Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 18/04/2013
Vraag om uitleg van de heer Matthias Diependaele tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over fraude bij wetenschappers
- 1305 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Fientje Moerman tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, en tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de fraude met wetenschappelijke onderzoeksresultaten aan de VUB
- 1311 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Bart Van Malderen tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over wetenschappelijke fraude
- 1317 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Koen Van den Heuvel tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over fraude met wetenschappelijke onderzoeksresultaten
- 1411 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Voorzitter, minister, geachte leden, dit zijn veel vragen, en ik meen ook dat alle bedenkingen zo ongeveer in dezelfde richting gaan. De jongste maanden waren er in Vlaanderen twee voorvallen wat dit betreft. Eerst waren er de cijfers die Eos openbaar heeft gemaakt. Het blad had in november en december 2012 een enquête gedaan bij wetenschappers aan de geneeskundefaculteiten en heeft daarbij heel opvallende vaststellingen gedaan, hoewel die later niet zo opvallend bleken. Zo gaf 1 procent van de 315 ondervraagde onderzoekers toe in de voorbije drie jaar één of meer keer data te hebben verzonnen, en bekende 7 procent in diezelfde periode data of resultaten selectief te hebben verwijderd om een hypothese te doen kloppen.
Dat zijn de eerste cijfers over wetenschapsfraude in Vlaanderen. Daarmee zouden de Vlamingen het een stuk slechter doen dan hun Europese collegas. Volgens een metastudie uit 2009 heeft gemiddeld 2 procent van de Europese wetenschappers wel eens data verzonnen of vervalst. Ondertussen stelde Patrick Loobuyck in een opiniestuk het volgende: Een artikel in Proceedings of the National Academy of Sciences geeft aan dat 67,4 procent van de 2.047 publicaties die teruggetrokken zijn uit biomedische tijdschriften frauduleus waren. Hij voegt daaraan toe dat die wetenschapsfraude sinds 1975 vertienvoudigd zou zijn. Het is me wel niet helemaal duidelijk hoe die cijfers tot stand zijn gekomen.
Vooral opvallend is het feit dat onderzoekers veel fraude om zich heen menen waar te nemen. Bijna de helft van de ondervraagden geeft dat aan in de enquête van Eos. Daartegenover staat dat fraudegevallen slechts zelden worden bestraft. Naast deze harde inbreuken peilde Eos ook naar de grijze zone, de zogenaamde slodderwetenschap: 26 procent van de respondenten gaf aan data of observaties weg te laten omdat ze intuïtief onjuist leken, terwijl 20 procent gebrekkige data van collegas door de vingers ziet en maar liefst 69 procent van de ondervraagden irrelevante publicaties toevoegt in hun onderzoek. Nog een geluk dat mensen als Galilei zich niet hebben gebaseerd op hun intuïtie, want dan zouden we niet veel verder zijn gekomen.
Er lijken me weinig excuses te zijn voor wetenschapsfraude, maar als die daadwerkelijk is vertienvoudigd, dan moeten we bekijken of er geen redenen zijn die frauderen stimuleren. Op zich kan dat natuurlijk geen goedkeuring inhouden. Zo wijzen wetenschappers op de grote publicatiedruk als een van de oorzaken van deze wanpraktijken. Ze worden immers vooral op output beoordeeld bij het aanvragen van fondsen of bij benoemingen. Kwantiteit lijkt daarbij te primeren op kwaliteit: 72 procent van de respondenten vindt dat de druk om artikels te publiceren, te groot is geworden. De helft gaat zelfs zo ver te stellen dat de publicatiecultuur de wetenschap ziek maakt.
De wetenschappers suggereren ook zelf oplossingen. Ze willen meer op kwaliteit en langetermijnwaarde worden beoordeeld. Ze zijn vragende partij voor meer open onderzoek en voor meer lessen deontologie voor onderzoekers. Daarbij is er sprake van een hele reeks praktische bezwaren, maar het is ook zo dat wij zelf hier meermaals hebben gepleit voor een outputfinanciering, omdat dat natuurlijk een heel gemakkelijke manier is om duidelijk te maken wie welke prestaties levert. Volgens de wetenschappers en waarschijnlijk is dat deels terecht staat dat echter enigszins in contrast met de langetermijnontwikkeling van hun onderzoek. Ze noemen dat dan slow science. Ik meen dus dat we een evenwicht zullen moeten vinden. Dat zal de grote uitdaging zijn als we een antwoord willen bieden op wat de onderzoekers zelf aangeven.
Rectoren van de diverse universiteiten en het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen (FWO) hebben al gereageerd door de kaart van meer repressie te trekken, namelijk strenger optreden, meer controle en striktere peer pressure van collegas om fraude tegen te gaan. Dat lijkt me zeer terecht. Ze hebben daarnaast een paar initiatieven voorgesteld om die preventie te ondersteunen. Er lopen ook al een paar projecten. Zo hebben universiteiten commissies voor de wetenschapsintegriteit. Ook het FWO zou nu het idee hebben om een taskforce met betrekking tot wetenschapsintegriteit op te stellen.
Wetenschappers zelf wijzen dan weer op de grote publicatiedruk als oorzaak van het probleem. De Vlaamse overheid werkt die enigszins in de hand omdat ze outputfinanciering toepast op de universiteiten. Ik heb dat daarnet ook al toegelicht. Het is geweten dat dit leidt tot een grote druk, tussen de universiteiten en intern, binnen de universiteiten, tussen de diverse departementen.
Op 21 maart is er dan een tweede feit aan het licht gekomen: het ging over een farmacologe aan de Vrije Universiteit Brussel, die naar eigen zeggen heeft gehandeld uit angst voor het verlies van haar financiering, We moeten die angst misschien wel wegnemen, maar op zich kan die in mijn ogen geen excuus zijn om dit te tolereren, zeker als het gaat over medisch onderzoek. Als het gaat over medicijnen en zo valt dit nog veel minder te tolereren. Ik heb ondertussen gelezen dat fraude vooral bij de psychologische en biomedische wetenschappen zou plaatsvinden. Ik ben al heel blij dat het niet gaat over betonstudies of dergelijke meer. Dat zou het veiligheidsgevoel niet echt bevorderen, denk ik. Maar als we bijvoorbeeld aan epilepsie denken, dan is dat eveneens totaal onaanvaardbaar.
Minister, wat is uw reactie op de bevindingen van Eos en de ontstane polemiek over het ontslag van een frauderende onderzoeker aan de Vrije Universiteit Brussel? Beschikt u eventueel zelf nog over andere cijfers, hetzij cijfers uit het verleden, zodat we de evolutie kunnen zien, hetzij recente cijfers? Bent u op de hoogte van de publicatiedruk? Ik neem aan dat dit wel zo is. Hoe hoog schat u die precies in? Vormt die inderdaad een gevaar voor de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek? Ziet u hier een bedreiging in voor de kwaliteit van het onderwijs aan onze hogeronderwijsinstellingen? Het FWO wil een taskforce in het leven roepen om extra aandacht te besteden aan wetenschappelijke integriteit. Hoe zal dat concreet worden aangepakt? Spitst men zich daarbij enkel toe op repressie of wordt er ook aan preventie gedaan?
We hebben al verschillende keren gepleit voor open science. Dat betekent dat data van verschillende onderzoeken ter beschikking worden gesteld aan collegas, zodat we het warm water niet opnieuw uitvinden en daar ook geen dubbele financiering voor moeten toekennen. Dat datadelen kan inderdaad enkel lukken indien de data betrouwbaar zijn. Dat is natuurlijk cruciaal om heel dat systeem te laten werken. We moeten ervoor zorgen dat er een controle is, zodat we zeker zijn dat de data die gedeeld worden en op basis waarvan verder onderzoek wordt gevoerd, correct zijn, zodat die open science een succes kan zijn. Er bestaan een aantal mogelijkheden om daarvoor te zorgen: dubbele controle laten uitvoeren, monitoren zeker voor jonge onderzoeken , enzovoort. Welke mogelijkheden zijn er? Welke van die mogelijkheden zijn volgens u haalbaar?
