Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 02/05/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Lydia Peeters tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de problematiek van de schijnsollicitaties
- 1478 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Martine Fournier tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over schijnsollicitaties
- 1479 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Voorzitter, minister, geachte leden, de jongste tijd zijn schijnsollicitaties een hot item in de kranten. Vooral de kmos zouden het slachtoffer zijn van die schijnsollicitaties. Uit onderzoek blijkt dat de voorbije twaalf maanden maar liefst 63 procent van kmos met een vacature schijnsollicitanten over de vloer kreeg. Dat is een stijging met 21 procent tegenover twee jaar geleden, toen het ging over ongeveer 42 procent van de kmos.
Klaarblijkelijk ergeren heel wat werkgevers zich aan die schijnsollicitanten. Ze melden dat die sollicitanten zelfs niet eens de moeite doen om wat interesse in een vacature te tonen. In de krant lezen we onder meer getuigenissen van bedrijfsleiders, die vertellen dat het er sommige werkzoekenden enkel om te doen is een bewijs van sollicitatie te krijgen, door een attest te laten ondertekenen of door een ontvangstbevestiging te vragen van hun sollicitatiemails. Nadien komen ze dan niet opdagen.
Het fenomeen doet zich vooral voor bij de kmos, die toch nog altijd het merendeel uitmaken van de ondernemingen in Vlaanderen. Grote bedrijven voeren immers al een aantal filters in, bijvoorbeeld via online tests of telefonische screenings. De federale overheid heeft ook al een filter ingebouwd: alleen een daadwerkelijke deelname aan een selectieproef geldt er als een bewijs dat iemand actief heeft gesolliciteerd.
Het fenomeen is al langer bekend, maar blijkbaar bestaan er nog geen officiële cijfers over, noch bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA), noch bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB). We kunnen ook stellen dat er bij de werkgevers zelf een probleem is. Zo blijkt uit de cijfers dat de voorbije maanden maar 4 procent van de werkgevers namen van onwillige sollicitanten heeft doorgegeven, wat toch vanzelfsprekend is.
Blijkbaar is ook de VDAB zelf vragende partij om meer feedback te krijgen van de bedrijfswereld, zodat men accurater kan optreden. Verder lijkt het ons ook logisch dat de vakbonden een actievere rol zouden spelen in het ontmoedigen van schijnsollicitanten. Ze hebben een belangrijke maatschappelijke rol in dezen. Het lijkt ons dus raadzaam dat zij ook het nodige zouden doen.
Minister, bent u ook van oordeel dat het beleid ten aanzien van schijnsollicitanten strenger moet? Hoeveel transmissies van werkzoekenden wegens schijnsollicitaties heeft de VDAB het afgelopen jaar gedaan? Welke initiatieven zult u nemen opdat werkgevers het fenomeen niet alleen in de pers zouden aanklagen, maar zelf ook actief zouden meewerken aan het detecteren van die schijnsollicitanten? Verwacht u ook een bijdrage van de werknemersorganisaties om schijnsollicitanten duidelijk te maken dat ze oneigenlijk gebruik maken van de werkloosheidsverzekering? Zal er in de schoot van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) worden gezocht naar een aanpak van dit fenomeen die zowel door werkgeversorganisaties als door werknemersorganisaties kan worden gedragen? Zult u gevolg geven aan de vraag van werkgevers om een eenvoudige online applicatie te installeren op de VDAB-website, zodat werkgevers schijnsollicitanten eenvoudig kunnen doorgeven? Is er ook overleg geweest met de federale minister van Werk over dit probleem? Zo ja, wat is er uit de bus gekomen?
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Voorzitter, minister, geachte leden, uit een onderzoek van het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen (NSZ) waaraan 436 kmos deelnamen, blijkt dat 63 procent van deze bedrijven die het voorbije jaar op zoek gingen naar nieuwe medewerkers, met een of meer schijnsollicitanten werd geconfronteerd. De strengere activeringspolitiek die Vlaanderen voert, werpt duidelijk vruchten af. Een kordate aanpak loont. Wie een sanctie krijgt of riskeert omdat hij zich niet genoeg inspant om een baan te vinden, zal net daardoor zelfs sneller een baan vinden dan diegene die een positieve evaluatie kreeg. Op zich is dat natuurlijk een uitstekende zaak. Toch merken we in toenemende mate dat ook deze medaille een keerzijde heeft: als bijna de helft van de door het NSZ ondervraagde werkgevers aangeeft binnen een tijdspanne van een jaar drie of meer schijnsollicitanten over de vloer te krijgen, dan kunnen we gerust gewag maken van een opmerkelijk probleem. Hoewel de bedrijven in kwestie op verschillende wijzen met dergelijke sollicitanten omspringen en bij de meest aperte gevallen weigeren om het noodzakelijke bewijs van sollicitatie te ondertekenen, geeft slechts 4 procent van deze ondernemingen de naam van de schijnsollicitant in kwestie door aan de VDAB en/of de RVA.
