Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 26/03/2013
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Voorzitter, minister, collegas, de laatste weken en dagen is er na het Nederlandse dossier heel veel ophef ontstaan over het verzoek van de Turkse overheid om niet langer Turkse kinderen te plaatsen in Belgische gastgezinnen. Turkse gezagsdragers en de media vinden het ontoelaatbaar dat die kinderen bij christelijke, soms homoseksuele, koppels worden opgevangen. Na de heisa in Nederland heeft het Turkse consulaat ook hier in Vlaanderen gevraagd dat Turkse kinderen voortaan alleen bij Turkse pleeggezinnen worden geplaatst.
De Turkse vicepremier doet er nog een schepje bovenop, en is zelfs de mening toegedaan dat deze zaak moet worden aangekaart bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Toch wel bijzonder merkwaardig van een Turkse vicepremier, waarbij men toch wel vragen kan stellen over de toepassing van de rechten van de mens voor bepaalde minderheden in Turkije maar dat terzijde.
Over de plaatsing wordt beslist door de jeugdrechtbank. Dat hoort niet tot de bevoegdheid van het Agentschap Jongerenwelzijn of tot die van u, minister. Toch lijkt het me zeer nuttig dat een zeer duidelijk en krachtig signaal wordt gegeven dat er niet zal worden ingegaan op de Turkse bemoeienis.
Mevrouw Brusseel, ik heb uw vraag ook gelezen en ik meen te begrijpen dat u zich vooral toespitst op de plaatsing van kinderen in homoseksuele gastgezinnen. Ik wil het breder opentrekken. Of het nu gaat over de plaatsing van kinderen in homoseksuele of in christelijke gastgezinnen, dat is echt niet de essentie van de zaak. Turkije heeft zich niet te moeien op welke wijze wij dit hier in Vlaanderen toepassen.
Minister, wat is uw standpunt ter zake? Hebt u al initiatieven genomen om het Turkse consulaat ervan te overtuigen dat er niet zal worden ingegaan op de Turkse bemoeienis?
In een reactie verwijst u naar het Agentschap Jongerenwelzijn, waarvan u zegt dat zij de regels bepalen. Dat is op zich natuurlijk wel juist, maar het officiële standpunt van het Agentschap Jongerenwelzijn is niet echt duidelijk. Ik heb de moeite gedaan om een en ander op te zoeken op de officiële website, niet via interviews. Hebt u inmiddels reeds contact gehad met het agentschap betreffende deze problematiek? Zo ja, wat is hun officiële houding?
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Ik heb gelijkaardige bezorgdheden als mevrouw Dillen. Naar aanleiding van lectuur van een aantal krantenartikels en van het horen van een radio-interview over deze materie maakte ik mij wat zorgen.
In De Morgen van 20 maart 2013 verscheen een artikel gewijd aan de vraag van Turkije om homoseksuele pleegouders te mijden. In dat artikel werden ook nog een aantal andere themas aangekaart, maar in ieder geval bleek daar duidelijk uit dat de Turkse ambassade in België en ook in Nederland alle kinderen van Turkse origine in ons land beschouwen als Turken, ook al zijn ze hier geboren. Ze hebben daar bepaalde vragen en aanbevelingen voor, heb ik gemerkt. Men wil onder andere dat bij het plaatsen van een kind in een pleegezin rekening wordt gehouden met de culturele en religieuze gevoeligheden van Turken of van Turkije, en in ieder geval van de Turkse regering en van veel Turken.
In het bewuste artikel wordt Onur Sevim van de Turkse ambassade geïnterviewd, alsook de directeur van de vzw Opvang. Die directeur, de heer Johan Vandersypt, had blijkbaar al overlegd met de Turkse ambassade en met het Agentschap Jongerenwelzijn. Hij stelt dat er rekening wordt gehouden met deze vraag. Sterker nog, hij zegt in het interview dat het soort eisen dat men stelt namelijk dat kinderen van Turkse origine niet zouden mogen worden opgevangen door holebipleegouders eigenlijk geen probleem vormt.