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Fientje Moerman : Voorzitter, minister, ik zal de cijfers die de heer Diependaele heeft aangehaald, niet herhalen. Dat is niet nodig. Ik wil wel een rechtzetting doen over een voorval dat de heer Diependaele misschien uit mijn vraag heeft gehaald het stond namelijk niet in zijn schriftelijke voorbereiding. Het gaat om het artikel van 21 maart 2013 over dat zware geval van wetenschappelijke fraude in de VUB. Vrouwen worden van vele kwade zaken beschuldigd, mijnheer Diependaele, maar indien u het interview met vicerector Michotte zou hebben gelezen, zou u hebben gezien dat de fraude door een farmacoloog en niet door een farmacologe werd gepleegd. De persoon die de fraude heeft ontdekt en aangekaart, is een dame. De persoon die de maatregelen heeft getroffen, is eveneens een dame, namelijk vicerector Michotte. De man die de fraude heeft gepleegd, is zo blijkt althans uit het artikel, ik heb het niet gecontroleerd een man.
De heer Matthias Diependaele : Ik wist dat het een man was, maar ik heb me vergist door farmacologe te zeggen. Om daaruit af te leiden dat ik vrouwen zou beschuldigen van wat dan ook zoals u nu eigenlijk mij beschuldigd hebt , is zeer onterecht. Dat weet u zeer goed.
Mevrouw Fientje Moerman : Ik wil gewoon zeggen dat de feiten wel enigszins anders zijn dan u zegt. Dus: watch your tongue. (Opmerkingen van de heer Matthias Diependaele)
We vergeven het u.
In Nederland is er nog niet zo lang geleden een heel zwaar geval van wetenschapsfraude vastgesteld aan een universiteit. De wetenschapper in kwestie heeft twaalf jaar lang lesgegeven aan prestigieuze universiteiten in heel Nederland. Hij werd bejubeld, net zoals in het recente geval aan de VUB. Niemand heeft die fraude ooit opgemerkt, totdat studenten de zaak aan het licht hebben gebracht.
Minister, dat heeft mij aan het denken gezet. Er bestaat bij wetenschappelijke publicaties zoiets als peer review. Elk artikel moet, voordat het wordt gepubliceerd, door een aantal andere eminente ik zal niet meer ingaan op welk chromosoom die eminentie staat, dat heb ik in de pers al gedaan wetenschappers worden nagelezen. Eigenlijk zou dat op zich al een waarborg moeten zijn om fraude uit te sluiten. Men wordt namelijk door zijn gelijken beoordeeld, die preventief de voorgenomen publicaties screenen. Zo zou het eigenlijk moeten zijn.
Minister, ik heb me altijd afgevraagd ook toen ik nog bevoegd was voor het wetenschapsbeleid hoe die wetenschappers dat allemaal doen. Ze geven les, ze publiceren, gaan op reis, klussen bij, doen peer review enzovoort. Geen mens kan dat. Alleen God kan op alle plaatsen tegelijk zijn. Blijkbaar kunnen wetenschappers dat ook. De feiten wijzen echter uit dat dat niet het geval is.
We moeten dus een manier vinden om er binnen het bestaande systeem over te waken dat er geen wetenschapsfraude plaatsvindt. Mensen die actief zijn in het domein, hebben mij gezegd dat to cook the data het meeste voorkomt. Mijnheer Diependaele, u hebt verschillende gevallen opgesomd. Echte fraude komt niet zo vaak voor. Die gevallen verschijnen dan in de kranten. Maar het komt wel vrij frequent voor dat in statistische reeksen de top en de bottom die niet in de stelling passen, weg worden gelaten. Dat is problematisch. Hoeveel keren gebruiken wij, beleidsmakers, zowel in het parlement, de regering als in de administratie, de woorden wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen dat om een bepaalde voorgenomen beleidsmaatregel te onderbouwen? Als we dat natuurlijk op los of gekuist, want dat is het equivalent van to cook the data zand bouwen, zijn we niet goed bezig.
Ondertussen werden er inderdaad initiatieven aangekondigd. Recent is er nog een initiatief bij gekomen waarbij de VUB blijkbaar antifraudelessen zal inrichten. Wat de studenten betreft dat heb ik recent nog ervaren, als gewone student wordt de zaak zeer goed geregeld aan alle universiteiten. Het eerste waar je les over krijgt, is namelijk: Wat is plagiaat? Wat mag je niet doen? Hoe moet je citeren? Blijkbaar doet men dat dus wel goed op het entry level van de student, maar neemt men het hogerop niet altijd even nauw.
Het is een feit dat onze wetenschappers onder zware druk staan. Misschien hebben we de slinger inderdaad wat te veel naar de andere kant laten doorslaan. Toen ik de eerste keer op de universiteit zat, waren er nog professoren die niet goed Nederlands spraken dat waren de laatste van een uitstervend ras , maar die ook qua wetenschappelijke publicatie ik wik mijn woorden niet het volume hadden dat men van dergelijke personen zou verwachten. Er waren zelfs een aantal eminente professoren die nu op emeritaat zijn, maar die nooit hun doctoraat hebben afgelegd. Sommige professoren kregen sowieso een doctoraatstitel, bij het afstuderen: doctor in de rechten, doctor in de geneeskunde enzovoort. Anderen schopten het, wegens de discipline waarin ze actief waren, ver in de universitaire hiërarchie in een vakgebied zonder ooit een doctoraat te hebben gehaald. Dat kan momenteel niet meer, wat ongetwijfeld een goede zaak is.
Langs de andere kant hoor ik professor Verhaeghe van de Universiteit Gent verklaren dat het er voor een benoeming eigenlijk op neerkomt dat men de publicaties van de kandidaten in de computer stopt en dat er dan uitrolt wie benoemd wordt. Dan zijn we te ver naar de andere kant doorgeslagen.
Laatst heb ik een Nederlandse universiteit mee helpen auditeren. In vele Nederlandse universiteiten is men op zoek naar een nieuw evenwicht. Het onderzoek is zonder twijfel heel belangrijk, maar het is ook belangrijk onderwijs op niveau te bieden aan een academische instelling. We zijn momenteel terecht heel streng voor het wetenschappelijke onderzoek, maar we zijn dat niet voor het onderwijs. Er wordt bij ons geen enkele, maar dan ook geen enkele proeve van bekwaamheid in het onderwijzen op academisch niveau gevraagd. Nul. Misschien moet een van de kandidaat-rectoren van de KU Leuven dit niet lezen. Hij vond een examen Engels al een vernedering, dus zal wat ik nu zeg echt heiligschennis zijn voor hem. In Nederland voert men voor professoren een bekwaamheidsbewijs in om les te geven. Indien zij dat bekwaamheidsbewijs, dat uit verschillende onderdelen bestaat, niet halen, kunnen zij niet meer als docent, de laagste trap van het zelfstandig academisch onderwijs (ZAP), worden aangesteld.
