Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 14/05/2013
Vraag om uitleg van de heer Wilfried Vandaele tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over het milieubewustzijn van de Vlamingen
- 1519 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Voorzitter, minister, u hebt een onderzoek laten uitvoeren waaruit blijkt althans volgens mijn interpretatie, want in de pers lezen we verschillende visies erop dat het toch maar pover is gesteld met het milieubewustzijn van de Vlamingen. Vier op de tien Vlamingen zouden geen interesse hebben voor het milieuthema.
We weten dat de belangstelling voor milieuzorg schommelt door de jaren heen, niet alleen bij ons, maar ook in de ons omringende landen. Een instrument als de Eurobarometer leerde ons dat ook al eerder.
Toch is het ontnuchterend dat op een ogenblik dat de ernst van het milieuprobleem steeds sterker wetenschappelijk onderbouwd en aangetoond wordt, het bewustzijn bij de burger, bij de Vlaming niet groeit. De Vlaming vindt blijkbaar dat hij al voldoende inspanningen heeft geleverd als hij zijn afval sorteert. Daar zijn we goed in, en dus vinden we dat we ons best al doen. Zodra van hem gedragsveranderingen worden gevraagd die meer ingrijpen op het vlak van comfort, geeft hij niet thuis. We denken dan bijvoorbeeld aan het reisgedrag.
Als we de pers mogen geloven, zijn de resultaten van het onderzoek niet van een aard om u als minister bezorgd te maken. Ik heb ergens gelezen dat u zegt dat het nog redelijk meevalt. Dat verbaast me een beetje, want we zijn toch al een paar decennia bezig met milieueducatie, met sensibilisatie, met het bereiken van kinderen en andere doelgroepen. Ik vind dat vier op tien dan geen goed resultaat is, eerder een slecht.
Ik weet ook wel dat sensibilisatie en educatie niet onmiddellijk en slechts heel moeilijk meetbaar zijn en pas op de lange termijn werken, maar toch heb ik een paar vragen.
Hebt u de sensibilisatieacties van onze overheidsinstellingen op het gebied van leefmilieu ooit laten evalueren? Ik denk hierbij aan de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en aan de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo neen, is het dan niet de moeite om eens zon evaluatie te laten doen?
Kunt u een evaluatie maken van de middelen die pakweg over de voorbije vijf jaar aan milieueducatie en sensibilisatie zijn besteed door de Vlaamse overheid of door Vlaamse overheidsinstellingen? Als u dan het budget en de evolutie bekijkt, kunt u daar dan conclusies uit trekken?
Durft u misschien de conclusie te trekken dat we het met sensibilisatie en educatie alleen niet halen, dat de effecten onvoldoende zijn en dat we misschien toch, hoe node we dat ook doen, onze toevlucht moeten zoeken tot een strengere regelgeving en een strengere handhaving?
De voorzitter : De heer Sanctorum heeft het woord.
De heer Hermes Sanctorum : Voorzitter, minister, ik wil de lezing van mijn collega bevestigen. Het is natuurlijk een genuanceerd beeld dat we krijgen via deze studie. Ik had er eerlijk gezegd ook meer van verwacht. De heer Vandaele stelt een interessante vraag naar een evaluatie. Er wordt vaak gesproken over meer sensibiliseren en er zijn heel veel verschillende campagnes. Een evaluatie van de effectiviteit ervan lijkt me wel op zijn plaats. Bestaat er zon evaluatie?
