Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 30/05/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Fientje Moerman tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de negatieve beoordeling van opleidingen artsen-specialisten
- 1415 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Fientje Moerman : Deze vraag om uitleg gaat niet over de negatieve beoordeling van de artsen-specialisten. Dat zou jammer zijn, want dan zouden we allemaal in gevaar zijn. Het gaat over hun opleiding. Ik heb de vraag om uitleg gesteld op 10 april, en ondertussen is de context in zoverre gewijzigd dat het volledige rapport is voorgesteld.
Wat is er aan de hand? Een commissie van internationale experts onder voorzitterschap van professor Gaston Verellen, heeft de academische opleidingen tot arts-specialist van de KU Leuven, de UGent, de Universiteit Antwerpen (UA) en de Vrije Universiteit Brussel (VUB) gevisiteerd. Wat blijkt nu? Ernstige tekortkomingen in de onderwijskwaliteit in de KU Leuven, de UGent en de Universiteit Antwerpen. Daarentegen haalt de VUB wel de minimumnorm, waar ook een internationale opleiding European Master in Disaster Medicine (EMDM) goede resultaten voorlegt.
De commissie is op bepaalde punten vrij hard, althans dat vind ik. Ze spreekt van ernstige tekortkomingen in de Master of Medicine in de specialistische geneeskunde. Ik som er een paar op. De commissie stelde bij de opleiding tot arts-specialist aan de KU Leuven, de UGent en de UA ernstige tekorten vast, zowel op het domein van het programma, de inzet van personeel, als de voorzieningen. De commissie stelt dat veel problemen het gevolg zijn van het ontbreken van duidelijke implementatieplannen, een gebrek aan betrokkenheid van interne en externe partners, het ontbreken van een noodzakelijke opleiding en ondersteuning van docenten en stagebegeleiders, het ontbreken van een balans tussen werktijd, studietijd en privéleven voor de studenten, in veel gevallen ernstig verstoord door werkweken van 60 tot 80 uur, in combinatie met een gebrek aan studentenbegeleiding, en de opleiding ondervindt een ernstige hinder van een complex en verouderd regelgevend kader dat kan leiden tot conflicten over bevoegdheden en verantwoordelijkheden.
Het is duidelijk dat de invoering van de academische opleiding Master of Medicine in specialistische geneeskunde een belangrijke wijziging is geweest in de medische vervolgopleiding in Vlaanderen. Vroeger was er een heel dominant principe van de meester- leerlingverhouding we spreken over een opleiding in de geneeskunde en dat maakte dat de arts-specialist in opleiding (ASO) gebonden is aan een nadrukkelijke afhankelijke positie om medische kennis en vaardigheden te worden aangeleerd.
Ik vat het even samen. De arts-specialist in opleiding is een onmisbare arbeidskracht geworden. Het moet me van het hart dat hij niet altijd als arts een onmisbare arbeidskracht is. Hij is ook een onmisbare arbeidskracht zonder meer. De gevallen zijn legio. Na 18 uur wordt een arts-specialist in opleiding in plaats van een verpleegster gebruikt. De caos voorzien namelijk in bijkomende vergoedingen voor het verplegend personeel na bepaalde uren. Het is natuurlijk veel goedkoper een radioloog niet enkel de scans te laten nemen, maar ook de patiënt te laten installeren en te helpen uitkleden. Dit zijn strikt genomen zijn taken niet.
Er is, met andere woorden, meer dan genoeg werk aan de winkel. We zouden nu kunnen stellen dat het volledig aan de gebrekkige afstemming tussen de federale wetgeving en de Vlaamse regelgeving ligt en dat het regelgevend kader verouderd is. In dat geval zouden alle universiteiten negatief moeten zijn geëvalueerd. Dat is niet het geval.
De VUB heeft de invoering van de opleiding specialistische geneeskunde net aangegrepen om, samen met het universitair ziekenhuis in Jette, een aantal veranderingen door te voeren. Er wordt gebruikgemaakt van de vereiste goede begeleiding tijdens het werkplekleren. Artsen-specialisten in opleiding en stagemeesters hebben de mogelijkheid ruimte voor onderwijs vrij te maken. De relatieve kleinschaligheid heeft op dat vlak voordelen met zich meegebracht. Als dit aan een universiteit lukt, moet het echter ook aan de andere universiteiten kunnen.