Op donderdag 21 maart hoorde ik in het Radio 1-programma Vandaag, in de vooravond, een interview met een dame van de officiële pleegzorginstantie van de provincie Vlaams-Brabant, en voor hen is er absoluut geen probleem is om rekening te houden met de vraag geen holebipleegouders te aanvaarden. De interviewer van Radio 1 vroeg of het niet een beetje beledigend was ten aanzien van holebipleegouders. De dame hoorde het in Keulen donderen, en begreep niet dat het beledigend kon zijn. Als mensen die geen degelijke zorg kunnen verschaffen aan hun kinderen, dergelijke vooroordelen naar voren schuiven en beweren dat holebis a priori niet geschikt zijn om voor een kind te zorgen, dan stel ik mij toch wel vragen.
Ons land, en ook Vlaanderen, levert aanzienlijke inspanningen om alle vormen van discriminatie, vooroordelen en stigmatisering ten aanzien van holebis weg te werken en te bestrijden. Mijns inziens stroken de verklaringen van beide personen die betrokken zijn bij pleegzorg, de heer Vandersypt en de dame die ik op 21 maart heb gehoord, echt niet met deze doelstellingen.
Daarom, collega Dillen, ga ik in op deze kwestie: vanwege de inspanningen die de Vlaamse Gemeenschap ook levert om de discriminatie ten aanzien van holebis uit de wereld te helpen.
Minister, bent u op de hoogte van het feit dat de vzw Opvang rekening houdt met dergelijke religieuze eisen die ingaan tegen de gelijke rechten die we erkennen voor holebis? Zo ja, is deze toegeving volgens u te rijmen met het gelijkekansenbeleid van de Vlaamse Regering en met de door het Vlaams Parlement goedgekeurde Yogyakarta-principes? Zo neen, zult u de nodige stappen nemen om de directeur van de vzw Opvang terug te fluiten en dus een duidelijk signaal te geven zoals door de collega gevraagd? Voldoet het aantal pleegouders van Turkse origine dat de screening doorstaat, voor het aantal kinderen dat pleegzorg nodig heeft?
Werden er ook al vanuit andere landen analoge vragen gesteld om kinderen vanuit hun religieus en cultureel oogpunt niet onder te brengen bij homoseksuele pleegouders? Zo ja, welke landen of bij monde van welke ambassade? Zo neen, dreigt er met dit voorbeeld een precedent als wij daarop ingaan? Hebt u zicht op het aantal kinderen voor wie dergelijke eisen gesteld werden? Zo ja, over hoeveel kinderen gaat het?
Zult u initiatieven nemen om, eventueel in samenwerking met uw federale collega van Gelijke Kansen, deze kwestie ook op Europees niveau aan te kaarten en Europa te vragen tot een openlijke verwerping van dit soort eisen?
De voorzitter : Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter : Voorzitter, minister, collegas, ik probeer mijn woorden zeer goed te wikken en te wegen. Ik vind het moeilijk om hier vanuit het Vlaams Parlement te oordelen, los van wat de collegas hebben gezegd. Belangrijk in het hele verhaal is het belang van het kind, en dat hebben we ook altijd nagestreefd in het Pleegzorgdecreet. Dat moeten we in eerste instantie naar voren schuiven. Pleegzorg is vaak ook een tijdelijke oplossing voor het kind, dat daarna kan terugkeren naar het gezin waar het toe behoort. Dat is toch geen onbelangrijk gegeven.
Daarom wil ik u vragen, minister, of er al overleg is gevoerd of nog zal worden gevoerd met de pleegzorgdiensten rond dit geheel? Zoals collega Brusseel al aangaf, zijn er nog andere precedenten waar er overleg is rond deze problematiek? En is er overleg met de Turkse instanties over de screeningsmethode in Vlaanderen in het kader van het nieuwe Pleegzorgdecreet? Het is toch belangrijk dat zij over voldoende informatie en communicatie beschikken om te weten hoe Vlaanderen met pleegzorg in zijn geheel omgaat.