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Voorzitter, mijnheer Vandaele, ik wil eerst uw conclusie enigszins nuanceren. Het is belangrijk om toch eens naar de resultaten te kijken wat betreft het milieugedrag van de Vlaming. Uit de studie, waarin 1060 mensen werden ondervraagd, blijkt dat 59 procent of zes op de tien Vlamingen aangeeft een vrij milieuverantwoord gedrag te vertonen. Het klopt dat er daarnaast nog 15 procent onwetenden zijn, dat is de terminologie uit de studie. Het zijn mensen die wel degelijk begaan zijn met het milieu, zo geven ze dat aan, maar die niet veel weten over het milieu of milieuverantwoord handelen. Vaak komt dit doordat ze geen toegang hebben tot voldoende geld, tijd of kennis om milieuverantwoord te handelen. Daarnaast zijn er nog 10 procent mensen die geantwoord hebben dat ze niet geïnteresseerd zijn en 16 procent mensen die wel degelijk de kennis hebben, maar die geen zin hebben om het gedrag te wijzigen en die de verantwoordelijkheid volledig bij de overheid leggen. Botweg zeggen dat vier op tien mensen er niets van kent, klopt niet. We moeten nuanceren om wie het gaat en hoe men erop reageert. We zien dat een belangrijk percentage de kennis bezit op basis van de campagnes die gebeurd zijn.
We moeten dit ook samen bekijken met een ander resultaat uit de studie. 74 procent van de Vlamingen zegt meer milieuverantwoord te handelen dan tien jaar geleden. Dat resultaat heb ik positief genoemd, want het is toch een redelijk positief resultaat. Dat ze dat doen en dat ze meer aandacht hebben voor milieu, wijten ze onder meer, letterlijk, aan de campagnes van de overheid. Dat verschil van 74 procent in vergelijking met tien jaar geleden, heb ik inderdaad een positief signaal genoemd.
Uit de studie blijkt ook dat Vlamingen meer doen dan afval sorteren. De studie toont aan dat de Vlaming op verschillende domeinen al heel wat doet. Het gaat inderdaad over afval, maar ook over water en energie, iets waarover we ook al heel wat educatie-initiatieven hebben genomen en sensibilisatiecampagnes hebben gevoerd.
De studie toont ook aan op welke domeinen er nog grote winst te boeken is en waar we nog meer kunnen doen met sensibilisatie en educatie. Het gaat over transport en toerisme.
De studie toont ook aan dat de consument niet bestaat. Elke consument heeft een eigen leefwereld, een eigen situatie, eigen motieven en drempels. De studie onderscheidt wel verschillende categorieën: grenzeloze groenen, bezorgde burgers, realisten, bewust passieven, ongeïnteresseerde consumenten en onwetenden. Ik waag er mij niet aan om u allen in te delen
Via specifieke, geijkte kanalen kunnen we ons beleid en onze communicatie afstemmen op de diverse segmenten in onze samenleving.
Er is deze legislatuur geen algemene evaluatie uitgevoerd van de milieu- en natuureducatie of ‑sensibilisatie. Wel worden de gevoerde campagnes geëvalueerd. Ik kom hier straks op terug. Het lijkt me in dit kader zinvol om eerst de resultaten aan te halen van een onderzoek dat AMINAL, nu het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, liet uitvoeren in 2001: Meten van de impact van milieucommunicatie. Het doel van dat onderzoek was enerzijds het opstellen van een geheel van instrumenten voor het meten van de impact van milieucommunicatie, en anderzijds het testen van deze instrumenten. Dit laatste gebeurde concreet door middel van enkele gevalstudies: een meting van milieuhouding en milieugedrag in Vlaanderen, een evaluatie van de impact van het label Groene School op het milieubesef en -gedrag van kinderen en een onderzoek naar de optimale informatie- en inspraakprocedures.
Ik geef u beknopt enkele resultaten weer die relevant zijn in het kader van uw vraag. In eerste instantie werd een trackinginstrument ontwikkeld om de impact van milieucommunicatie te meten. Het instrument meet 24 factoren van milieuvriendelijk gedrag aan de hand van 126 items. De factoren zijn verdeeld over 5 milieucomponenten: kennis, besef, mogelijkheid er iets aan te doen, gedragsintentie en gedrag. Een tweede onderdeel peilde naar het milieugedrag en de milieuhouding van de Vlaming op basis van dat instrument. Als nulmeting werd het trackinginstrument getest bij 645 Vlamingen.
