Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 02/05/2013
Interpellatie van de heer Joris Van Hauthem tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de gevolgen van het arrest van het Europees Hof van Justitie voor het Vlaams Taaldecreet van 19 juli 1973
- 82 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Sas van Rouveroij tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het arrest van het Europees Hof van Justitie over het Taaldecreet van 1973
- 1467 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Voorzitter, minister, wij werden onlangs geconfronteerd met een arrest van het Europees Hof van Justitie dat moest antwoorden op een prejudiciële vraag die de rechter van de arbeidsrechtbank in Antwerpen had gesteld naar aanleiding van een dispuut rond de taal waarin een arbeidsovereenkomst was opgesteld tussen een Nederlander die in Nederland woont, en een Singaporees bedrijf dat weliswaar hier zijn exploitatiezetel heeft. Een aantal elementen uit het Vlaamse Taaldecreet werden daarbij in vraag gesteld.
We kennen de bepalingen van het Taaldecreet, het zogenaamde decreet- Vandezande, van 19 juli 1973, dat bepaalt dat alle arbeidsovereenkomsten van bedrijven met een exploitatiezetel in Vlaanderen of die personeel in Vlaanderen tewerkstellen, in het Nederlands moeten zijn opgesteld. Het gaat niet alleen over arbeidsovereenkomsten, maar het slaat ook op andere arbeidsdocumenten die bestemd zijn voor het personeel zoals notas en werkregelingen. Kortom, het decreet regelt het taalgebruik bij de sociale verhoudingen tussen werkgever en werknemer.
De arbeidsrechtbank in Antwerpen heeft van het Europees Hof van Justitie willen vernemen of het Vlaamse Taaldecreet in dit geval geen inbreuk vormt op het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie. De vraag was: vormen de vereisten die in het Taaldecreet staan een mogelijke belemmering voor buitenlandse werknemers en werkgevers?
In juli 2012 was er al een advies van de advocaat-generaal van het Europees Hof van Justitie. Dat stelde dat wanneer het over grensoverschrijdende arbeidsovereenkomsten gaat, het Taaldecreet wel degelijk een belemmering is voor het vrije verkeer van werknemers in de Europese Unie. Minister, toen u daarmee werd geconfronteerd, hebt u al gezegd dat het Taaldecreet misschien wel aan een opfrissing toe is zonder het doel ervan, de bescherming van het Nederlands als taal in de bedrijven, teniet te doen.
Naar aanleiding van het advies van de advocaat-generaal is ook professor emeritus Arbeidsrecht Blanpain van de KU Leuven in zijn pen gekropen en heeft daarover een opiniestuk geschreven waarin hij waarschuwde voor de gevolgen die het arrest toen was het nog het advies, maar hij stelde zijn hoop nog op het Europees Hof van Justitie zou kunnen hebben voor het Taaldecreet en voor het taalgebruik in de sociale betrekkingen in het algemeen.
Hij waarschuwde als volgt: Dan wordt het taalgebruik in de onderneming totaal vrij, zowel voor de individuele als de collectieve verhoudingen (vergaderingen van ondernemingsraad ). Hier zullen de machtsverhoudingen volledig spelen. De taal van de werkgever wordt de regel.
De bescherming van het Nederlands in onze onderneming gaat er meteen onderuit. De deur voor de verfransing en verengelsing van onze arbeidsverhoudingen staan wagenwijd open. Voertaal Frans, Engels, en wellicht morgen Chinees Vaarwel aan de culturele diversiteit in Europa. Wij rekenen op de wijsheid van het Europees Hof.
Minister, collegas, het Europees Hof van Justitie heeft al gesteld dat er belemmeringen mogen worden aangebracht in het vrije verkeer, in dit geval van personen, wanneer de maatregelen een doel van algemeen belang nastreven, wanneer die maatregelen dat doel waarborgen en wanneer de maatregelen die ingezet worden, niet onevenredig zijn aan het gestelde doel. Daar komt het ongeveer op neer, op het evenredigheidsprincipe dus. In deze casus heeft het Europees Hof van Justitie gezegd dat die belemmering te ver gaat en dat er geen evenredigheid is en dat de genomen maatregelen, het Taaldecreet dus, wel degelijk een niet te verantwoorden belemmering vormen voor het vrije verkeer, in dit geval van werknemers, in de Europese Unie.
Het is toch wel beangstigend dat het arrest zegt in zijn beschouwing nummer 22: Een dergelijke regeling kan echter een afschrikkende werking hebben voor uit andere lidstaten afkomstige niet-Nederlandstalige werknemers en werkgevers en vormt dus een beperking van het vrije verkeer van werknemers.