Het NSZ stelt voor om op de sites van de RVA, de VDAB, Actiris en Le Forem in een gebruiksvriendelijke online-applicatie te voorzien waarop werkgevers op een eenvoudige manier de gegevens van de werkonwillige sollicitanten kunnen invoeren. Dit idee valt volgens mij te overwegen. Een eenvoudige applicatie verlaagt enerzijds de drempel voor de ondernemers en het loutere bestaan ervan heeft op zich al een ontradende werking voor de schijnsollicitant. Hoewel het voorstel zeker zijn merites heeft, wil ik toch aanstippen dat men erover moet waken dat een dergelijke eenvoudige applicatie niet oneigenlijk wordt gebruikt. Ook moet desgevallend duidelijk worden afgelijnd wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn voor de sollicitant in kwestie. Volgt op dergelijke aangifte een onmiddellijke schorsing van uitkering en kan een schijnsollicitatie dus worden gecatalogiseerd als plichtsverzuim van een uitkeringsgerechtigde werkzoekende? Of volstaat een waarschuwing?
Minister, erkent u het groter wordende probleem van de schijnsollicitanten en bent u bereid stappen te ondernemen om het probleem in te dijken? Welke maatregelen worden nu al genomen om schijnsollicitaties aan te pakken? Denkt u dat een online-applicatie waarmee ondernemers die te maken krijgen met schijnsollicitanten dit eenvoudig kunnen melden aan de arbeidsbemiddelaar of de RVA, een oplossing kan zijn? Indien ja, welke gevolgen voor de werkzoekende moeten desgevallend gekoppeld worden aan een dergelijke melding?
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Voorzitter, ik bedank mijn collegas voor de vragen. Het is inderdaad belangrijk om alle misbruiken van systemen zo goed mogelijk uit te roeien. Minister, ik onderschrijf alle vragen die door mijn collegas zijn gesteld en kijk uit naar uw antwoorden. Maar de omgekeerde beweging is ook nodig: de schijnvacatures. Langs de weg zie je dat heel veel bedrijven een mecanicien zoeken of een ander beroep. Maar wie dan solliciteert, moet vaak vaststellen dat de vacature al is ingevuld. In hoeverre is dat dan ingevuld, en niet aangepast?
Minister, als u antwoordt op de vragen van mijn collegas over misbruik door de werknemers en daarover een visie ontwikkelt, is het misschien handig om ineens ook de omgekeerde beweging te maken. Je hebt ook heel veel mensen die totaal geen reactie krijgen op hun sollicitatiebrieven. Dat kan te maken hebben met het ontbreken van vacatures of met het feit dat het om een schijnvacature ging. Er kunnen ook andere redenen zijn. Ik weet dat dit een federale wetgeving betreft. Maar als u toch een globale visie ontwikkelt over hoe u de schijnsollicitaties denkt aan te pakken, moet ook het omgekeerde worden bekeken. Moeten we de federale wetgeving aanpassen? Moeten we dat verplicht maken? Moeten we de werkgevers wat meer stimuleren?
Die werkgevers worden nu inderdaad soms gestoord. Een kleine kmo die tijd stopt in een sollicitatie maar daarop geen respons krijgt, wordt daardoor gestoord. Maar dat geldt ook voor de individuele werknemer, die ook een initiatief neemt en geen reactie krijgt.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Mevrouw Turan, er is volgens mij nog een verschil tussen een schijnvacature en het feit dat iemand geen antwoord krijgt op een spontane sollicitatie. Dat hangt af van de beleefdheid of onbeleefdheid van de werkgever. Maar ik zou dat toch niet gelijkschakelen met een schijnvacature.
Mevrouw Peeters en mevrouw Fournier, schijnsollicitaties zijn in elk geval een moeilijke zaak. Voor werkgevers is het een overlast en het geeft de indruk, niet altijd terecht, dat personen niet gemotiveerd zijn. Maar waar ligt de grens tussen een kandidaat die echt niet wil solliciteren of een kandidaat die tijdens het gesprek, wanneer hij hoort wat de job juist inhoudt en wat van hem wordt gevraagd, duidelijk maakt dat de vacature hem op die manier niet interesseert? Ik stel het uiteraard wat zwart-wit, maar u begrijpt wat ik bedoel. Je komt daar snel in een situatie van woord tegen woord.
We nemen geen specifieke maatregelen tegen schijnsollicitanten. Door een correcte opvolging van het zoekgedrag van werkzoekenden en het ondersteunen van werkgevers bij de vacaturewerking proberen we tot een correcte matching te komen. We zetten in op het verder optimaliseren van dit proces van vraag en aanbod. Ik reken wel op alle betrokkenen, werkgevers- en werknemersorganisaties, om hun rol op te nemen en de rechten en plichten blijvend onder de aandacht te brengen. De suggestie die hier ten aanzien van de SERV is gedaan, vind ik goed. Daarmee kom ik ook tegemoet aan de vraag van mevrouw Turan. Ik zal de sociale partners vragen om zowel over schijnsollicitaties als over schijnvacatures van gedachten te wisselen en mij hun ideeën daarover over te maken.
De werkgevers maken slechts 4 procent van de schijnsollicitaties over. Ze kunnen die feedback vandaag al via verschillende kanalen geven. Een werkgever kan met het vacaturebeheersysteem MasterVac van de VDAB onder andere zijn feedback aanleveren. Dat is een zeer eenvoudige online-applicatie. Een kruisje volstaat, bij manier van spreken.