Minister, het is misschien eerder iets voor uw collega, minister Smet. Ik had deze vraag om uitleg aan beide ministers gesteld, maar ze hebben alle vragen over dit onderwerp gebundeld in deze commissie. Ik denk dat we daar in Vlaanderen over moeten nadenken. Het is niet omdat je correct wetenschappelijk onderzoek uitvoert of omdat je een doctoraat hebt gemaakt en publiceert, dat je een goede lesgever bent. Ook dat aspect moeten wij opnieuw betrekken in de bekwaamheid van de professoren. Begrijp me niet verkeerd: ik pleit niet voor een terugkeer naar vroeger, toen men na verwerving van een vaste benoeming, in theorie vrolijk kon doorslapen tot aan zijn emeritaat. Ik pleit er wel voor dat een aantal zaken worden gewogen in de activiteit van ZAP: onderzoek, maar ook onderwijs en dienstverlening. Aan de hand van die zaken kan men nadien een correcte afweging maken.
Wij willen allemaal dat Vlaanderen tegen 2020 een topregio is. Dat is ook de ambitie van Vlaanderen in Actie (ViA). Als we een topregio willen zijn, waarbij 3 procent van ons bruto binnenlands product of bruto regionaal product naar onderzoek gaat, moeten we er ook voor zorgen dat dat onderzoek van topkwaliteit is. Dan kunnen we dit soort van voorvallen niet dulden.
Minister, kent u deze feiten? Zo ja, hoe hebt u ze vernomen? Uit de pers of op een andere manier? Wanneer?
Op welke manier wordt structureel controle uitgeoefend op mogelijke wetenschapsfraude en welke sancties worden hieraan verbonden op beleidsniveau? Behoort het nagaan of er hiervoor adequate controlemechanismen bestaan in de instelling dus niet het nagaan of er fraude is tot het takenpakket van de regeringscommissarissen? Zo neen, kan die rol eventueel worden vastgelegd voor deze personen?
Op welke manier worden hieruit lessen getrokken?
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Minister, ik zal de inleiding die door de twee vorige sprekers werd gegeven, niet herhalen. Iedereen heeft vast hetzelfde artikel gelezen en haalt waarschijnlijk dezelfde gevallen aan om het debat op gang te trekken.
Er is een groot verschil tussen wat men percipieert rondom zich en het concrete aantal gevallen. Een deel van de verklaring zal ongetwijfeld liggen in het feit dat de meest voorkomende vorm van het knoeien met data inderdaad het subtiel bijsturen is, zonder in een manifeste vorm van fraude te vervallen. Wellicht is er ook een vorm van schroom om collegas waar men vaak jarenlang mee heeft samengewerkt en waarmee men soms een gezagsrelatie heeft, publiek aan de schandpaal te nagelen. Wanneer je het interview met mevrouw Michotte leest, kun je toch alleen maar veel respect opbrengen voor de studente die tegen de stroom in, bei Nacht und Nebel, data navlooit en achter de rug van een prof om de carrière van die prof volledig onderuithaalt. Ik denk dat je uitzonderlijke moed en doorzettingsvermogen aan de dag moet leggen om dat te doen. Ik weet niet of iedereen van ons in mutatis mutandis-gevallen dezelfde moed zou kunnen opbrengen.
Het is misschien belangrijker om te kijken naar de oorzaken. Er wordt dan steevast verwezen naar publicatiedruk. Ik weet niet of dat de enige mogelijke oorzaak is. Als je wat dieper gaat kijken, gaat het niet om de druk om te publiceren an sich, maar om de druk om te publiceren in een eersterangstijdschrift. Er zijn vast mogelijkheden om ook negatieve onderzoeksresultaten gepubliceerd te krijgen. Dat is ook nuttig, want dan weten mensen dat ze bepaalde pistes niet meer moeten onderzoeken. Op die manier is minstens theoretisch een onderzoek met negatieve conclusies wetenschappelijk gezien eigenlijk even waardevol als een onderzoek met positieve conclusies. Dat vertaalt zich echter heel vaak niet in een gevolg op het gebied van de carrière. Het is dus mogelijk dat men aan een tunnelvisie begint te leiden, al dan niet gedreven door succes, of door het willen aanhouden of verwerven van een bepaalde status. Een bepaalde terughoudendheid op dat vlak lijkt mij bijgevolg aangewezen.
Verschillende mensen hebben uiteenlopende reacties gegeven. We hebben deze week inderdaad kunnen lezen dat de VUB start met een cursus voor de studenten rond een ethische opstelling als onderzoekers. Anderen, zoals Paul Van Cauwenberge, stellen voor om strafrechtelijk te vervolgen. Jean-Jacques Cassiman is van mening dat het hoofd van de betrokken onderzoeksgroep in zon geval moet worden ontslagen.
Mevrouw Moerman wijst terecht op de rol van de peer review die al dan niet correct wordt vervuld. Ik wil er toch voor waarschuwen de nuance niet uit het oog te verliezen. De controlesystemen die we hebben, blijken toch minstens deels te werken. Er komt wel regelmatig een en ander naar boven. Als je het vergelijkt met wat in het bedrijfsleven bestaat, denk ik dat we vandaag al een heel streng systeem hebben, waarbij je bijna je zwakten open en bloot aan je concurrenten toont. Nu is het namelijk zo dat rectoren elkaar bekijken. Dat is een uniek systeem in vergelijking met andere sectoren. Je kunt je ook de vraag stellen of wetenschappers de ruimte en de tijd hebben om in het kader van peer review of als hoofd van een onderzoeksgroep dat soort monnikenwerk te verrichten als het uitvlooien van basisgegevens en statistische reeksen ik verwijs weer naar het voorval op de VUB. Ik denk dat ze eerste serieuze aanwijzingen moeten hebben vooraleer ze zich aan een dergelijke arbeid wagen.
Het lijkt mij bijzonder pertinent om hier een aantal vragen te stellen, maar we moeten ook wel verder kijken dan het individuele geval. We moeten ons behoeden voor al te grote steekvlambeslissingen.
Collegas, minister, wat is uw reactie op de cijfers van de Eos-enquête? Welke redenen ziet u voor deze fraude? Bevestigt u de cijfers? Hebt u gegevens die dezelfde richting uitgaan? Overweegt u, al dan niet via regeringscommissarissen, om richtlijnen te geven aan universiteiten, gezien de zeer uiteenlopende reacties van de rectoren? Hoe kunnen we de controle op fraude en dus het afschrikeffect verhogen?
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Drie collegas hebben de verschillende facetten van de problematiek al belicht.
Ik wil graag focussen op twee elementen. Vanuit de onderzoekswereld is er al langer vraag naar een meer structurele financiering voor onderzoekers. Er is ook vraag naar het minder toekennen van gewicht aan publicaties, zeker in toptijdschriften. Hoe moeten we het halen van het hoge zogenaamde impactcijfer inpassen? De fundamentele vraag is wat de juiste balans, het juiste evenwicht is in enerzijds het geven van ruimte en vertrouwen aan onderzoekers en anderzijds ermee rekening te houden dat het subsidiëringssysteem voldoende stimulerende contexten biedt om te leiden tot academische excellentie. Dat is de fundamentele vraag. Het is zeer moeilijk daar een antwoord op te geven.
Mevrouw Moerman heeft terecht het pedagogische aspect belicht. De professoren moeten niet alleen excellent onderzoek leveren, maar ook onze toekomstige wetenschappers en onderzoekers op een enthousiaste manier opleiden. We kunnen allemaal voorbeelden geven van excellente onderzoekers die als docent weinig te vertellen hadden, en omgekeerd.
Ik wil aan deze fundamentele vraag nog een tweede aspect toevoegen. De Eos-publicatie verwijst naar de Vlaamse problematiek. Mevrouw Moerman heeft al naar Nederland verwezen. Dit zijn absoluut geen Vlaamse fenomenen. Dit gaat wereldwijd. Minister, hoe denkt u over het internationaal karakter van deze problematiek? In welke mate kunt u dit aankaarten binnen de EU? Misschien moet u daarover dan eens van gedachten wisselen. Dit is niet alleen een Vlaamse problematiek, die een Vlaamse aanpak vereist. Hoe staat men in de buurlanden tegenover deze problematiek? Zijn daar in het jongste verleden aanpassingen gebeurd in het subsidiëren van excellent onderzoek?