Een van de doelen, naast verschillende andere, van het Taaldecreet was om ervoor te zorgen dat niet alleen de werknemer zeer goed begrijpt wat de overeenkomsten met zijn werkgever zijn, maar ook dat de bestuurlijke instanties, gerechtelijke instanties, sociale inspectie en arbeidsinspectie kunnen lezen wat de overeenkomst precies inhoudt als er betwistingen zijn. Dit dreigt nu wel op de helling komen te staan door de uitspraak van het Europees Hof van Justitie, dat in zijn uitspraak het advies van de advocaat-generaal heeft gevolgd en letterlijk stelt: Artikel 45 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een regeling van een gefedereerde eenheid van een lidstaat, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die elke werkgever die zijn exploitatiezetel op het grondgebied van deze eenheid heeft, de verplichting oplegt om arbeidsovereenkomsten met een grensoverschrijdend karakter uitsluitend op te stellen in de officiële taal van deze gefedereerde eenheid, op straffe van door de rechter ambtshalve aan te voeren nietigheid van deze overeenkomsten. In dit geval, waar het gaat over het grensoverschrijdend karakter van een arbeidsovereenkomst, zegt het Europees Hof van Justitie dat het Taaldecreet strijdig is met het vrije verkeer van werknemers in de Europese Unie.
Misschien is er een lichtpuntje. Als ik het goed heb gelezen, is er in de beschouwing een verschil tussen wat de advocaat-generaal zegt en wat het Europees Hof van Justitie zegt, met name wat de vertaling betreft. De advocaat-generaal maakt het wel heel bont door te zeggen dat een vertaling in het Nederlands nog mag. Dat mocht gelukkig nog in Vlaanderen. Het Hof stelt dat men het misschien naast het Nederlands ook kan opstellen in een taal die voor beide partijen begrijpbaar en beheersbaar is. Dat is misschien een kleine nuance.
Minister, het Hof heeft zich niet moeten uitspreken over het taalgebruik in sociale betrekkingen tussen werkgevers en werknemers in het algemeen. Het ging heel specifiek over dit contract van een Nederlander die in Nederland woont, met een bedrijf dat hier zijn exploitatiezetel heeft. De contractant was blijkbaar het Nederlands niet machtig. Niets belet natuurlijk dat er op basis van dit precedent andere zaken volgen. De algemene principes van het Taaldecreet dreigen onderuit te worden gehaald.
Ik maak een bijkomende bedenking, minister. Men kan vragen stellen bij de impact van het principe van het vrije verkeer van personen, goederen en diensten. Dat is ingevoerd in de jaren 50. Nu is het 2013. Dat principe is toen in een bepaalde context ingevoerd, maar heeft nu wel verstrekkende gevolgen, op andere domeinen en andere problemen, die toen niet aan de orde waren.
Als ik mij een zijsprongetje mag permitteren, verwijs ik naar het feit dat de verplichte inburgering voor Roma niet kan, want het gaat over inwoners van de EU en schaadt dus het vrije verkeer van personen, goederen en diensten. Dan stel ik me vragen bij de draagwijdte van dat op zich vrij logische economisch principe.
Minister, wat is uw reactie op dit arrest en de gevolgen ervan? Bent u van plan het decreet aan te passen en, zo ja, in welke zin?
Waarom slagen wij, slaagt u, slaagt de Vlaamse Regering er niet in om bij de totstandkoming van Europese regelgeving minstens aandacht en eventueel uitzonderingen te vragen en te verkrijgen, die het mogelijk maken om een juridisch gelegitimeerd taalbeleid uit te werken en toe te passen dat rekening houdt met de specifieke Belgische context?
Nu stel ik die vraag met betrekking tot de sociale verhouding, maar we hebben het ook al in andere domeinen meegemaakt. In verband met de taalbereidheid die noodzakelijk is om een sociale woning te verwerven, zijn we het ook bij internationale instanties moeten gaan uitleggen. Als het over de Rand gaat, worden we ook geconfronteerd met Europese regelgeving. We slagen er blijkbaar niet in om onze specifieke situatie op taalgebied uitgelegd te krijgen op Europees niveau en de nodige garanties te krijgen bij de totstandkoming van Europese regelgeving. Waarom slagen wij daar niet in, minister?
De voorzitter : De heer van Rouveroij heeft het woord.
De heer Sas van Rouveroij : Minister, het arrest van het Europees Hof van Justitie van 16 april 2013 in de zaak van Anton Las tegen PSA Antwerp ligt inderdaad voor. De heer Van Hauthem heeft de context van het arrest goed en accuraat geschetst. Ik kan me beperken tot wat voor mij de samenvatting ervan is.