De belangrijkste bevindingen kunnen als volgt worden samengevat het is een heel pak. De milieukennis ik spreek over 2001 is relatief slecht. Het besef over de algemene milieuproblematiek en over afval, water- en luchtvervuiling is vrij goed ontwikkeld, evenals de intentie er iets aan te doen. Ook de persoonlijke betrokkenheid bij de onderscheiden milieudomeinen is hoog, hoewel dat voor de afvalproblematiek beduidend minder is. Het milieugedrag is minder uitgesproken positief dan het besef erover en de intentie.
Gedragsintentie wordt maar matig in gedrag omgezet. Dat zie je het meest bij de afvalproblematiek. De mogelijkheid om persoonlijk iets aan het milieuprobleem bij te dragen, wordt als zeer laag ingeschat. Meer in het bijzonder hebben mensen het gevoel dat ze te weinig kunnen doen om als individu het verschil te maken. Vooral een ontwikkeld milieubesef leidt tot een meer uitgesproken intentie om iets te doen. Noch milieukennis, noch de perceptie dat er iets aan kan worden gedaan, hebben een impact op de gedragsintentie.
Jongeren, en voor de afvalproblematiek ook de stadsbewoners, hebben vaak een laag algemeen milieubesef, een minder ontwikkeld milieugedrag en een negatieve inschatting over hun eigen potentiële inbreng. Jongeren, vrouwen en goed opgeleiden vallen op door hun laag milieubesef, maar nog meer door hun weinig vriendelijk gedrag met betrekking tot de problematiek van de watervervuiling. De niet-stadsbewoners vallen op door hun hoog besef met betrekking tot luchtvervuiling, maar nog meer door hun weinig milieuvriendelijk gedrag in dat verband. Het omgekeerde is waar voor stadsbewoners. Jongeren, hoger opgeleiden en de middenklasse beweren het meest dat ze iets aan de luchtvervuiling kunnen doen en proberen dat ook. Ouderen, laaggeschoolden en minder bemiddelden vallen op door een hoog ingeschat milieubesef, maar ook een lage perceptie van de persoonlijke impact.
Daaruit zijn ook beleidsaanbevelingen geformuleerd. Ik som ze op. Ten eerste: continue campagnes voor het ondersteunen van het milieubesef blijven nodig. Een hoog milieubesef heeft immers een sterke impact op de neiging er iets aan te doen. Ten tweede: de milieukennis is slecht. Bovendien leidt kennis niet tot besef en gedrag. Informatiecampagnes die de milieukennis bevorderen en tot een bewustwording en een gedragsintentie aanzetten, zijn aangewezen. Ten derde: mensen hebben de indruk dat ze weinig aan het probleem kunnen doen, omdat ze over te weinig informatie beschikken om persoonlijk het verschil te maken. Dit is vooral het geval voor mensen die een hoog milieubesef hebben. Bovendien leidt een perceptie van persoonlijke impact niet tot milieuvriendelijker gedrag. Een communicatiestrategie zou er hier in kunnen bestaan om aan mensen de informatie te bezorgen die hen bewust maakt van het feit dat ze wel zelf iets kunnen doen. Ten vierde: er bestaat nogal wat verschil in milieubesef en -gedrag tussen een aantal sociaal-demografische groepen. Wat algemeen opvalt, is dat vooral jongeren en goed opgeleiden het meest negatieve milieubesef en -gedrag hebben.
Uit dit onderzoek bleek dat sensibilisering een belangrijk instrument is om milieuhouding en ‑gedrag te beïnvloeden. Als we dit oude gedragsonderzoek uit 2001 vergelijken met het huidige onderzoek van Ipsos dat we hebben laten uitvoeren, merken we dat de houding van de Vlaming ten opzichte van afval en water nu beter scoort. Dit zijn niet toevallig de themas waar vele jaren educatieve acties en sensibiliseringscampagnes rond werden gevoerd. Ik denk bijvoorbeeld aan Milieuzorg op School (MOS). Bovendien zien we ook duidelijk een betere kennis, ook dankzij de overheidsinformatiecampagnes, zoals de mensen aangeven.
