscentra kindermishandeling te bevestigen en hiervoor een duidelijke decretale basis te maken. In het ontwerp van decreet houdende diverse bepalingen betreffende het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin stellen we voor om het mandaat van het meldpunt 1712 te verankeren.
Net als in de gekende huidige werking van de vertrouwenscentra ligt de prioriteit op alsnog een poging doen om vrijwillige hulpverlening mogelijk te maken. Dat is de eerste ambitie. Hierbij maken de vertrouwenscentra werk van een aanklampende vorm van hulpverlening en trachten ze gezinnen te responsabiliseren in functie van samenwerking met vrijwillig aanvaarde hulp. De aanpak is krachtgericht en oplossingsgericht.
In het geval van volwassenen kan het meldpunt zich, behoudens artikel 458bis, niet rechtstreeks tot Justitie richten zonder een expliciete vraag en de toestemming van het slachtoffer. Hierbij dringt de discussie zich op naar de wenselijkheid van een gemandateerde voorziening voor volwassenen. Zelf zijn we van mening dat er voorzichtig moet worden omgegaan met de vraag naar dergelijke gemandateerde voorzieningen. Enerzijds hebben criminologen al sinds de jaren 70 gewaarschuwd voor het vervagen van de grenzen tussen controle en hulpverlening, tussen dwang en vrijwilligheid, tussen detentie en vrijheid, tussen justitie en hulpverlening. Vanuit het beleid hechten we veel belang aan een hulpverlening waar de cliënt voor kiest, ook in een justitiële context, en aan het principe van de vertrouwelijkheid, wil men echt aan probleemoplossing werken. Anderzijds zijn we ons ervan bewust dat nieuwe interventievormen, in een samenwerking tussen hulpverlening en Justitie, zich wellicht opdringen.
In dit kader lopen er verschillende projecten die experimenteren in het samenspel en de scheidingslijn tussen Welzijn en Justitie. Concreet gaat het hierbij over het project Protocol van Moed, dat momenteel in Antwerpen loopt. Hierbij gaan politie, Welzijn en Justitie samen na welke aanpak in een casus de beste is, en ze stemmen hun optreden meteen op elkaar af. Hetzelfde gebeurt in het CO3-project, maar dan vanuit de invalshoek intrafamiliaal geweld.
Daarnaast is er ook in Leuven een gelijkaardig experiment For Kid. Dit is een zogenaamde forensische module met de kinderen als uitgangspunt. Via drie kanalen kunnen dossiers toegeleid worden: het vertrouwenscentrum, de politie en Justitie. Het team is samengesteld uit forensische disciplines: psycholoog en psychiater. De procureur heeft de regie. De kern in dossiers kindermishandeling is vaak de bewijslast. For Kid zal alle harde onderzoeksgegevens samenbrengen. Het kind wordt gezien, er wordt een video-opname gemaakt. Nadien wordt een veiligheidsplan opgesteld. Dit gebeurt tijdens een rondetafel met de betrokken hulp- en dienstverleners.
Ook een aantal dossiers die zijn aangemeld bij 1712 naar aanleiding van berichtgeving over misbruik in therapeutische relaties en die gaan over misbruik in gezagsrelaties, worden momenteel in kaart gebracht en geanalyseerd door een gespecialiseerd projectteam.
We volgen al deze projecten erg nauw op en zijn van plan om de resultaten, die er tegen het eind van dit jaar moeten zijn, te integreren in het beleid om op die manier nog gerichter en sterker te kunnen reageren op situaties van geweld, misbruik en kindermishandeling, zowel met het 1712-nummer, met de reguliere hulpverlening als in samenwerking met politie en justitie.
Concluderend: de discussie over het al dan niet installeren van nieuwe meldingspunten en/of gemandateerde voorzieningen moet, in het belang van de slachtoffers, met grote voorzichtigheid gevoerd worden, zonder echter uit te sluiten dat nieuwe samenwerkingsverbanden tussen hulpverlening en Justitie worden uitgebouwd. Hierbij is het noodzakelijk dat we oog hebben voor de gedachte dat zowel hulpverlening als Justitie verder geresponsabiliseerd dienen te worden voor de moeilijke situaties waar mensen niet spontaan melding doen, noch bij de hulpverlening, noch bij Justitie. Daarnaast moeten we vooral probleemoplossend werken, dus vooral veel belang hechten aan voorzieningen in de samenleving, ook de eigen omgeving en de mantelzorg, en voorzieningen buiten de hulpverlening zoals onderwijsinstellingen, jeugdwerk enzovoort. Ten slotte moet ook bekeken worden hoe hulpverlening slachtoffers kan begeleiden in het zetten van stappen richting justitie, dit vraagt een aanklampende, doch responsabiliserende en emancipatorische aanpak.