Heel erg kort samengevat, durf ik te stellen dat de doelstellingen van ons Taaldecreet legitiem zijn, niet alleen in principe, echt legitiem. Algemeen kun je zeggen dat het gaat om de bescherming van de officiële taal, maar er werden ook andere doelstellingen behartigd. Die zijn alle legitiem. Maar volgens het Hof en volgens de voorbereiding van de advocaat-generaal is de manier waarop men dit doel probeert te bereiken disproportioneel. Er zouden dus minder restrictieve maatregelen of manieren mogelijk zijn om dezelfde doelstellingen te bereiken. We worden gevat door die redenering.
Algemeen ondersteunt het Hof de redenering door te stellen als het die vaststelling niet maakt, kan het überhaupt niet tot het arrest komen dat onze huidige regeling een afschrikkende werking zou hebben voor werknemers uit andere lidstaten, die uiteraard anderstalig zijn. Dit geval is nu wel heel specifiek, maar goed, het Hof gaat daar even aan voorbij. Het was een Nederlandstalige in dit geval, maar hij kwam wel degelijk uit een andere lidstaat. Er zou dus een beperking zijn op het vrije verkeer van werknemers.
Mijnheer Van Hauthem, u wijst erop dat het vrije verkeer van werknemers en diensten dateert van de jaren 50 en dat we intussen zestig jaar verder zijn. Mutatis mutandis geldt dat natuurlijk ook voor het Taaldecreet uit 1973. We zijn intussen veertig jaar verder.
U liet op een bepaald ogenblik het woordje angst vallen. De context van beide is toch wel wat gewijzigd, waardoor angst hier geen plaats heeft, mocht dat al de context zijn van het Taaldecreet van 1973. Ik begrijp dat, zeker op het einde van de ontvoogdingsstrijd. Het waren momenten van consacratie, van heel belangrijke wetgeving, waaraan wij allen zeer gehecht zijn. Die consacratie willen wij op generlei wijze aantasten, maar we mogen het wel eens tegen het licht houden, want het is inderdaad veertig jaar later en de wereld is fel veranderd. De bedreigingen voor onze taal zijn ook anders dan in 1973. Daarmee heb ik niet gezegd dat ze nu minder zijn, wel dat de bedreigingen vandaag van een andere orde zijn.
Minister, als ik het arrest goed lees, durf ik te stellen dat het Europese Hof in feite twee suggesties doet.
Een eerste suggestie lees ik in paragraaf 31. Daarin staat dat, als de partijen bij een arbeidsovereenkomst met een grensoverschrijdend karakter het Nederlands niet beheersen, ze de overeenkomst in een andere taal zouden moeten kunnen opstellen. Ik wil zeker niet aanmatigend zijn. Dit zijn hoge heren. Ze zullen zeker en vast veel beter juridisch geschoold zijn dan ik, en de feitengaring zal naar alle waarschijnlijkheid de perfectie benaderen, maar vergis ik me als ik vermoed dat niets in Vlaanderen werkgevers en werknemers verbiedt om in hun arbeidsverhouding in om het even welke taal een akte op te stellen?
Het punt is dat het niet rechtsgeldig is. Als jurist zou ik dat dan ook graag horen van het hoge hof, want dat staat er niet in. Het gaat over het ontbreken van een rechtsgeldig karakter bij een anderstalige akte. Dat is natuurlijk een groot verschil. Dat betekent dat een werknemer wel degelijk zijn arbeidsovereenkomst met zijn werkgever in een andere taal kan laten opstellen. Op die manier zal hij ook geïnformeerd zijn over de rechten en plichten die erin staan. In het rechtsverkeer, wat iets anders is dan het feitelijke verkeer, heeft die arbeidsovereenkomst echter geen gelding, althans volgens ons Taaldecreet. Als ze niet in het Nederlands is opgesteld, is ze zelfs nietig en moet ze dus worden beschouwd als nooit geschreven. Dat is een zeer verregaande sanctie. Dit moet zelfs ambtshalve worden opgeworpen. Ik denk dat men qua sanctieregeling niet verder kan gaan dan de regeling die in 1973 werd ontwikkeld, met die absolute nietigheid en dat ambtshalve opwerpen.
Dat is mijn kritische bemerking bij het eerste alternatief dat het hof aanreikt. Ik had graag het woord rechtsgeldig in die paragraaf gezien.
Minister, u hebt het gehad over een opfrissing. Misschien dacht u aan de tweede suggestie die het Europees Hof van Justitie doet, in paragraaf 32. Daarbij zou men voorschrijven dat overeenkomsten toch in het Nederlands moeten worden opgesteld waarmee ik het eens ben, het zou er nog aan ontbreken , terwijl er daarnaast ook een rechtsgeldige vertaling kan worden gemaakt in een taal die door alle partijen wordt begrepen. Nu valt het woord rechtsgeldig dus wel, en terecht, in tegenstelling tot zonet.