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Aangezien de vragen ook onderwijsaspecten aanbelangen, heb ik overleg gepleegd met minister Smet. Ik heb ook zijn input verwerkt in mijn antwoord.
Uiteraard deel ik de zorgen die hier, maar ook in de wetenschappelijke wereld, zijn uitgedrukt naar aanleiding van berichtgeving over wetenschappelijke fraude. Dit is in de actualiteit gekomen, maar we moeten niet denken dat dit een nieuw gegeven is. Ook de voorbije jaren kwamen in de internationale pers verschillende gevallen van fraude met wetenschappelijke onderzoeksresultaten aan het licht, door middel van plagiaat of manipulatie van feitenmateriaal. Harde cijfers over de omvang van deze problematiek, zowel in Vlaanderen als internationaal, zijn er weinig. Ook in het magazine Eos gaat het om een kwalitatief onderzoek op basis van bevragingen, opinies en anekdotes, waaruit men beschrijvende conclusies heeft proberen te formuleren.
Gezien de grote impact die zulke fraudegevallen kunnen hebben, onderschrijf ik wat meerdere collegas hier zeggen: het is van het grootste belang dat deze fraudegevallen snel geïdentificeerd worden en dat er ook opgetreden wordt, dat er gevolg aan gegeven wordt. Dit ene voorval mag ons echter niet laten vergeten dat vele honderden onderzoekers dagelijks op correcte wijze zeer verregaande inspanningen leveren om de grenzen van onze kennis te verleggen. Het is natuurlijk ook uit respect voor hun werk en voor de gemeenschap die dit financiert dat we de nodige middelen ter beschikking moeten stellen en dat er streng moet worden opgetreden tegen diegenen die deze vorm van ethiek niet naleven.
Het is bovendien ook niet zo dat de wetenschappelijke gemeenschap binnen Vlaanderen nu opeens is wakker geworden. Er is ook in het verleden al heel veel aandacht aan besteed. Ik zal een zo goed mogelijk overzicht geven van wat er tot nu toe al bestaat aan maatregelen, preventies en dergelijke.
Na deze inleiding zoom ik in op de motivaties, de redenen waarom iemand zich laat verleiden tot wetenschappelijke fraude. Sommige collegas zeiden het al: ook de wetenschappelijke wereld is de laatste decennia harder en competitiever geworden. Er is een toenemende internationalisering. Men moet niet alleen goed zijn in zijn eigen universiteit, zijn eigen vakgebied of in Vlaanderen, men moet proberen internationaal excellent te zijn. Er is zeker en vast de publicatiedruk, die het resultaat is van het feit dat we veel meer outputgedreven onze universiteiten financieren. Er is ook toenemende concurrentie, want er zijn veel meer doctoraatsstudenten. Dat is op zich goed nieuws want het is het resultaat van het feit dat we veel meer middelen beschikbaar maken voor onderzoek. Maar dat leidt natuurlijk ook tot een toename van de concurrentie en competitie. Die concurrentie is maar dat is een subjectieve benadering misschien harder dan vroeger.
Ik wil echter ook benadrukken dat we dit niet kunnen gebruiken als vergoelijking. Mijnheer Diependaele, ik ben het daarover met u eens. We moeten achterhalen wat de context is waarin zoiets zich voordoet. De grote meerderheid van de onderzoekers doet, ongeacht de groeiende concurrentie en druk, wel op een eerlijke en correcte manier aan onderzoek. De verantwoordelijkheid van het betrokken individu weegt hier zwaar door. Het betrokken individu kiest ervoor om de ethische principes voor een deel naast zich neer te leggen.
Fraude is niet nieuw en de academische wereld is niet de enige plaats waar fraude wordt gepleegd. Fraude zit ingebakken in de menselijke kwetsbaarheden, die men in alle sectoren ziet, bijvoorbeeld ook in het bedrijfsleven. De wetenschappelijke wereld vormt ook op dat gebied geen uitzondering. Het is ook een menselijke wereld, met alle kwetsbaarheden van dien.
De fundamentele vraag is of we een goede balans hebben kunnen vinden tussen het geven van voldoende ruimte aan onderzoekers en tezelfdertijd in een stimulerende context voorzien die leidt tot academische excellentie. Vanuit de overheid sturen we aan op deze excellentie, wat echter ook de druk doet toenemen.
De publicatiedruk zou mee aan de basis kunnen liggen van de omstandigheden die een individu tot zon beslissing kunnen brengen. We moeten de rol bekijken die onze outputgerichte financieringsmechanismen en internationale rankings met zich meebrengen. Het is van belang om hier mee te geven dat de verdeelmechanismen op basis waarvan de overheid het geld verdeelt over de universiteiten niet aan de universiteiten worden opgelegd met de bedoeling ze ook door te trekken binnen de universiteiten. Deze mechanismen dienen om te bepalen hoeveel elke universiteit krijgt. De universiteit moet niet verplicht de mechanismen en criteria van de overheid toepassen om haar budgetten toe te wijzen. We streven er natuurlijk wel naar om een zo objectief mogelijke verdeelsleutel te gebruiken om de overheidsbijdrage te verdelen. Bovendien ligt het voor de hand dat er publiek gerapporteerd moet worden over de resultaten die de universiteiten met deze publieke fondsen behalen. Ik draag, net zoals u allen, de academische vrijheid zeer hoog in het vaandel, maar wij vinden natuurlijk ook dat er in zekere mate een rapportering en verantwoording moet zijn over wat de universiteiten en de kennisinstellingen doen met de belastinggelden die ze krijgen.
Bij het invoeren in 2013 van de nieuwe BOF-regelgeving (Bijzondere Onderzoeksfondsen) hebben wij ook nagedacht over alternatieve opties voor de verdeling van de onderzoeksgelden aan de universiteiten. Hiertoe organiseerden we in 2011 een vergadering met internationale experts, die ons andere voorbeelden van verdelingsmechanismen voorlegden, bijvoorbeeld het peer review-gestuurde verdeelsysteem dat in het Verenigd Koninkrijk wordt gehanteerd. Maar dat systeem had dan ook weer andere nadelen, onder meer een hoge kostprijs en een hoge administratieve last. Die middelen gaan dan niet naar de onderzoekers zelf maar kruipen in het omkaderende systeem. Er werd toen met de universiteiten over van gedachten gewisseld. Alle overlegorganen hebben zich erover gebogen. Uiteindelijk werd overeengekomen dat we op dit moment de sleutel zouden handhaven als het meest faire verdeelmechanisme. Maar we zullen wel blijven onderzoeken welke mechanismen misschien beter kunnen zijn en hoe we de internationale evoluties op dat gebied kunnen blijven volgen.
Op termijn kan worden gedacht aan bilaterale overeenkomsten met de universiteiten, zoals we ook voor de strategische onderzoekscentra hebben. Daarbij zouden op basis van de strategische visies, de strategische actieplannen en de eigenheden van de instellingen meer aangepaste performantie-indicatoren kunnen worden uitgewerkt. Maar ook zon systeem heeft nadelen. Wat is de vergelijkbaarheid? Iedereen moet zich er goed in voelen. Elke universiteit moet vinden dat zij haar rechtmatig deel van de beschikbare overheidsfinanciering heeft gekregen. Je voelt dat er nog veel ideeën zijn maar dat ze nog niet echt zijn uitgekristalliseerd en voldragen. Maar het debat leeft al en we blijven het samen met de universiteiten voeren.