Mevrouw Dillen verwijst terecht naar de Werkgroep Bijzondere Jeugdzorg. Wat de gebeurtenissen uit het verleden betreft, is het onze bedoeling om al het materiaal dat ons bereikt en dat is niet alleen het rapport van Vrij en Vrolijk te bundelen met het materiaal dat 1712 momenteel verzamelt naar aanleiding van de recente getuigenissen. We zullen al dit materiaal voorleggen aan een groep van experts met de vraag om zich hierover te buigen en om beleidsaanbevelingen te formuleren op macro-, micro- en mesoniveau. De experts werden ondertussen aangeschreven. Het betreft voornamelijk academici die medisch, juridisch en pedagogisch geschoold zijn, ethici en mensen uit Nederland die ervaring hebben met deze problematiek. We zijn uiteraard bereid om het resultaat van deze consultatie voor te leggen aan het Vlaams Parlement.
Het minste wat we moeten doen, is maximaal gestructureerd de aard en de omvang beschrijven van wat is gebeurd om zo de slachtoffers minstens deze vorm van erkenning te geven. Of en welk bijkomend onderzoek zinvol zou kunnen zijn, willen we samen met de experts bekijken. Ons lijkt het, in eerste instantie, van belang om zo snel mogelijk op een gepaste manier te kunnen reageren.
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Minister, ik dank u voor het heel uitvoerige antwoord, waarin u ook een volledig overzicht hebt gegeven van de lopende initiatieven. Wat het onderzoek betreft waarbij aan een aantal experts werd gevraagd om alle materiaal te verzamelen en waarbij u ook gebruik zult maken dat is positief van de conclusies van de Werkgroep Bijzondere Jeugdzorg van enkele decennia geleden over Vrij en Vrolijk, om te komen tot een aantal beleidsaanbevelingen, wil ik u niet vragen wie er allemaal in de werkgroepen zit het zullen mensen zijn die over meer dan voldoende professionele kennis beschikken , maar ik had wel een bijkomende vraag over de timing. Werd er een timing vooropgezet? Ik begrijp dat dit niet in een-twee-drie afgerond kan zijn, maar dat het enige tijd vergt om alles te onderzoeken. Hebt u een idee van de timing?
De oproep van professor Adriaenssens, waar ik in mijn interpellatie naar verwees, betrof de vraag naar een onderzoek naar geweld in de katholieke instellingen. Ik heb daarstraks ook verwezen naar een vrije tribune van de kinderrechtencommissaris in De Morgen of De Standaard ik heb het artikel hier nog ergens liggen waarin hij zegt dat we dit moeten opentrekken, dat het onderzoek zich niet moet beperken tot de katholieke instellingen. Ik hoop dat de werkgroep daar ook oor naar heeft, dat het ruim wordt geïnterpreteerd.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Er zijn experten aangeschreven. We wachten af of zij allemaal bereid zijn om daaraan mee te doen. Ik moet nog een aantal antwoorden ontvangen. Ik verwacht een eerste reflectie van die experten tegen het najaar.
We kunnen wel het rapport maken naar aanleiding van de vragen die zijn gesteld na de verklaringen van de psychiater. Ik verwacht tegen september of oktober een eerste analyse. Tegen het einde van het jaar verwacht ik een grondigere analyse.
Vrij en Vrolijk is geen katholieke instelling. Ik ga ervan uit dat de getuigenissen die we krijgen, zich niet beperken tot de ene of de andere soort van organisatie. Het gaat voor alle duidelijkheid ook niet alleen over welzijnsvoorzieningen, maar ook over onderwijsinstellingen.
Mevrouw Marijke Dillen : Ik kondig een motie aan.
De voorzitter : De interpellatie is afgehandeld.