Deze suggestie is veel minder verregaand dan de eerste. Die zou op den duur immers de mogelijkheid creëren dat er zelfs geen akte in het Nederlands tot stand komt. Dat lijkt me inderdaad wel wat verregaand. Minister, de tweede suggestie lijkt me een mogelijkheid die zeker moet worden overwogen, zij het dat u gezien uw achtergrond ogenblikkelijk zult opwerpen dat dit kostprijsverhogend zal zijn voor heel wat werkgevers. Ze zullen immers met vertalingen moeten werken. Maar goed, dat is misschien dan de prijs die ter zake moet worden betaald. Ik zal daar nog geen standpunt over innemen. Ik wil vooral nu van u horen hoe u dit arrest bekijkt. Welke gevolgen verbindt u aan dit arrest? Plaatst het arrest het Nederlandstalige karakter van het bedrijfsleven in Vlaanderen op de helling of niet, en waarom? Zult u het oude Taaldecreet van 1973 in het licht van dit arrest aanpassen? Zo niet, waarom, en zo ja, in welke richting zult u dat dan aanpassen? Zult u ingaan op een van de suggesties van het hof, of is er nog een derde weg die u wilt bewandelen? Binnen welke termijn wilt u handelen? De Open Vld-fractie dringt alleszins aan op snelheid, want de onzekerheid die ter zake bestaat, is voor niemand goed, noch voor de werknemers, noch voor de werkgevers.
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Voorzitter, geachte leden, ik sluit me hierbij aan, maar ik zal me hier niet meteen over uitspreken. Minister, ik wil wachten op uw antwoord.
De doelstellingen van het Taaldecreet zijn absoluut terecht. Op de eerste plaats gaat het over de bescherming van ons taalgebied. Dat is zeker niet ongewoon. Ook andere landen, zoals Italië, doen dat. Hier is echter zeker ook sprake van een sociale bescherming, die waarschijnlijk nog belangrijker is dan die bescherming van het taalgebied.
Het is eigenlijk niet goed om dat te zeggen, maar ik stel me vragen bij wat het hof doet met dit arrest. Volgens mij werkt het hof zichzelf in nesten. Het verduidelijkt immers niet wat wordt bedoeld met een taal die door de beide partijen wordt begrepen. Dat is helemaal niet zo duidelijk. In heel veel gevallen zal die taal ook niet voorhanden zijn. Ik kan me voorstellen dat er sprake is van een Italiaan of Spanjaard die geen Engels of Frans spreekt en voor een Singaporees bedrijf in Antwerpen komt werken. Door de problemen in hun land zijn er heel wat werknemers die naar hier komen. Wat is dan de gemeenschappelijke taal? Die is helemaal niet voorhanden. In dat geval zal er geen andere manier zijn dan terugvallen op de officiële taal hier, op de officiële taal van de plaats waar dat bedrijf zijn exploitatiezetel heeft.
Een ander punt is dat het bij alle andere contractuele relaties op internationaal vlak de contracterende partij zelf is die instaat voor een vertaling. Er wordt normaliter slechts zelden gevraagd aan een van de partijen om te zorgen voor een rechtsgeldige vertaling. Dit is dus heel vreemd. Het gaat hier nog altijd over een contractuele relatie tussen twee partijen. In dit geval gaat het wel over de contractuele relatie tussen werkgever en werknemer, wat een grotere sociale bescherming vraagt, maar dat belet niet dat elke partij zijn verantwoordelijkheid heeft en in principe dus ook de kosten moet dragen en de inspanningen moet leveren om dat te laten vertalen.
Minister, ik vind die uitspraak van het hof dus zeer vreemd, maar ik wil eerst van u horen wat de oplossing zou kunnen zijn.
De voorzitter : De heer Van Rompuy heeft het woord.
De heer Peter Van Rompuy : Europa maakt het wel degelijk mogelijk dat een culturele gemeenschap haar eigen identiteit beschermt en verdedigt. Daar gaat het hier eigenlijk ook niet over, dat is een legitiem doel. De vraag is alleen maar: is de maatregel van Vlaanderen met die absolute nietigheid proportioneel of niet? Ik lees in het arrest suggesties en openingen, ik zie perfect de mogelijkheden, maar ik wacht op uw antwoord, minister, om beide doelen te verenigen op een intelligente manier. Het fundament van het Taaldecreet wordt helemaal niet aangevallen of aangetast. Met een aantal verfijningen kunnen we er perfect uit geraken.