Een werkgever kan natuurlijk ook steeds zelf contact opnemen met een VDAB-medewerker. Dat kan via de servicelijn, de bedrijfsconsulent of een account. Dat kan wanneer een door de VDAB doorverwezen werkzoekende bij aanmelding een schijnsollicitant bleek te zijn. De opvolging van werknemers gebeurt bij de VDAB. De VDAB-medewerkers nemen zelf contact op met de werkgever om na te gaan wat het resultaat is van de verwijzingen die zijn uitgevoerd op een bepaalde vacature.
Het doel van deze opvolging is tweeledig. Enerzijds heeft dit tot doel om de invulling van de vacature op te volgen en extra bemiddelingsacties te kunnen ondernemen indien nodig. Anderzijds kan op die manier ook het sollicitatiegedrag van de werkzoekende opgevolgd worden en indien nodig aanleiding geven tot bijsturing van de begeleiding of het aanbieden van een meer passende vacature.
De opvolging van de werklozen die we naar een bedrijf sturen maar die niet gaan, geeft ons de nodige feedback om nog meer op maat te kunnen werken van zowel de werkgever als de werkzoekende. Indien er effectief sprake is van werkweigering bij een werkzoekende vertaalt zich dit in een transmissie wegens het niet ingaan op een passend jobaanbod of het onvoldoende meewerken bij de uitvoering van het trajectplan. VDAB start enkel een transmissie op indien er voldoende objectieve feiten aanwezig zijn om deze transmissie te bewijzen. Vandaar het belang van een liefst schriftelijke getuigenis van een werkgever. De RVA neemt enkel sancties als de wet op de passende dienstbetrekking niet is gerespecteerd. Aangezien de afspraken duidelijk zijn, plan ik geen overleg met federaal minister van Werk Monica De Coninck. In 2012 zijn er in totaal 508 transmissies uitgevoerd op basis van werkweigering. Deze werkzoekenden werden allen doorverwezen op een passende vacature maar boden zich ofwel niet aan voor sollicitatie of weigerden de passende dienstbetrekking. Daarnaast werden in 2012 ook nog 1382 transmissies uitgevoerd voor werkzoekenden die onvoldoende meewerkten bij de uitvoering van hun trajectplan.
Door de manier van werken het leveren van maatwerk kunnen we schijnsollicitaties opvolgen.
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik vind het positief dat u ingaat op de suggestie om binnen de SERV te zoeken naar mogelijkheden om dit fenomeen beter aan te pakken.
U zegt dat er veel feedback is over alle vacatures die via de VDAB verschenen zijn. U zegt dat de VDAB-consulenten dat nauw opvolgen. De werkgevers vragen expliciet naar de online-applicatie. U zegt dat die er is. Ik stel me dan de vraag of die wel voldoende bekend is. Als ze dan toch al optimaal zou werken, hoe komt het dan dat de percentages toch zo slecht zijn? Er is een stijging van 42 procent schijnsollicitanten naar 63 procent, ondanks het feit dat er blijkbaar een serieuze opvolging is, dat het online kan worden gemeld en dat de VDAB-consulenten het ook nauw opvolgen. Slechts 4 procent van de werkgevers geeft effectief een melding door. Heeft men dan niet te weinig kennis van het bestaan van die online-applicatie of van de mogelijkheid om het te melden?
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Er moet inderdaad een onderscheid worden gemaakt tussen de echte schijnsollicitanten de mensen die geen attitude hebben en niet gemotiveerd zijn en de mensen die een verkeerde inschatting maken van de job en die wel gemotiveerd zijn.
Ik ben blij dat u met de sociale partners van gedachten zult wisselen. Er zullen uit dat overleg waarschijnlijk wel aanbevelingen komen.
Minister Philippe Muyters : Waarom is er een stijging? Er is een enquête gehouden door het Syndicaat van Zelfstandigen & KMOs. Ik weet niet hoe die precies is verlopen, maar ik kan alleen maar vaststellen dat ook daarin wordt gezegd dat maar 4 procent het meldt. Wat houdt werkgevers tegen om het te melden? De VDAB vraagt het expliciet aan de werkgever. Ik kan niet inschatten waarom hij het niet doet. We zullen de vraag stellen aan de SERV. Als de werkgeversorganisaties die in de SERV vertegenwoordigd zijn, het probleem even groot inschatten als uit de enquête blijkt, dan ga ik ervan uit dat men extra aanbevelingen zal doen. De werkzoekende wordt opgevolgd, ook in zijn eigen belang, om meer maatwerk te kunnen bieden, niet om hem te bestraffen. Het is dan ook belangrijk dat de werkgever aan de VDAB juiste informatie zou bezorgen.
Mevrouw Lydia Peeters : Dat is zo, maar het feit dat toch maar 4 procent het doorgeeft, wijst erop dat er een mismatch is. Men weet het niet of men wil het niet doen. Dat zal in de gesprekken met de SERV moeten worden uitgezocht.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.