Voor de rest durf ik mij, eerlijk gezegd, niet echt uitspreken over de zaken zelf, omdat ik het een zeer, zeer gevoelige materie vind. Ik wil daarbij nog eens beklemtonen dat voor mij het belang van het kind vooropstaat. Ik weet dat dat heel vaag blijft: wat is hier het belang van het kind? Toch is dat de cruciale vraag in het hele verhaal.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Collegas, laat me toe twee hoofdzaken te onderscheiden in de vraagstelling en de commentaren naar aanleiding van de berichtgeving van vorige week. Ten eerste is er het aspect van hoe we in Vlaanderen kwaliteitsvolle pleegzorg organiseren. Ik heb begrepen dat hierrond een aantal zaken de nodige duiding kunnen gebruiken. Ten tweede zijn er de contacten met de Turkse diplomatieke diensten en het Agentschap Jongerenwelzijn. Op dat laatste kom ik straks terug.
Zoals u weet, werd hier vorig jaar zeer uitvoerig gesproken over pleegzorg naar aanleiding van het nieuwe decreet dat op 1 januari 2014 in werking treedt. Aanvankelijk was de startdatum 1 juli van dit jaar, maar ondertussen is het Mozaïekdecreet ingediend om die inwerkingtreding tot de start van het nieuwe kalenderjaar uit te stellen. Het ging hier ook herhaaldelijk over de inhoudelijke en de kwaliteitsprincipes die we binnen de pleegzorg intersectoraal en decretaal verankerden. Ik kom op dit decreet later terug. Momenteel is het zo dat de dienst waarnaar u verwijst, de vzw Opvang, onder de regelgeving van de bijzondere jeugdbijstand valt.
De pleegzorg van de bijzondere jeugdbijstand is zo georganiseerd dat de erkende pleegzorgdiensten op provinciaal niveau samenwerken om vanuit deze samenwerkingsverbanden in te staan voor de werving en selectie van de kandidaat-pleeggezinnen alsook voor de matching tussen het gezin van herkomst van het pleegkind en het pleeggezin.
De erkennings- en subsidiëringsregelgeving van deze voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand legt als een van de erkenningsvoorwaarden op dat minderjarigen de gelegenheid moeten hebben om zich moreel te verdiepen en hun eventuele godsdienst te beoefenen volgens de voorschriften en de verplichtingen ervan. Dit staat zo te lezen in het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 1994, meer bepaald in artikel 11, ten twaalfde. De uitspraak van de directeur moet in dit licht worden gezien. Hij verwijst in zijn commentaar dus enkel naar een erkenningsvoorwaarde en zegt dit op het terrein uit te voeren. In de praktijk betekent dit dat voor de matching tussen pleegkind, pleeggezin en gezin van herkomst het belang en het waarborgen van de ontwikkelingskansen van het kind, van de minderjarige centraal staan. Mevrouw De Wachter heeft ernaar verwezen.
De regelgeving van Jongerenwelzijn zegt hierover: De dienst zorgt voor de selectie van pleeggezinnen en laat elke plaatsing in een pleeggezin voorafgaan door een grondige studie van de minderjarige en van het pleeggezin. De selectie past in het hulpverleningsprogramma en houdt rekening met de materiële en immateriële omstandigheden in het pleeggezin. Dit betekent dat de diensten voor pleegzorg met verschillende elementen rekening moeten houden. Een van die elementen is de mogelijkheid tot het beleven van zijn of haar religie. Dat moet gebeuren vanuit het perspectief van de religie van het pleegkind. Het kan concreet gaan over de vraag of een kind of een jongere na een plaatsing zijn geloofsovertuiging, bijvoorbeeld met betrekking tot feestdagen of voeding, kan beleven. Dat is trouwens bij iedere interventie in de jeugdzorg het geval.
Dat vzw Opvang aandacht en respect voor de culturele en religieuze overtuiging van het gezin van herkomst heeft, is conform de regelgeving waaruit deze dienst haar erkenning put, het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) van de Verenigde Naties (VN) en het gelijkekansenbeleid.
Ik heb uitdrukkelijk begrepen dat de diensten met betrekking tot deze materie een grote bezorgdheid of motivatie hebben, namelijk duiden hoe de pleegzorg in de praktijk werkt. Om die reden moeten we eens inzoomen op de bepalingen hierover in het nieuw Pleegzorgdecreet en, meer specifiek, op de garanties die we bieden met betrekking tot een kwaliteitsvolle dienstverlening met inspraak en respect voor eenieders overtuiging.