We kunnen beide doelen, zowel het economische vrije verkeer van personen als de bescherming van de culturele identiteit of taal, realiseren. Wij hebben een aantal ideeën, ik vermoed dat we op mysterieuze wijze op dezelfde lijn zullen belanden, minister. Beide doelen blijven verdedigen, is perfect mogelijk binnen dit arrest.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters: Ik moet bijna niets meer zeggen, alles is al gezegd. Ik zal nog een aantal elementen aanhalen. Dit heeft uiteraard mijn volledige aandacht gehad. Ik heb ook topadvocaten ingezet op dit dossier. Een aantal zaken verschillen, andere zijn hetzelfde. Ik ga me concentreren op die laatste.
Elke spreker heeft het aangehaald, het Vlaamse Taaldecreet is niet veroordeeld, maar is wel aan verfijning toe. Daar wil ik werk van maken. Ik kom daar zo dadelijk op terug.
Mijnheer Van Hauthem, het vrije verkeer van werknemers is een fundamentele vrijheid binnen de Europese Unie dat bestaat sinds het verdrag van Rome van 1958. We zijn wel betrokken partij aangezien we bij de Europese regelgeving steeds aandacht vragen voor onze specifieke situatie. Zo vormde het Vlaamse Taaldecreet veertig jaar lang geen inbreuk op de Europese regelgeving, hoewel de maatregel toen dezelfde gevolgen had als vandaag voor degenen die geen Nederlands kennen. Mijnheer van Rouveroij, het Taaldecreet vormde veertig jaar lang geen drempel voor mensen die hier willen komen werken. We kregen heel veel werknemers uit de EU. Nu blijkt het een probleem te zijn.
Het Taaldecreet was een gerechtvaardigde uitzondering op het vrije verkeer van werknemers. We hebben dan ook wel degelijk uitzonderingen die rekening houden met het algemeen belang in de lokale context. Er mag van het vrije verkeer van werknemers worden afgeweken dat hebt u ook naar voren gebracht als een doel van algemeen belang wordt nagestreefd door middel van nuttige en evenredige maatregelen. Ook het Hof van Justitie stelt in het arrest dat onze doelen, met name het stimuleren van het Nederlands, de begrijpbaarheid voor de werknemers en de vergemakkelijking van de inspectie, doelen van algemeen belang zijn. De huidige interpretatie van die uitzonderingen door het Hof verschilt evenwel van de onze.
Zowel de heer Van Hauthem als de heer Van Rouveroij vragen naar de gevolgen die ik aan dit arrest verbindt. Door veranderde gevoeligheden moet ik samen met u vaststellen dat het veertig jaar oude decreet nu toch moet worden aangepast. Het decreet gaat nu volgens het Hof van Justitie te ver om de doelstellingen die ik net heb opgesomd, te bereiken. Zo geeft het Hof aan dat een regeling waarin ook nog een andere taal mag worden gebruikt naast het Nederlands, minder zou ingrijpen in het vrije verkeer dan de huidige regeling, maar toch geschikt zou zijn om de doelstellingen ervan te waarborgen.
In afwachting van een decreetswijziging, dient de reglementering evenwel nog altijd onverminderd toegepast te worden, ook bij grensoverschrijdende tewerkstelling. Het decreet is immers niet vernietigd. Wel moeten de rechtbanken bij zaken met EU-burgers voorrang geven aan het EU-recht, waardoor ze de toepassing van het decreet niet meer kunnen opleggen.
Mijnheer van Rouveroij, u vraagt naar de invloed van het arrest op het Nederlandstalig karakter van het bedrijfsleven, maar u hebt daar zelf al grotendeels op geantwoord. Ik stel vast dat onze rechtbanken het Taaldecreet, in bepaalde omstandigheden, met name bij grensoverschrijdende tewerkstelling vanuit de EU, niet kunnen opleggen. Daar zou dus een invloed kunnen zijn, maar zoals u met uw lichaamstaal aangeeft, vrij beperkt.
Opdat het Vlaamse Taaldecreet het Nederlands zou kunnen blijven ondersteunen, is een aanpassing nodig. U hebt dat beide aangegeven. Bij deze aanpassing moeten de handvaten die zijn aangereikt door het Hof van Justitie om onze doelen van algemeen belang te blijven beschermen, maximaal worden gebruikt. Zo kan bij het vrije verkeer van werknemers naast een Nederlandstalige versie ook een rechtsgeldige versie van de arbeidsovereenkomst in een andere taal worden opgemaakt.
We zullen de aanpassing van het decreet verder voorbereiden. Het is natuurlijk nog afwachten wat de uitspraak van de arbeidsrechtbank zal zijn. Dat is in deze zaak de bodemrechter.