Zoals u zelf stelt, is het effect van sensibilisering niet altijd onmiddellijk meetbaar en werken dergelijke sociale instrumenten pas op lange termijn. Bovendien speelt altijd een combinatie van factoren. Alleen de sensibilisering meten, is moeilijk. Een globale evaluatie van alle campagnes en initiatieven lijkt weinig zinvol. Toch kun je uit de evaluatie van campagnes waardevolle informatie distilleren. Het merendeel van de gevoerde campagnes van het departement en de agentschappen worden afzonderlijk uitgebreid geëvalueerd. Daarbij worden ook onafhankelijke onderzoeksbureaus ingeschakeld. Omdat de kostprijs van dergelijke onderzoeken hoog is, gebeurt dit niet meer voor alle campagnes. Dat gebeurt met steekproeven. Op basis van deze interne en externe evaluaties worden de sensibiliseringsacties bijgestuurd.
Een goed voorbeeld is het lopende onderzoek dat de Universiteit Antwerpen uitvoert naar de impact van het instrument MOS, waarbij de educatieve effecten van de MOS-werking gemeten worden. Op basis daarvan worden dan beleidsaanbevelingen geformuleerd. Dankzij deze evaluatie zal duidelijk worden welke verdere educatieve strategieën wij moeten ontwikkelen.
Een ander recent voorbeeld is het onderzoek dat gevoerd werd voor, tijdens en na de campagne rond slim stoken over de luchtkwaliteit. In eerste instantie werden de bestaande brochures 53% van de dioxine-uitstoot wordt veroorzaakt door vuurtjes in de tuin! en Slimmer stoken geëvalueerd. Het was immers aangewezen deze brochures eerst te evalueren voor een nieuwe campagne te starten. Voor deze evaluatie werden twee bevragingen gedaan: focusgroeponderzoek en een onlinebevraging. Uit dit onderzoek bleek dat de burger geen of weinig kennis had over de gevolgen van stoken op de gezondheid. Op basis van deze resultaten werd een communicatiestrategie voor de campagne Stook slim opgesteld. De campagne over binnen en buiten stoken werd geëvalueerd via een kwantitatief onderzoek. Dit gebeurde een eerste maal vóór de lancering van de campagne, de nulmeting dus, en een tweede maal daarna. In deze nulmeting werd ook aandacht besteed aan kennis en gedrag. De campagnes werden een tweede maal getest nadat ze liepen. In deze meting werd vooral aandacht besteed aan de herinnering van de campagne, het bereik van de verschillende kanalen en de beoordeling van de campagne. Opnieuw werd de kennis en het gedrag ten aanzien van stoken bevraagd zodat een inschatting kon worden gemaakt van het effect van de campagne. Uit dit onderzoek bleek dat een eenmalige actie vaak onvoldoende is om een breed publiek te bereiken, en dat er steeds zeer goed moet worden nagedacht over de keuze van de kanalen. Bovendien werd ook duidelijk dat effectmeting van een campagne niet eenvoudig is.
Een ander onderzoek dat gevoerd werd in 2010, was het onderzoek naar de kennis en verplichting van de keuring voor de eerste ingebruikname van centraleverwarmingstoestellen en naar de ingezette communicatiemiddelen voor de bekendmaking ervan. Dit onderzoek was voornamelijk bedoeld om na te gaan of een nieuwe campagne nodig was. Uit het onderzoek bleek dat 76 procent van de eigenaars met een recent toestel zijn verplichting nakomt. Bij de eigenaars/huurders van een ouder toestel is dat 78 procent. De voornaamste reden om niet aan de verplichting te voldoen, is dat men niet op de hoogte was. Het gaat dus niet om kwade wil. Uit dit onderzoek bleek duidelijk dat meer en duidelijke informatie via de juiste kanalen mensen kan overtuigen om hun gedrag aan te passen. Een interessante parallel kunnen we hier trekken naar het recente onderzoek waar uw vraag over gaat. Ook dat onderzoek wijst aan dat een gebrek aan informatie een drempel is om zich milieubewust te gedragen.