Het decreet spreekt over een zeer duidelijke opdracht voor de diensten. De diensten moeten zorgen voor het meest geschikte pleeggezin. Een dienst beschikt hiertoe over wat we twee soorten pleeggezinnen zouden kunnen noemen. Er zijn de bestandsgezinnen en de mogelijkheid netwerkpleeggezinnen te gebruiken. Die laatste gezinnen komen uit wat we het eigen sociaal netwerk noemen. Zowel internationaal als in Vlaanderen merken we een stijgende trend in de zoektocht van een oplossing binnen de eigen context. Hiertoe wordt dan een matching binnen een netwerkpleeggezin tot stand gebracht.
Verder schrijft het decreet in functie van internationale verdragen voor dat de dienstverlening zonder discriminatie op grond van ideologische, godsdienstige en filosofische overtuiging gebeurt. Dit principe is in het belang van alle partijen. Het is in het belang van het pleeggezin, maar in eerste instantie moet het belang van het kind of de jongere worden gerespecteerd.
De wijze waarop de jeugdhulp is georganiseerd, voorziet in inspraak en participatie als een kwaliteitseis voor goede zorg. In het licht van de vrijwillige hulp is steeds in een instemming voorzien. Zelfs bij de gerechtelijke jeugdhulp is in een beroepsmogelijkheid voorzien. Tot slot maakt het decreet melding van participatieraden op het niveau van de pleegzorgdienst. De natuurlijke ouders worden hier ook bij betrokken. Wat de kwaliteitsvolle en respectvolle organisatie van de pleegzorg betreft, moeten we helder kunnen concluderen dat er zeer duidelijke en sluitende garanties zijn.
We hebben geen zicht op het aantal pleegouders van Turkse origine. Dit is de verantwoordelijkheid van de pleegzorgdiensten. Er is geen registratie van generieke gegevens. Verschillende pleegzorgdiensten leveren nu al specifieke inspanningen om pleeggezinnen met andere religieuze en culturele achtergronden te werven. Op die manier trachten ze een zo goed mogelijke match tussen pleegkind en pleeggezin te maken. De diensten laten duidelijk verstaan dat ze vanuit een inhoudelijk verhaal, de uitleg wat pleegzorg nu juist inhoudt, hopen meer gezinnen te kunnen bereiken.
Deze wervingsacties beperken zich, voor alle duidelijkheid, niet enkel tot de Turkse gemeenschap. De inspanningen van de diensten richten zich tot de hele bevolking. Het is de bedoeling meer mogelijkheden te hebben om tot een zo goed mogelijke match te komen en de kinderen en jongeren te begeleiden die niet meer in hun eigen gezin kunnen verblijven.
We hebben geen weet van analoge vragen uit andere landen. We moeten de hier aangehaalde vraag over de pleegplaatsingen correct plaatsen. Er zijn contacten geweest tussen het Turks consulaat en het Agentschap Jongerenwelzijn. De tweede secretaris van de Turkse consul heeft tijdens een gesprek met het Agentschap Jongerenwelzijn laten weten dat het zeer zou worden gewaardeerd dat de Vlaamse autoriteiten de voorkeur zouden geven aan de verwanten van de kinderen, een Turkse familie of ten minste een moslimfamilie indien zorg en bescherming noodzakelijk worden geacht en dat de Vlaamse autoriteiten met betrekking tot de zorg en de bescherming van Turkse kinderen in België met het Ministerie van Gezin en Sociaal beleid van de Turkse republiek zouden samenwerken.
Het onderliggend kader voor dit gesprek vinden we onder meer in het Verdrag van Wenen. De relaties tussen de Vlaamse overheid en de Turkse republiek worden onder meer geregeld door het Verdrag van Wenen inzake consulair verkeer van 17 juli 1970 en de Consulaire Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Turkije, ondertekend te Ankara op 28 april 1972.