Ik wil nog ingaan op uw vraag over centen, die ik niet heb voorbereid. Ik ga ervan uit dat een werkgever, die absoluut een bepaalde werknemer vanuit de Europese Unie wil hebben, de kostprijs om een anderstalig contract op te stellen er graag bij neemt. Ik denk dat we dat kunnen relativeren. Iemand vanuit de EU naar hier brengen, brengt sowieso al kosten met zich mee, bijvoorbeeld voor de woonst. Ik ga er dus van uit dat ze wel rekening zullen houden met dat extra element. Ik denk bovendien dat die kostprijs relatief beperkt is.
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik wil toch wel even de puntjes op de i zetten: ik heb niet gepleit voor een aanpassing van het Taaldecreet. Laat dat duidelijk zijn. Ik heb enkel gezegd dat er een verschil is tussen het advies van de advocaat-generaal wat het aspect vertaling betreft en het arrest van het Hof. Dat heb ik misschien een klein lichtpuntje genoemd, maar ik heb daarom niet gepleit voor een wijziging van het Taaldecreet.
Trouwens, de kwestie van de rechtsgeldige vertaling staat ook al in het decreet, namelijk in artikel 5, paragraaf 2. Het is dus al mogelijk, maar men vindt die procedure blijkbaar nogal moeilijk. De ondernemingsraad kan dat vragen en als de syndicale afvaardiging akkoord gaat, kan het gebeuren. Het bestaat dus in feite al.
Minister, mijn bekommernis is dat het Europees Hof zich over deze specifieke situatie heeft uitgesproken en zich dus niet moest uitspreken over de algemene regeling. Een tweede element u geeft het zelf aan is dat het gedurende veertig jaar blijkbaar geen belemmering was voor het vrij verkeer van werknemers in de EU, terwijl het Europees Hof nu zegt dat het afschrikwekkend is. Wat is er in die veertig jaar veranderd dat het nu plots afschrikwekkend is? Wat is er veranderd dat de maatregelen die in het Taaldecreet staan nu plots onevenredig zijn ten aanzien van de vooropgestelde doelen en dat het veertig jaar geleden wel zeer evenredig was met het concept van het vrije verkeer van werknemers?
Het gaat om een interpretatie tussen twee belangen: het vrij verkeer enerzijds en de beperking en hoever men daarin mag gaan om bepaalde doelen te bereiken anderzijds. Het Europees Hof schuift steeds meer op naar het algemeen principe van het vrij verkeer. Het Europees Hof gedraagt zich wat als een gouvernement des juges. Daar moeten we toch bedenkingen bij maken. Want, minister, ik houd mijn hart vast voor het moment waarop het Europees Hof via een prejudiciële vraag geconfronteerd zou worden met de bepaling dat alles in het Nederlands moet, de essentie van het Taaldecreet. Ik houd mijn hart vast voor de toekomst.
Ik vind het verder een contradictio in terminis dat het Taaldecreet nog steeds volledig van toepassing is en niet in het geding is gebracht het kan ook niet ten aanzien van werknemers van buiten de EU. Een Japanner, Colombiaan, Argentijn of Braziliaan die hier komt werken, is dus volledig onderworpen aan dit Taaldecreet. Geen enkele rechtsinstantie zal dan zeggen dat zijn contract uitsluitend in het Nederlands moet worden opgesteld. Ten aanzien van een Fransman, Bulgaar of Roemeen, vindt men dat echter afschrikwekkend voor het vrij verkeer. Minister, waar zijn we dan mee bezig?
Onze taal, die we op een bepaalde manier beschermen in dit domein, is absoluut wat de niet-EU-burgers betreft, en is helemaal niet meer absoluut aldus het Europees Hof vandaag wat de EU-burgers betreft. Uitgerekend het Europees Hof stelt dat stimuleren van het gebruik van de officiële taal en het beschermen ervan een legitieme doelstelling is. Blijkbaar is dat dan iets minder legitiem ten aanzien van EU-burgers dan ten aanzien van niet-EU-burgers. Minister, dat zijn toch rare situaties. In die zin, gelet op het feit dat hier al uitzonderingen in staan, pleit ik niet voor een wijziging van het Taaldecreet.
Het Taaldecreet gaat niet enkel over de arbeidscontracten als dusdanig, maar ook over het gewone verkeer, zoals notas, mededelingen, taalgebruik in ondernemingsraden enzovoort. Hoe moet het daar dan mee? Want daar zegt het Europees Hof niets over. Het Europees Hof is daar ook niet door gevat, dat geef ik graag toe. Maar wat als het daar morgen wel door gevat wordt en het een uitspraak doet in dezelfde richting? Tja, dan zijn we verder van huis dan ooit tevoren.