We zien bovendien al meerdere jaren dat de wijzigingen die we in de BOF-sleutel hebben aangebracht, en dus ook in de aandelen van de universiteiten, minimaal zijn, ondanks de verhoogde publicatiedruk. Dat leidt niet tot grote verschillen in de budgetten die naar de universiteiten gaan. Verhoudingsgewijs heeft dat tot nu toe niet tot aardverschuivingen geleid. De reden hiervoor is dat het aantal publicaties in alle universiteiten stijgt. Dat is goed nieuws. De outputgerichte monitoring heeft aanleiding gegeven tot een verhoogde output. Iedereen heeft die stijgende trend gevolgd en er zijn dan ook tot nu toe geen grote onevenwichten gegroeid.
Wel voerden we al een aanpassing door in de BOF-sleutel om de publicatieparameter objectiever te maken door te normaliseren naar discipline en zo de eigenheid van de publicatiecultuur in elke discipline beter tot zijn recht te laten komen. Zo kunnen we duidelijker diversifiëren naar de verschillende wetenschapsdomeinen, die elk een eigen universum en hun eigen toonaangevende publicaties hebben. Hooggerangschikte tijdschriften, die ook internationaal hoog gerangschikt worden, tellen vanaf dit jaar op dezelfde wijze mee, ongeacht de discipline.
In het Financieringsdecreet voor het hoger onderwijs speelt de publicatieparameter een belangrijke rol bij de verdeling van het onderzoeksgedeelte van de werkingsuitkering. In het kader van het periodiek overleg dat ik, samen met minister Smet, heb met de rectoren, is ook de evaluatie van het Financieringsdecreet aan bod gekomen. Een van de elementen die in deze evaluatie aan bod moet komen, is de evolutie en de impact van de parameters die gebruikt worden om de onderzoekssokkel en het onderzoeksvariabele deel mee te bepalen. Op basis van de resultaten van deze evaluatie zullen we kunnen bekijken of we nog meer doordachte maatregelen kunnen nemen.
Competitie en concurrentie bestaan. Dat betekent voor sommige individuen een verharding van hun werkomgeving. Anderzijds mag men niet vergeten dat op mondiaal vlak de concurrentie ook kwaliteitsverbeterende stimuli bevat. In Vlaanderen zijn de wetenschappelijke productiviteit en de kwaliteit van de wetenschappelijke output de voorbije vijftien jaar aanzienlijk toegenomen. Dat is positief. Dat mogen we nu niet weggooien of relativeren in functie van de zogenaamde concurrentiedruk.
Nogmaals, ik ben het volledig eens met wat de heer Diependaele zegt: al die factoren, de publicatiedruk en de internationalisering, kunnen nooit een excuus zijn voor wetenschappelijk wangedrag. Ook in andere sectoren worden mensen geacht om in een concurrentiële omgeving toch het juiste te doen.
In de toekomst zullen de overheid en de instellingen zich verder bezinnen, om te zoeken naar wegen om de druk op de schouders van het individu, en vooral dan de postdocs en de jonge docenten, een stukje te verlichten. Collegas, ik wil toch benadrukken dat er de komende jaren, dankzij de toename van de budgetten die wij geven ook duizend extra plaatsen voor professoren bij komen in Vlaanderen. Dat kan misschien bijdragen tot het bieden van meer perspectief voor jonge onderzoekers. Tot daar het luik over prestatiedruk en concurrentie.
Ik wil ingaan op de maatregelen, die toch nu al bestaan en die ook de voorbije jaren zijn genomen of verstrengd, op Europees en Belgisch niveau, maar ook in de Vlaamse context. In België is er al sinds 2009 een gedegen basis voorhanden om te beoordelen of er al dan niet sprake is van acceptabele onderzoekspraktijken. De ethische code van het wetenschappelijk onderzoek van de Koninklijke Academiën van België en het Belgian Federal Science Policy Office (BELSPO) speelt in op internationale ontwikkelingen op dat vlak. Ook het initiatief voor de oprichting van de Vlaamse Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit (VCWI) is genomen met die grensoverschrijdende context voor ogen.
Zo heeft de EU in 2005 het Europese Handvest voor onderzoekers uitgevaardigd. Dit handvest werd door de Vlaamse universiteiten en door het FWO mee ondertekend en het wordt ook geïmplementeerd. In 2010 werd tijdens de tweede World Conference on Research Integrity de Singapore Statement on Research Integrity geformuleerd. Op de derde wereldconferentie, die plaatsvindt in mei 2013 te Montréal, zal een nieuwe, bijgewerkte verklaring worden aangenomen. Ook de Global Research Council, die eind mei 2013 in Berlijn samenkomt, zal deze thematiek behandelen en pogen een wereldwijde minimale consensus daarover te bereiken.
De European Science Foundation (ESF) heeft in 2010 en 2011 in samenwerking met de Europese federatie van academiën, zijnde de organisatie All European Academies (ALLEA), een European Code of Conduct for Research Integrity tot stand gebracht. Deze teksten bieden al heel wat houvast voor het complexe gegeven van wetenschappelijke deontologie. Er is ook de Practical Guide die het Global Science Forum van de Organisation for Economic Co-Operation and Development (OECD) in 2009 met betrekking tot het onderzoeken van inbreuken op de wetenschappelijke integriteit in het kader van internationale samenwerkingsprojecten heeft gepubliceerd. Ook die draagt daaraan bij en biedt een normenkader.
Het Executive Report van de Member Organisation (MO) Forum Fostering Research Integrity in Europe van ESF, waarin de Europese code is vervat, breidt het geheel van normen en goede praktijken nog verder uit. Tevens vermeldt het de actoren die het best geplaatst zijn om toe te zien op de naleving daarvan. Dat zijn de wetenschappelijke academiën, de universiteiten en andere onderzoekscentra, de onderzoeksfondsen en de wetenschappelijke pers. Uitdrukkelijk beveelt het de installatie van een institutioneel kader voor dit toezicht aan. Daarbij moeten het mandaat van de toezichthouder, de procedures en de rol van elke betrokken actor duidelijk worden afgelijnd. Het rapport adviseert ook om een combinatie te hanteren van zelfregulering, in het kader van de wetenschappelijke vrijheid, en toezicht op een hoger niveau. Verschillende landen binnen en buiten Europa hebben een en ander al in de praktijk uitgewerkt. Vlaanderen sluit zich daar ook bij aan.
De European Research Council (ERC) liet op 5 oktober 2012 zijn eigen Scientific Misconduct Strategy ingaan. De organisatie die ESF zal opvolgen als koepel van onderzoeksfinancierende en -uitvoerende organisaties in Europa, Science Europe, zal met een afzonderlijke werkgroep deze materie van nabij blijven opvolgen.
Nog een cruciale instantie op Europees niveau vormt het European Network of Research Integrity Offices (ENRIO), een informeel maar daarom niet minder efficiënt netwerk van experten in wetenschappelijke integriteit uit verschillende landen. Het werd opgericht in 2007 en omvat nu leden van op dit domein actieve organisaties uit achttien Europese lidstaten. Elk jaar vinden er twee algemene vergaderingen plaats. De bedoeling bestaat erin door overleg en uitwisseling van good practices de wetenschappelijke deontologie te verdiepen. Men wil ook zowel ervaringen als manieren van aanpak uitwisselen met betrekking tot het onderzoek van vermeende inbreuken en kijken hoe men het best omgaat met de opleiding van onderzoekers om dat gedrag te vermijden. Er wordt getracht om de landen in Europa en daarbuiten toe te laten samen te werken en zo stilaan tot een meer uniforme benadering op Europees niveau te komen.