Heel wat landen hebben het Verdrag van Wenen ondertekend. Het is niet ongebruikelijk dat met sommige landen een afzonderlijke overeenkomst wordt afgesloten. Algemeen bekeken, zijn dergelijke afzonderlijke en specifieke overeenkomsten gedetailleerder dan het Verdrag van Wenen. Deze teksten regelen onder meer dat consulaire ambtenaren ertoe gerechtigd zijn in overeenstemming met de wetgeving van de zendstaat voor de bescherming van minderjarigen en onbekwamen te zorgen die onderdanen van die zendstaat zijn. Het is duidelijk dat deze bepalingen geen afbreuk doen aan het recht van de bevoegde overheden van de verblijfstaat om de door de wetgeving van die staat vereiste maatregelen te nemen om de belangen van de minderjarige of de onbekwame te vrijwaren.
Er zijn, met andere woorden, geen eisen gesteld. Er is geen sprake van specifieke situaties. Er is momenteel dan ook geen enkele reden om de wijze van aanpak en de huidige goede praktijk inzake werving, selectie en matching in pleegzorgsituaties in onze pleegzorg, die ik daarnet uitvoerig heb geschetst, te wijzigen. We ondersteunen integendeel de acties van onze diensten en van het Agentschap Jongerenwelzijn om zeer helder te communiceren over wat pleegzorg inhoudt. Een kwaliteitsvolle match is voor alle partijen het uiteindelijke doel. Dat geldt voor alle pleegzorgsituaties in Vlaanderen.
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Ik dank de minister voor zijn antwoord. Volgens mij is er geen discussie over het feit dat het belang van het kind centraal moet staan. We zijn het er allicht allemaal over eens dat we in het verleden in Vlaanderen al veel inspanningen hebben geleverd om tot een goede pleegzorgregeling te komen. De minister heeft de procedures en de wijze waarop pleeggezinnen worden uitgekozen uitvoerig toegelicht. We zijn het er allicht allemaal over eens dat de pleegzorg in Vlaanderen op een kwalitatief hoogstaande wijze is georganiseerd. We beschikken over goede praktijken. De minister heeft terecht gesteld dat er geen enkele reden is om daar iets aan te wijzigen.
Het is mogelijk dat er met betrekking tot communicatie en informatie nog een en ander kan gebeuren. Daar wil ik niet over discussiëren. We mogen echter niet naïef zijn. In Vlaanderen is de heisa die over deze problematiek is ontstaan, nog relatief beperkt gebleven. Dat is zeker het geval indien we een vergelijking met de situatie in Nederland maken. Daar is een specifiek gezin sterk geviseerd. De twee lesbische pleegouders zijn ondergedoken. Uit vrees voor de veiligheid is het kind ergens weggestoken. Dat heeft niets met de kwaliteit van de organisatie van de pleegzorg te maken. Die organisatie verloopt hier op zeer goede wijze. Ik ga ervan uit dat dit ook in Nederland het geval is.
Bepaalde instanties binnen de Turkse overheid willen een greep krijgen op de wijze waarop wij dit organiseren. De Turkse overheid wil zich mengen in de westerse wijze waarop wij in Vlaanderen beslissen hoe de pleegzorg moet worden georganiseerd. Over de situatie in Nederland wil ik me niet uitspreken.
Volgens mij moeten we duidelijk stellen dat dit ontoelaatbaar is. Een andere mogendheid mag zich niet komen mengen en eisen met betrekking tot die kinderen stellen. Dat is de essentie van het verhaal. Ik heb de minister nog niet duidelijk horen verklaren dat we een duidelijk signaal moeten geven. De Turkse overheid noch de overheid van welk land ter wereld dan ook mag beslissen of een kind in Vlaanderen tijdelijk want pleegzorg is een tijdelijke opvang moet worden geplaatst in een christelijk gezin, in een gezin met twee lesbische partners of een gezin met twee homoseksuele partners. Niemand heeft zich daarin te mengen. Ik zou graag horen dat dit duidelijk signaal zal worden gegeven.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Ik ben toch een beetje verbaasd. Ik onderschrijf de doelstellingen van het nieuw decreet. De kwaliteit van de zorg die de kinderen kan worden geboden, is het belangrijkste punt. Ik onderschrijf de stelling dat het belang van het kind boven alles komt. Daar gaat mijn vraag om uitleg niet over. Volgens mij kan iemand die de kinderen geen kwaliteit kan bieden, niet zomaar voor pleegzorg in aanmerking komen.