Minister, de politieke verantwoordelijkheid bevindt zich niet enkel op het niveau van de Vlaamse Regering, maar ook op het niveau van de federale overheid. Ik zou u dan ook graag een paar concrete vragen stellen.
Zult u de resultaten van de visitatie door een internationale commissie aangrijpen om de structurele problemen aan te pakken? Zult u overleg plegen met de rectoren en de opleidingsverantwoordelijken van de KU Leuven, de Universiteit Gent en de Universiteit Antwerpen om op korte termijn een oplossing te vinden? Mij lijkt overleg met minister Onkelinx ook essentieel. Heeft dergelijk overleg al plaats? Zult u samen met haar een manier zoeken om de Vlaamse en de federale regelgeving beter op elkaar af te stemmen?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, de kwaliteitszorgprocedure die in een oordeel door de NVAO uitmondt, vormt een lange keten. Het begint met een zelfevaluatierapport en een plaatsbezoek door een visitatiecommissie. Het ontwerp van rapport wordt naar de betrokken instelling teruggekoppeld. Daarop volgt een definitief rapport waarin de bemerkingen van de instellingen zijn opgenomen. Dat rapport wordt gepubliceerd. Vervolgens moet de NVAO een accreditatiebesluit nemen. Indien het accreditatiebesluit negatief is, komt er een aanvraag tot tijdelijke erkenning op basis van een verbeterplan. De Vlaamse Regering moet dan beslissen de opleiding al dan niet tijdelijk te erkennen.
De opleidingen leidende tot de graad van master in de specialistische geneeskunde aangeboden door de Universiteit Antwerpen, de Universiteit Gent, de Katholieke Universiteit Leuven en de Vrije Universiteit Brussel zijn door de NVAO van 1 september 2009 tot 30 september 2013 als nieuwe opleidingen erkend. De toets voor nieuwe opleidingen was positief. Er was allicht onvoldoende tijd om de doelstellingen van de opleidingen op een kwaliteitsvolle wijze in programmaspecificaties te vertalen. Het gaat dan om de invulling van het curriculum, om de wijze van evalueren en toetsen en om de relatie tussen het academisch gedeelte en het beroepsgerichte gedeelte van de opleiding.
De resultaten van de visitatiecommissie van de VLUHR over de kwaliteit van de opleidingen zijn op 16 mei 2013 publiek gemaakt en voor accreditatie aan de NVAO overgemaakt. Na de publicatie van het visitatierapport is de NVAO als eerste aan zet om op basis van het extern gepubliceerd rapport al dan niet een accreditatiebesluit te nemen. In het geval van een negatieve accreditatie kan voor een opleiding een tijdelijke erkenning bij de Vlaamse Regering worden aangevraagd. Om die tijdelijke erkenning te krijgen, is een verbeterplan nodig. De Vlaamse Regering kan vervolgens op basis van het advies van de erkenningscommissie besluiten tot een tijdelijke erkenning over te gaan. De NVAO heeft op dat moment geen functie meer.
Ik zal de resultaten van de visitatiecommissie en van een mogelijke negatieve accreditatie door de NVAO kunnen aangrijpen om de vastgestelde structurele problemen samen met de universiteiten op te lossen. Daar zijn we nu nog niet. We moeten afwachten wat de NVAO zal beslissen.
In de marge van deze vraag om uitleg wil ik nog even melden dat de studieomvang van de master in de huisartsgeneeskunde en van de master in de specialistische geneeskunde in Onderwijsdecreet XXII tot 180 studiepunten wordt uitgebreid. Deze uitgebreide studieomvang geldt voor alle studenten die zich na de voltooiing van een masteropleiding in de geneeskunde met een omvang van 180 studiepunten vanaf het academiejaar 2018-2019 voor het eerst voor deze masteropleidingen inschrijven. Deze uitbreiding van de studieomvang zal vanaf het academiejaar 2018-2019 in een herziening van het curriculum moeten worden vertaald. Dit betekent dat er sowieso een aanpassing zal moeten komen.