Het is de bedoeling dat deze organisatie en Science Europe nauw zullen samenwerken. Voor Vlaanderen maken het FWO en de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten (KVAB) deel uit van dat informele netwerk. Het FWO zal zeker een vertegenwoordiger sturen naar de eerstvolgende vergadering in Rome in juni 2013, waar men de voortgang met betrekking tot deze problematiek in Vlaanderen ook zal toelichten.
Dat was het Belgische en Europese niveau, nu kom ik graag naar Vlaanderen. Ook hier is de voorbije jaren toch wel een en ander gebeurd. Ik begin bij het FWO. Het is toch de eerste maal in de geschiedenis van het FWO dat de organisatie zo expliciet wordt geconfronteerd met een geval van wetenschappelijke fraude van dergelijke ernst. Het FWO onderstreept dat wetenschappelijke integriteit en ethiek tot de absolute kernwaarden behoren van zijn instelling. Fraude met wetenschappelijke data, of het nu gaat om medisch of elk ander onderzoek, is totaal ontoelaatbaar en onaanvaardbaar en ondermijnt de geloofwaardigheid van alle wetenschappelijk onderzoek.
Het FWO werd op de hoogte gebracht van de wetenschappelijke fraude die gepleegd werd door een van de FWO-vorsers bij de VUB op basis van een goed onderbouwd verslag van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de VUB. Onmiddellijk heeft het FWO, na een onderhoud met de betrokken onderzoeker, de beslissing genomen om een einde te stellen aan de arbeidsovereenkomst met deze vorser en over te gaan tot ontslag om dringende reden wegens een zware fout. Daar inbreuken op de wetenschappelijke integriteit natuurlijk niet kunnen worden getolereerd, is zowel het FWO als de VUB in dit dossier correct en doortastend opgetreden. Dat is toch mijn gevoel. Ze hebben in dit dossier duidelijk aangetoond dat zij de nodige stappen hebben gezet.
Het FWO betreurt niet alleen de fraude, maar stelt al gedurende langere tijd veel in het werk om via aangepaste maatregelen dergelijk gedrag te vermijden en dus preventief te werken. De institutionele dimensie, de inhoudelijke uitdieping, het grensoverschrijdende overleg, de publieke discussie en regelmatige rapportering betreffende deze problematiek kunnen bijdragen aan een cultuur, een verhoogde aandacht en een verhoogde sociale controle. Dat is ook een belangrijke vorm van preventie.
De betrouwbaarheid van de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek dat het FWO steunt, wordt verzekerd door een opeenvolging van Vlaamse maar ook internationale evaluaties en controles. Ik overloop ze even.
Alvorens een onderzoek gefinancierd wordt door het FWO, wordt dit voorgelegd aan een zogenaamde peer review. Dat is een groep van wetenschappelijke experten uit binnen- en buitenland, die alle gegevens doornemen en evalueren. Dan pas wordt beslist of het onderzoek kan worden gefinancierd. Het onderzoeksproject zelf wordt voor een tweede maal beoordeeld door een evaluatiepanel, mede op basis van de verslagen van de externe experten. Dit panel bestaat uit zestien experten waarvan negen internationale experten, die kijken naar de methodologie en de gegevens die uit de toegepaste methodologie zijn voortgekomen. Bovendien en specifiek voor medisch onderzoek is een belangrijk element het beschikbaar zijn van voorlopige resultaten om verder onderzoek op te starten. Er zijn tussentijdse momenten waarop wordt beslist of men de volgende stap mag nemen.
Het FWO ziet er ook op toe zoals ook een van onze aandachtspunten was in de nieuwe samenwerkingsovereenkomst die we enkele jaren geleden met het FWO hebben onderhandeld dat de expertenpanels breed genoeg zijn samengesteld, met experten uit verschillende disciplines en verschillende lidstaten, om zo transparant mogelijk te zijn en ervoor te zorgen dat de nodige kritische geest blijft bestaan. Men mag niet terechtkomen in een te collegiale sfeer die de kritische geest misschien een beetje zou beïnvloeden.
Het FWO heeft er de voorbije jaren echt wel heel hard werk van gemaakt om de panels uit te breiden. Dat was ook een opportuniteit om tegemoet te komen aan een tweede doelstelling die ik hun had gegeven, namelijk om veel meer diversiteit in die panels te brengen, ook qua gender en afkomst. Ze hebben van die gelegenheid gebruikgemaakt om ook daaraan te werken. Het FWO verdient zeker een pluim voor de manier waarop ze dat de voorbije jaren hebben opengetrokken.
Naar aanleiding van wat er nu is gebeurd, heeft het FWO wel besloten om nieuwe stappen te zetten en een taskforce op te richten die zich specifiek nog meer zal toeleggen op de wetenschappelijke integriteit van de eigen vorsers en die nog nieuwe verbeteringsvoorstellen moet formuleren. Deze verbeteringsvoorstellen zullen in de loop van 2013-2014 verder worden geconcretiseerd.
Bovendien zullen we het thema bespreken op het jaarlijkse conclaaf van het FWO, dat deze week plaatsvindt en waar ik ook zelf naartoe ga. In overleg met de rectoren zullen we de stand van zaken bekijken en evalueren welke initiatieven eventueel bijkomend moeten worden genomen. Dat conclaaf start deze middag en morgen participeer ik ook zelf.
Collegas, naast de acties en de benaderingen van het FWO zijn we globaal gezien in ons landschap met wetenschappelijke integriteit bezig geweest. De input van de commissie-Reneman uit 2010 hebben we opgepikt. De commissie-Reneman uitte ook haar zorg over de toenemende druk op onderzoekers om te presteren, maar toonde zich verheugd dat een aantal universiteiten toen al maatregelen had genomen en in de schoot van de universiteit een commissie ter bewaking van de wetenschappelijke integriteit had ingesteld. De commissie adviseerde ook de andere instellingen om dat voorbeeld te volgen en een onafhankelijke commissie ter bewaking van de wetenschappelijke integriteit op te richten en er een passend reglement voor op te stellen. Daarnaast was er een aanbeveling om op centraal niveau een commissie van beroep in te stellen, die kan beslissen over geschillen tussen personen en/of instellingen.
Deze aanbevelingen hebben we ter harte genomen. Binnen alle Vlaamse universiteiten wordt er nu structureel controle uitgeoefend op mogelijke wetenschapsfraude via zeer specifieke commissies voor wetenschappelijke integriteit. Onderzoekers kunnen bij die commissies gevallen of vermoedens van wetenschapsfraude melden. Ook in dit geval is het zo gebeurd, dus het systeem heeft zijn deugdelijkheid bewezen.
In opdracht van het Bureau van het FWO werd in 2011 een werkgroep in het leven geroepen, die de oprichting van een overkoepelend orgaan ter beoordeling van dossiers in verband met wetenschappelijke integriteit moet voorbereiden. Deze werkgroep is samengesteld uit leden van de Vlaamse universiteiten, het IWT, de KVAB, de Koninklijke Academie van België voor Geneeskunde (KAGB) en het FWO. Het FWO zorgt voor het secretariaat en voor de inhoudelijke voorbereiding en opvolging.
De activiteiten gingen van start op 18 november 2011 en verlopen goed. Op 3 september 2012 sloot de werkgroep met de voltooiing van een ontwerpreglement. Dat was een model. De Vlaamse universiteiten, de academies, het IWT en het FWO hebben dat goedgekeurd in hun eigen organisaties in de loop van de periode november 2012-maart 2013. Als stichtende organisaties zullen zij vervolgens deelnemen aan de concrete opstart van de Vlaamse Commissie voor Wetenschappelijke Integriteit, die nu is voorbereid. Ze gaan dat doen via hun vertegenwoordigers in het comité van toezicht, dat in april-mei 2013 zal overgaan tot de samenstelling van zon beroepsorgaan. De eerste vergadering van dat orgaan staat gepland voor september.