Minister, het is mogelijk dat ik u niet goed heb begrepen. Ik blijf wat op mijn honger. Ik dacht dat gelijke rechten voor holebis buiten kijf stonden. (Opmerkingen van mevrouw Marijke Dillen)
Mevrouw Dillen, de atheïsten worden ook goddeloos genoemd door bepaalde godsdienstigen.
Minister Jo Vandeurzen : Mag de mening van de natuurlijke ouders gevraagd worden? Mag dat of niet?
Mevrouw Ann Brusseel : Ja, de mening, tot daar aan toe. Wanneer moet men overgaan tot het uitbesteden van de zorg?
Minister Jo Vandeurzen : Mag men in het kader van vrijwillige plaatsing volgens u die kinderen plaatsen tegen de mening van de ouders in?
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, ik zou graag eerst mijn uiteenzetting afmaken en dan wil ik wel op uw vragen antwoorden. Maar momenteel ben ik nog altijd parlementslid en u minister. De dag dat de rollen omgekeerd zijn, zal ik meteen op uw vragen antwoorden.
U stelt dat alles verloopt conform de regelgeving. Conform de regelgeving, daarover zijn we het zeker eens. U zegt dat dit absoluut niet in strijd is met het gelijkekansenbeleid. Dan is er blijkbaar een hiërarchie in ons gelijkekansenbeleid. Dan zijn die holebis iets minder waard dan degenen met een allochtone origine met een andere religie, want die kunnen eisen stellen waardoor holebis gediscrimineerd worden als pleegouder. Daar komt het uiteindelijk op neer. Holebis kunnen wel pleegouder zijn, maar blijkbaar zijn ze niet voor iedereen goed genoeg en moeten ze zich daarbij neerleggen. Dat vind ik jammer. Ik kan me niet inbeelden dat, wanneer ik met minister Smet deze zaken zal bespreken, hij ook zal zeggen dat holebis kunnen worden geweigerd en dat dat conform zijn gelijkekansenbeleid is en hoe hij dat beleid ziet.
Ik moet het nog bespreken met minister Smet en ik zal dat ook doen. Mij stuit tegen de borst dat, wanneer religieuze voorschriften homofoob zijn, wij daarin meegaan en zeggen: in het belang van het kind zullen wij de voorschriften van een homofobe godsdienst maar volgen. Dat we dat doen, tot daar aan toe. Ik vind het erg, maar waarom heeft de Vlaamse overheid dan actieplannen, beleidslijnen en budgetten om homofobie te weren uit ons onderwijs en uit onze zorginstellingen? Dat is mijn voornaamste bekommernis.
Ik heb nog een vraagje over het Verdrag van Wenen dat het consulair verkeer regelt en alle zaken die daaraan vasthangen verder uitwerkt en daarvoor de nodige aanbevelingen doet. Kinderen die hier geboren zijn en de Belgische nationaliteit hebben, daarvan vraag ik me af of die ook onder het Verdrag van Wenen vallen. Ik neem aan dat de heer Onur Sevim van de Turkse ambassade het Verdrag van Wenen goed kent, maar wanneer het Belgische kinderen betreft, of ze nu een Turkse of Marokkaanse origine hebben, wanneer ze zich beroepen op hun religie, denk ik niet dat de Turkse ambassade, of welke ambassade ook, zich daarin te mengen heeft.
Over het belang van het kind ben ik het zeker met u eens, minister.
Minister Jo Vandeurzen : Daar zijn we het niet over eens. U wilt het belang van het kind ondergeschikt maken.
Mevrouw Ann Brusseel : Ik wil dat helemaal niet ondergeschikt maken, ik vraag alleen dat deze Vlaamse Regering duidelijkheid zou scheppen wanneer een Turkse ambassade zegt dat holebis ongeschikt zijn als ouder om voor kinderen te zorgen.