Ik vat de situatie even samen. Er is uiteraard al informeel contact geweest. Volgens mij nemen de instellingen dit ter harte. We moeten nu afwachten wat de NVAO zal beslissen. Zodra we die beslissing kennen, zullen we in overleg met de instellingen verdere stappen zetten. Ik ga ervan uit dat de instellingen weten wat ze doen. We moeten nu afwachten wat de NVAO zal beslissen.
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Fientje Moerman : Ik heb geprobeerd snel wat notities te nemen terwijl de minister zijn tekst voorlas. Ik heb toch het een en het ander opgestoken. De minister heeft de hele procedure in herinnering gebracht. Het rapport is nu naar de NVAO verstuurd. Ik wil echter nog wel eens de samenvatting van de tekortkomingen voorlezen. De opmerkingen van de visitatiecommissie lijken me voldoende zwaarwichtig om niet te wachten tot de NVAO een beslissing heeft genomen.
U zegt dat er informele contacten zijn geweest, maar u hebt niet gespecificeerd met wie. Ik heb u twee dingen gevraagd. Ik heb u gevraagd of er overleg is geweest of zal zijn met de rectoren en de opleidingsverantwoordelijken. Ik heb u gevraagd of er overleg is geweest of zal zijn met Laurette Onkelinx. U hebt gezegd dat er informele contacten zijn geweest. Ik had graag geweten met wie dat was.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : We kunnen dat niet maken. Als er een procedure is, mogen we de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) niet buiten spel zetten. Er komt een rapport van de visitatiecommissie. Ik zal de procedure wat trager nog eens voorlezen, maar ik ga ervan uit dat u die volledig uit het hoofd kent. Er komt een ontwerprapport en dan komt er een definitief rapport. De opmerkingen van de instellingen zijn opgenomen. Het is dan aan de NVAO om beide te beoordelen. Laat ons de beoordeling van de NVAO afwachten. Ik kan niet tussenkomen in een lopende procedure. Dat zou niet correct zijn tegenover de afspraken die we maken met de NVAO.
Ongeveer om de drie maanden zien minister Lieten en ik alle rectoren samen. Minister Lieten en ik hebben dat ingevoerd, want voordien bestond dat niet. Ik kijk trouwens al uit naar de ontmoeting met de nieuwe rectoren in het najaar. Op die ontmoetingen bespreken we dingen die problematisch zijn, de stand van zaken van dossiers enzovoort. De rectoren waarderen dat omdat we het enige land in de wereld zijn waar dat gebeurt. In de marge hebben we het er even over gehad dat het ter harte moet worden genomen. De rectoren zijn er zich zeker van bewust. Maar er is nu een lopende procedure die we moeten afwachten.
Met minister Onkelinx heb ik daarover nog geen contact gehad.
Mevrouw Fientje Moerman : Ik ben het ermee eens dat de procedure formeel moet worden doorlopen vooraleer u iets kunt doen en vooraleer u in het slechtste geval ook een tijdelijke erkenning kunt geven. Dat is juist, maar kunt u niet al tussenbeide komen voor een aantal zaken die al zijn geconstateerd? Werkweken van 60 tot 80 uren kunnen niet. U bent er als minister ook mee belast om de wet te doen respecteren. Er is een Europese richtlijn die trouwens in het verleden al voor moeilijkheden heeft gezorgd. 48 uren werken is het maximum. Grijpt u niet in? Moet u daarvoor wachten op de NVAO?
Het rapport zegt ook dat er een gebrek is aan studentenbegeleiding; er ontbreekt een noodzakelijke opleiding en ondersteuning van docenten en stagebegeleiders; er zijn geen duidelijke implementatieplannen; er is een gebrek aan betrokkenheid. Ik ben u niet, maar ik zou nu toch al meer doen of iemand de opdracht geven om meer te doen dan gewoon in de marge van een zeer belangrijke vergadering met de rectoren er eens over te spreken tussen de soep en de patatten. Ik zou misschien al een beetje proactiever zijn.
De heer Boudewijn Bouckaert : Mevrouw Moerman, de rectoren hebben ook gereageerd. Ze hebben een aantal dingen gerelativeerd. Hun opmerkingen moeten ook eens onderzocht worden. Het moet door de NVAO in zijn geheel worden nagekeken. We kunnen dus misschien toch maar beter afwachten, maar het probleem van de feodaliteit in de klinieken is gekend.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.