Het beroepsorgaan krijgt twee taken. De eerste taak bestaat erin te adviseren over zaken die reeds behandeld zijn in een of meerdere van de commissies in een specifieke universiteit. Ze kunnen daar een second opinion vragen. Voor de oprichting heeft het FWO trouwens nagegaan of elke universiteit wel degelijk over een dergelijke commissie beschikt en dat is nu inderdaad het geval. Bij deze eerste taak gaat het dus veeleer om het formuleren van een tweede opinie, niet om een beroepsprocedure. De tweede taak is dan het verstrekken van adviezen als antwoord op meer algemene vragen over deze materie. De commissie kan met de uitvoering van de beide opdrachten bijdragen tot een uniformere behandeling.
Ook heb ik een initiatief genomen met betrekking tot de omkadering van jonge onderzoekers. We hebben veel meer onderzoekers. Om diverse redenen heb ik beslist om in 2012-2013 middelen vrij te maken aan de universiteiten om te investeren in die omkadering. Dat zal nu ook decretaal worden verankerd. Vulgariserend heeft men het dan wel eens over de doctoral schools. Jonge onderzoekers moeten zich bewust zijn van de problemen en dilemmas waarvoor ze kunnen worden gesteld. Die doctoral schools kunnen toch wel een belangrijke rol spelen bij het vormen, begeleiden en coachen.
In het kader van het nieuwe programma ter ondersteuning van de loopbaanontwikkeling van jonge onderzoekers besteden we daar ook aandacht aan. Jaarlijks krijgen de Vlaamse onderzoekers zeer specifiek qua omkadering een subsidiebedrag van in totaal 4 miljoen euro. Dat is niet niets. Daarbij hebben we de volgende doelstellingen vooropgesteld. Het moet gaan over de training van jonge onderzoekers, over de loopbaanontwikkeling, over het stimuleren om alle mogelijke opties ter zake te onderzoeken. Het gaat ook over de bevordering van loopbaanperspectieven. Ook gaat het over begeleiding en versterking met het oog op een internationale oriëntatie. Ik heb ook gevraagd dat men zou samenwerken. Twee elementen die hier vandaag ter sprake zijn gekomen, zijn ook expliciete doelstellingen, namelijk vorming en opleiding met betrekking tot integriteit en de noodzaak van pedagogische ondersteuning waarover mevrouw Moerman het had. Ook dat behoort dus tot de opdracht voor de middelen die de universiteiten jaarlijks krijgen. Zo kunnen ze de pedagogische bekwaamheden van die onderzoekers mee helpen vormen.
Daarnaast zijn er ook een aantal basisprincipes gedefinieerd waarvoor elke begunstigde in zijn beleid aandacht moet hebben. Dat zijn algemene uitgangspunten zoals genderevenwicht en diversiteit, duurzaamheid, het aanmoedigen van ondernemerschap bij onderzoekers en aandacht voor de interdisciplinariteit. Ook gaat het over de eigenheid van de diverse disciplines en diverse loopbaanprofielen. We hebben het daar al eens over gehad. We willen onderzoekers vanaf het begin duidelijk maken dat niet iedereen zijn carrière kan blijven afronden aan de universiteit. We willen ook dat er veel meer onderzoekers naar bedrijven en dergelijke gaan.
In het ontwerpbesluit dat ik binnenkort ter principiële goedkeuring zal voorleggen aan de Vlaamse Regering, wordt op mijn initiatief voorgesteld dat de universiteiten die financiering ook kunnen en moeten gebruiken voor de organisatie van training voor jonge onderzoekers met betrekking tot wetenschappelijke integriteit.
In het kader van de nieuwe reglementering en het besluit met betrekking tot het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) heb ik gevraagd dat de universiteiten voldoende aandacht zouden hebben voor corporate governance. Dat zou ertoe moeten leiden dat men veel professioneler en meer gestructureerd de diverse functies scheidt. Er is het beheer van een onderzoeksgroep of de deelname aan het beheer van een universiteit. Er is de selectie en evaluatie van onderzoeksprojecten. Er is het toekennen van de financiering. Er moet meer transparantie zijn qua criteria voor die beoordeling. Er moet meer verantwoording zijn in de diverse interne organen.
Ik ben ervan overtuigd dat ook een structuur waarbij de governance duidelijker is, en veel duidelijker is gebaseerd op de scheiding van de diverse functies, een context zal creëren die fraude preventief moeilijker zal maken en er ook voor zal zorgen dat fraude sneller aan het licht komt. Alle universiteiten zijn bezig met het scherper stellen van hun governancestructuren op dat gebied, en ook met het uitwerken van een governancecharter. Ze nemen dus maatregelen in hun interne organisatie.
Die verdere professionalisering die de universiteiten zelf ondernemen, kan zeker worden toegejuicht. Daarbij heb ik natuurlijk ook voldoende aandacht gevraagd voor de genderproblematiek. Ik ben er immers van overtuigd dat hoe meer diversiteit er is, des te minder er een sfeer is van ons kent ons, wat ook zal bijdragen tot een cultuur van grotere transparantie en fraude zal voorkomen.
Voorzitter, ik sta uiteraard open voor dialoog.
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Minister, ik dank u voor uw antwoord, dat heel uitgebreid was, en ook zeer genuanceerd. Het is natuurlijk ook een complexe materie. In grote lijnen kan ik het volledig met u eens zijn.
Ik zal niet op alles ingaan. De omkadering van de loopbaan van onderzoekers en van de onderzoekers zelf zal inderdaad zeer belangrijk zijn voor de vraag hoe ze zich op ethisch gebied zullen opstellen. Daarvoor zijn die ethische commissies en codes er. Ik kan u daar volledig in volgen.
Ik wil even ingaan op die peer review. Mevrouw Moerman is er ook op ingegaan. Ik ben zelf geen wetenschapper, maar heb wel informele contacten met die mensen. Hoe hebben ze daar de tijd voor? Die peer review betekent niet dat het onderzoek zelf, dus wat er in een labo gebeurt, of op het terrein of wat dan ook, wordt overgedaan. Die data worden in een peer review niet opnieuw bekeken. Dat zou financieel ook niet echt verantwoord zijn. Die peer review bekijkt vooral de conclusies die worden getrokken uit de data, die een vast gegeven zijn. Men bekijkt of dat causaal verband er correct is weergegeven. Daar gaat die peer review over. Dat lijkt me ook zeer logisch. Dat betekent dat die peer review geen alleenzaligmakende oplossing is. Als die data immers onvolledig of fout zijn, dan heeft die totaal geen zin meer. Daar zitten we dus enigszins vast door praktische belemmeringen.
Het is alleszins geruststellend dat het de eerste keer is dat het FWO wordt geconfronteerd met een voorval van een dergelijke omvang als dat van die farmacoloog het was blijkbaar een man. Ik hoop immers wel dat, als zoiets gebeurt, dat wordt opgemerkt en gesignaleerd. Dat zou toch moeten. U hebt daar ook enigszins een overzicht van gegeven. Ik hoop dat dit niet betekent dat zeer veel van die gevallen gewoon passeren zonder dat iemand dat ziet. Dat zou me enorm verbazen, want vroeg of laat wordt dat onderzoek wel ergens gebruikt, en als het fout is, dan zal met dat gebruik ook wel iets misgaan, en dan komt dat wel aan het licht.