Minister, uiteraard moeten we de uitspraak van de rechtbank afwachten. Maar ik vrees dat bij een volgende casus de rechtbank moeilijk anders zal kunnen dan de uitspraak van de arbeidsrechtbank of eventueel het Arbeidshof, want we zijn er nog niet over te nemen. Dan is dat geval per geval, case per case. Ik zie echt niet in waarom we dat Taaldecreet per se moeten wijzigen, want dan weten we wel waar we aan beginnen, maar niet waar we uiteindelijk zullen terechtkomen.
De voorzitter : De heer van Rouveroij heeft het woord.
De heer Sas van Rouveroij : Voorzitter, minister, ik stel met genoegen vast dat u zich niet angstig opsluit, maar zoals het hoort kennisneemt van het arrest en ook een aanpassing van het Taaldecreet overweegt, uiteraard binnen de beperkte perimeter die het arrest omvat. Niet meer, maar ook niet minder.
Ik neem nota van de suggestie die u formuleert. We kijken uit naar uw decreetgevende initiatieven en zullen naar aanleiding daarvan zelf een definitief standpunt innemen.
Er blijft wel nog een open vraag. Ik weet dat ministers niet graag antwoorden op vragen over timing. Maar onze tijd raakt op. We zijn het erover eens dat zag ik ook aan uw non-verbale communicatie dat werknemers en werkgevers zo snel mogelijk opnieuw een rechtszeker kader moeten krijgen in deze context, al is de perimeter beperkt. Maar, minister, we hebben nog slechts twaalf maanden te gaan vooraleer we weer voor verkiezingen staan. Ik zal het u iets gemakkelijker maken: u hoeft niet te zeggen in welke maand. Maar mogen we dit nog verwachten voor het einde van deze legislatuur? Ja of neen?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik stel geen timing voorop. Ik heb dat afgeleerd. Wij maken immers geen decreten, maar jullie doen dat, in het parlement. (Opmerkingen van de heer Joris Van Hauthem)
Ik wil ook dat dit juridisch in orde is. Ik wil alles afdekken. Geen wijziging lijkt mij geen optie, mijnheer Van Hauthem. Met de uitspraak van het Europees Hof kom je in een situatie dat eender wie van binnen Europa die zijn contract, dat alleen in het Nederlands rechtsgeldig is opgesteld, zou gaan aanvechten voor een rechtbank, gelijk zou kunnen krijgen. Dan is het mijns inziens een verkeerde optie om te wachten.
We mogen de situatie echter ook niet overdrijven. Het rechtszekere kader bestaat nog altijd, het Taaldecreet is nog altijd van toepassing. Elk individu moet dan maar naar de rechtbank stappen om het af te dwingen in een andere taal.
Ik besluit. Eén: het Taaldecreet is niet opgeheven. Twee: de uitspraak van de rechtbank is er nog niet. En drie: laat ons met de informatie die we hebben, bekijken of we verder kunnen werken aan de verfijning van het Taaldecreet.
De voorzitter : De heer van Rouveroij heeft het woord.
De heer Sas van Rouveroij : Natuurlijk is het Taaldecreet vandaag nog van toepassing, maar we moeten werkgevers of werknemers niet nodeloos in de armen van zeer dure gespecialiseerde advocaten en moeizame procedures drijven. Er is inderdaad nog altijd een rechtszeker kader, gegeven het feit dat het decreet op zich onaangetast is gebleven, maar dat doet niets af aan het feit dat we hier en daar met het risico op juridisering van verhoudingen te maken krijgen.
Wij zijn hier de decreetgever, minister. Dat is ons bekend. Maar er zijn twee partijen die initiatieven kunnen nemen: de regering, met een ontwerp, en wij, met een voorstel van decreet. We staan nu aan de start van dat proces. Laten we daar vandaag gewoon afspraken over maken. Gaat u het nog doen voor het einde van de legislatuur? Dan laten we het initiatief bij u en dan zorgt u ervoor dat het kader in orde is voor u hier vertrekt. Ofwel laat u er enige twijfel over bestaan, en dan heb ik er geen moeite mee om met collega Matthias Diependaele en alle anderen van goede wil samen een voorstel van decreet in te dienen. Maar dan moeten we het wel nu horen, anders gaan we nutteloze weken verliezen. En we hebben al maar twaalf maanden meer te gaan. In werkelijkheid is het zelfs veel minder dan twaalf maanden. Het gaat nog om een veertigtal zittingen. Dat is bijzonder weinig.
Aan u de keuze: maken we er een voorstel van, of gaat u het als een ontwerp doen? Dan wil ik dat engagement wel horen.