Uit wat ik allemaal heb gezegd, blijkt dat de evaluatie van campagnes en sensibiliseringsacties nuttig is. Ik zal dan ook de nodige initiatieven nemen zodat evaluatie, zowel intern als extern, verder gebeurt.
De middelen voor educatie en sensibilisering worden door de Vlaamse entiteiten die werken rond leefmilieu en natuur, efficiënt en doeltreffend ingezet, mijnheer Vandaele. De daling van de beschikbare overheidsmiddelen is overal voelbaar, ook daar. Daarom wordt nog meer dan voordien ingezet op het vinden van de meest geschikte en vooral doelgroepgerichte strategieën. Er bestaat geen specifieke evaluatie van de ingezette middelen op zich, maar alle inspanningen worden wel voortdurend geëvalueerd.
Ik ben ervan overtuigd dat een gecombineerde inzet van verschillende instrumenten het beste werkt. Het gaat om een en-enverhaal waarin we op sensibilisering en educatie blijven inzetten, maar ook op regelgeving, handhaving en eventueel ook andere instrumenten.
Het positieve van de studie is dat blijkt dat er in Vlaanderen een groot draagvlak bij de burger bestaat voor het feit dat de overheid inspanningen doet voor het milieu, namelijk bij 71 procent. Vlamingen geven aan dat het de taak van de overheid is om te stimuleren, te informeren, te belonen en te bestraffen. De studie toont ook aan dat de Vlamingen informatie verwachten van de overheid. Het is ook opvallend dat de studie zeer veel ruggensteun geeft voor een sterk sturende overheid. Zo geeft 82 procent van de respondenten aan dat de overheid sancties moet opleggen voor individuen of bedrijven die milieuschade aanbrengen.
De grote meerderheid van de mensen die geantwoord hebben, ziet ook voor zichzelf een belangrijke taak weggelegd, wat positief is. Zij geven aan meer dan vroeger de noodzaak van milieuverantwoord handelen te beseffen. Een van de voornaamste redenen voor dit groeiend milieubesef is de informatie die hun daarover wordt aangereikt. De studie bevestigt het belang van informatie, sensibilisering en educatie in het creëren van milieubesef en van een draagvlak voor een sterk milieubeleid. Dit draagvlak in Vlaanderen is iets waar we bij de hele bevolking, en zeker ook bij de toekomstige generaties, blijvend werk van moeten maken.
Voilà, een heel omstandig antwoord op uw vragen, mijnheer Vandaele.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord.
U zegt dat er een aantal evaluaties zijn geweest, en de meeste daarvan zijn positief. Ik begrijp dat dat uiteraard niet systematisch kan gebeuren. Dat stelt me enigszins gerust.
Ik blijf in elk geval persoonlijk een groot voorstander van sensibilisering en milieueducatie, laat daar geen twijfel over bestaan. Het is een proces dat nooit eindigt, want er treden steeds nieuwe generaties aan en je moet het dus telkens opnieuw uitleggen. Er dienen zich ook steeds nieuwe inzichten aan, er zijn steeds nieuwe milieuvervuilende stoffen of dingen waarvan we vandaag nog niet vermoeden dat ze schadelijk zijn, maar morgen weten we het wel. Ik denk bijvoorbeeld aan asbest. Het is dus een proces dat nooit stopt. We moeten daar als overheid blijvend aandacht voor hebben en daar middelen voor ter beschikking houden.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.