Dan is er de publicatiedruk. U zegt dat de overheid dat oplegt aan de universiteiten, maar er is natuurlijk een follow-through naar de onderzoekers zelf. Ik vind dat echter ook niet echt een schande. Ik heb het al meermaals gezegd in de commissie: dat is maar logisch, want wij besteden daar zeer veel geld aan en willen dus resultaten zien, punt. Dat is een zeer moeilijk evenwicht tussen kwaliteit en kwantiteit. Ik vrees dat we dat altijd zullen hebben. Ik ben zelf absoluut voor die outputfinanciering, maar er moeten natuurlijk kwaliteitseisen worden gesteld. Die zijn echter veel moeilijker vast te stellen. Dat is nu eenmaal zo. We moeten daar de minst slechte oplossing voor kiezen. U verwijst ter zake naar het Verenigd Koninkrijk, waar alles wordt ingezet op die peer review. Op zich is dat geen oplossing, in het licht van wat ik daarnet heb gezegd. We blijven daar dus kampen met een groot probleem. Natuurlijk moet die publicatiedruk niet verder worden opgedreven. Die moet normale proporties hebben, maar ik meen dat die er moet zijn en dat we meer moeten inzetten op die omkadering en die preventie, op die deontologie van die onderzoekers en dergelijke meer. Dat lijkt me de manier om die kwalijke effecten van die publicatiedruk zo veel mogelijk te beperken.
De voorzitter : Mevrouw Moerman heeft het woord.
Mevrouw Fientje Moerman : Minister, ik dank u voor het zeer uitgebreide antwoord dat u hebt gegeven, met input van uw collega. U hebt alle mogelijke initiatieven met betrekking tot gedragscodes opgesomd die er Belgisch, Europees en internationaal bestaan. Ik heb geprobeerd ze allemaal te noteren. Eerlijk gezegd, ik ben daar niet in geslaagd, zelfs niet met stenografische afkortingen. Het zijn er dus heel wat. Krijgen we dan niet het probleem van de bomen en het bos? Het is goed dat er veel gebeurt, maar dit was echt wel een overdosering van codes of conduct. Moeten we daaruit besluiten dat er een reuzegroot probleem is of dat iedereen zich op alle niveaus terdege bewust is van de mogelijke en actuele problematiek? Ik hou het bij dat laatste.
Minister, u hebt een hele resem maatregelen genomen in Vlaanderen. De doctoral schools zijn een heel goed initiatief. U zult toch eens moeten nagaan of ze iedereen mee hebben. Alle doctorandi zijn niet verplicht doctoral school te doen. Er zijn mensen die in de krant veel praten over doctoraten die ze gaan doen. Misschien is het goed om dit nog eens na te kijken.
Men spreekt altijd over dé onderzoeker alsof die onderzoeker vandaag nog een individu is. Zeker in biomedisch, medisch en wetenschappelijk onderzoek gebeurt dat vaak in team. Het zijn grote teams waar universitairen in zitten, maar waaraan ook andere hoogopgeleide mensen hun technische medewerking verlenen. De wetenschappelijke integriteit en het ethische bewustzijn moeten niet alleen bestaan in hoofde van de onderzoeker die aan het hoofd staat, of van de doctoraatstudent of postdocs die daarin functioneren: het moet iedereen omvatten.
Als je in zon team functioneert dat kan ook degene zijn die de data input, het hoeft niet noodzakelijk de leider van het team te zijn, het kan elk lid van het team zijn, hoe bescheiden ook en je hebt de moed om dat te doen, dan zit je in veel gevallen in een hiërarchische relatie in dat team. Daar moeten we ook aandacht aan besteden. Het is moeilijk om zoiets te doen. Er moet voldoende op gelet worden dat die mensen dat kunnen.
Minister, aan de hand van het voorbeeld hebt u geduid dat het systeem zoals het nu is opgezet, hier heeft gewerkt. De persoon die de bal aan het rollen heeft gebracht, fungeerde in een hiërarchische relatie binnen dat team. Goed zo, maar denk aan iedereen die in zon team actief is.
Wat de publicatiedruk betreft, we pleiten niet voor het wegnemen van het beoordelen van publicaties of het verminderen van de criteria die van toepassing zijn op dat aspect van het academische werk. Tegenwoordig bevat een publicatie in de A1-tijdschriften veertig bladzijden. Wat heel vaak gebeurt, is dat men bezig is aan een onderzoek, en om aan publicaties te geraken daar staan punten op, het is allemaal gekwantificeerd publiceert men deelartikelen en deelonderzoeken. Soms vraag ik me af waar we mee bezig zijn. Is het niet een beetje te veel doorgeslagen? Moeten we die publicatieverplichtingen wel behouden? We moeten ervoor zorgen dat het niet een soort opgedeeld gehakt wordt, alleen om te kunnen zeggen dat we in een A1 zitten, en om de financiering te hebben en aan de criteria te voldoen.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Minister, uit uw antwoord heb ik geleerd dat ongeacht het artikel van Eos en ongeacht de actualiteit die we niet uit het oog mogen verliezen, zowel de kwaliteit als de kwantiteit van ons onderzoek is toegenomen. Hoofdzaak en bijzaak moeten we nog altijd goed in perspectief zien. Niemand hier ontkent dat de toename van output en de verhoogde kwaliteitseisen de druk doen toenemen. Iedereen heeft hier ook bevestigd dat die toegenomen druk nooit een excuus kan zijn om te knoeien met data of conclusies. In een democratie heeft men het recht, en in sommige gevallen zelfs de morele plicht, om als er iets niet juist loopt, dit aan te klagen en alternatieven voor te stellen. Je hebt nooit het recht om tegen de bestaande regels te zondigen.
Minister, uit uw antwoord leid ik af dat er bijvoorbeeld op het vlak van financiering van universiteiten alternatieven bekeken zijn en worden. Dat debat verloopt ook op het internationale niveau. We zijn ook actief op het internationale forum. Ik kan alleen maar aanbevelen dat we met die autokritische kijk proactief systemen in vraag blijven stellen en waar nodig bijsturen. Ik kijk dan ook uit naar de resultaten van de task force van het FWO. Misschien moeten we een sein krijgen als we daar klaar mee zijn, om dat ook hier te laten toelichten.
Minister, ik ben gecharmeerd door het laatste deel van uw antwoord met betrekking tot de omkadering van jonge onderzoekers. Die omkadering is nuttig voor twee aspecten in het luik waarover we vandaag het debat hebben geopend: het morele en het materiële. Beide aspecten zijn belangrijk om fraude en knoeien met data in de grijze zone tegen te gaan.
Ik pleit ervoor om de deontologie voldoende breed op te vatten. In zijn eerste bachelor krijgt bijna iedereen een opleiding waarin je leert correct te citeren, hoe het fichesysteem in elkaar zit. Wat minder aan bod komt, ook niet verder in de loopbaan, is hoe je omgaat met teleurstelling en falen. Dit is bijna een filosofische opmerking. In de recente gevallen is er veel aan gelegen dat mensen zichzelf een druk opleggen en daar heel moeilijk mee kunnen omgaan. Als je deontologie in de doctoral schools integreert, kijk dan voldoende breed.
Ik leg de link met de materiële omkadering als je mensen alternatieven geeft buiten mandaten aan de universiteit, bijvoorbeeld in het bedrijfsleven en andere onderzoeksinstellingen. Je creëert dan een soort vangnet als tweederangsoplossing, maar het falen hoort erbij. Je kunt een bepaalde interessante hypothese hebben die achteraf gezien heel wetenschappelijk waardevol, maar niet correct blijkt te zijn. Als mensen daar een hele carrière dachten op te bouwen, dan loopt dat al eens fout. De omkadering is heel belangrijk om zekerheden te geven die een marge bieden waarbinnen fouten mogelijk zijn.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.