Minister Philippe Muyters : Ik ga daar niet op antwoorden. Ik wil dat eerst bekijken, met de juridische adviezen, binnen de Vlaamse Regering. Zo werkt dat. Ik ga hier geen aankondiging doen zonder dat ik dat binnen de Vlaamse Regering heb besproken. Ik geef u dus geen antwoord, uit loyauteit met de collegas in de regering. Ik heb u een aanzet gegeven. Ik bereid het verder voor, zoals ik gezegd heb.
De heer Sas van Rouveroij : Minister, worden interpellatieverzoeken geagendeerd op de ministerraad? Wordt dat met uw collegas doorgepraat? (Opmerkingen)
Dus als u op een interpellatie als deze antwoordt, is er geen enkel overleg. Het antwoord dat u geeft, is alleen maar dekkend voor de minister, nooit voor een regering. Ik had verwacht dat u hier een antwoord zou geven in naam van de Vlaamse Regering, maar het is dus in naam van minister Muyters.
Minister Philippe Muyters : Het Reglement van het Vlaams Parlement is daar toch duidelijk over? Zegt dat dat het antwoord op een interpellatie een antwoord van de regering is?
De voorzitter : Neen, maar de regering is wel een en ondeelbaar.
Minister Philippe Muyters : Natuurlijk. Ik zeg u dat ik dit verder bekijk.
De heer Sas van Rouveroij : Het punt dat ik wil maken, is dat dit met een beetje goede wil snel afgehandeld moet kunnen worden. Maar ik voel hier andermaal traagheid, minister, traagheid die voor niets nodig is.
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Dat is flauw. Als je spijkers op laag water zoekt, moet je zorgen dat het goede spijkers zijn. Deze spijkers zijn roest, mijnheer van Rouveroij. Eerst en vooral is er nog geen uitspraak van het hof van beroep. Ten tweede moeten we wachten op het advies van de topadvocaten die gevraagd zijn om advies te verlenen. Als we dat niet zouden doen, zouden we pas aan slechte regelgeving doen.
U hebt gelijk dat we wat sneller moeten durven te gaan, maar we moeten ook geen paniekvoetbal spelen, zeker in dezen niet. Iets heeft veertig jaar standgehouden, en nu wordt er een probleem aangekaart. We zullen zien wat de beste manier is om daarmee om te gaan.
De heer Sas van Rouveroij : Ik wil toch even reageren op wat de fractievoorzitter van de N-VA heeft gezegd. Aangezien de minister tot dezelfde partij behoort, mag ik aannemen dat, als er dan geen concertatie is in de schoot van de Vlaamse Regering, er misschien wel wat concertatie is geweest in de schoot van de partij die u beiden deelt. Als ik hoor dat Matthias zegt dat we eerst het arrest van het hof van beroep moeten afwachten, zou ik van u willen horen, minister, of dat inderdaad zo is. Zult u met een decreetgevend initiatief wachten tot er een arrest is van het hof van beroep van Antwerpen? Mag ik aannemen dat wat collega Diependaele meedeelt ook door u, minister, wordt gedekt? Jullie hebben toch wel een gesprek gehad? Want dan is het antwoord gegeven, dan zal het niet meer voor deze legislatuur zijn.
De heer Matthias Diependaele : Op die manier zou het wel plezant zijn. Maar ik denk dat het gewoon verstandig is. De minister moet doen wat hij wil, maar ik geef het toe, misschien moet men niet wachten op het arrest van het hof van beroep, maar wel op het advies van de topadvocaten.
Minister Philippe Muyters : Het is wel de arbeidsrechtbank.
De voorzitter : Het vonnis bedoelt u?
De heer Sas van Rouveroij : Dat is nog erger. Want dan kun je nog in beroep gaan bij het hof van beroep.
De voorzitter : Dan duurt het nog heel lang.
De heer Matthias Diependaele : Ik denk dat we moeten kijken naar het advies van de topadvocaten. U moet niet wachten op de rechterlijke macht, daar geef ik u gelijk in.
De voorzitter : Collegas, voor alle duidelijkheid, de secretaris merkt op dat in artikel 86 staat dat wanneer een interpellatieverzoek ontvankelijk is verklaard, het wordt verspreid onder alle volksvertegenwoordigers en alle leden van de regering.
Zo heeft iedereen er kennis van. Dat is het reglement. Na een interpellatie kunnen er wel moties worden ingediend. Het hoeft niet schriftelijk, maar u dient het wel te zeggen.
De heer Sas van Rouveroij : Ik dien een motie in.
De heer Joris Van Hauthem : Ik dien een motie in.
De voorzitter : De interpellatie en de vraag om uitleg zijn afgehandeld.