De voorzitter : Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels : Ik wil even reageren op mevrouw Brusseel. Het gaat hier over een heel specifieke situatie. Het gaat over een pleeggezin, niet over adoptie. Een pleeggezin heeft altijd als doel de relatie met de ouders zoveel mogelijk in ere te houden en te herstellen in de hoop dat het kind naar zijn natuurlijke milieu kan terugkeren. Het gaat over een vrijwillige plaatsing, waarbij een kind op een bepaald moment in nood is en ouders heeft die niet meer voor het kind kunnen zorgen. Die ouders zeggen: ik wil dat mijn kind voor een tijd wordt geplaatst. Het is toch in het belang van het kind dat het niet wordt geconfronteerd met pleegouders die een totaal andere godsdienst hebben? Voor het kind is het belangrijk dat er een zekere continuïteit is in het opvoedingskader dat het kind krijgt. Daar gaat het over.
Mevrouw Brusseel, ik ben de grootste verdediger van het feit dat homokoppels ook kinderen kunnen adopteren. Het gaat over een duurzame situatie. Maar hier gaat het over vrijwillige pleegplaatsingen. Het is in het belang van het kind dat de pleegomgeving zoveel mogelijk aansluit bij de opvoedingsomgeving van het kind thuis.
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Mevrouw Vogels, dat is niet de essentie van deze discussie. Ik volg u als u zegt dat het belang van het kind en ook de relatie met de oorspronkelijke ouders centraal staan. Wat pleegplaatsing betreft, hebben die uiteraard inspraak. Dat is niet de discussie. De discussie gaat erover of het in Vlaanderen aanvaardbaar is dat een buitenlandse mogendheid, in casu Turkije, zich bemoeit en zegt dat het voor kinderen van Turkse origine of met een bepaalde Turkse band het kan gaan over perfect Belgische kinderen wat de nationaliteit betreft, maar met een Turkse origine niet aanvaardbaar is dat ze eventueel zouden worden geplaatst bij christelijke gezinnen hoe duivels kan het zijn, mevrouw Vogels , bij homoseksuele koppels enzovoort. Dat is onaanvaardbaar. Daaraan moeten wij duidelijk een halt toeroepen.
Turkije heeft de pretentie te zeggen dat te zullen aanklagen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Tussen haakjes: vergeet niet dat Turkije kandidaat-lidstaat van de Europese Unie is. Dat we er geen discussie over hebben: dat is voor mij de essentie van het verhaal. Dat mogen wij niet aanvaarden hier in Vlaanderen. Het is heel duidelijk dat het de bedoeling is van Turkije dat is het enige dat erachter zit, mevrouw Vogels, dat weet u heel goed om zijn invloed hier te vergroten en om wat in de pap te roeren wat betreft het fundamentalisme dat vandaag in toenemende mate in Vlaanderen aanwezig is. We moeten vanuit Vlaanderen een heel duidelijk signaal geven: dat is onaanvaardbaar! In Vlaanderen beslissen wij zelf over de regels, zonder inbreng, zonder bemoeienis van welke buitenlandse mogendheid ook, ook Turkije!
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Ik zal het nog eens herhalen: voor ons is er geen enkele reden om ook maar wat te wijzigen aan de manier van aanpak en de huidige goede praktijk in de pleegzorg wat werving, selectie en matching in de pleegzorgsituatie betreft. Dat zullen we zo meedelen. Dat blijft zoals het is. Wij denken dat het een goede manier van werken is. Mevrouw Dillen heeft het ook beschreven. Het nieuwe decreet komt eraan. We gaan dat nieuwe decreet uitvoeren. Er is geen enkele aanleiding om daar ook maar iets op af te dingen.
Laat ons er geen karikatuur van maken. In de screening van kandidaat-pleegouders worden holebis perfect meegenomen. Er zijn heel goede koppels die ook pleegouder kunnen zijn. Er gebeuren ook pleegplaatsingen bij holebikoppels. Dat is allemaal niet aan de orde. Maar in een vrijwillige plaatsing wordt naar drie instanties gekeken. Eerst en vooral, het belangrijkste, is het belang van het kind. Dan heb je de pleeggezinsituatie en dan heb je wat de biologische ouders daarover vinden. Het is toch een normale gang van zaken dat er naar een match wordt gezocht tussen deze verschillende voorwaarden.
Ik denk, in alle eerlijkheid, dat de mensen die op de radio hebben gesproken, alleen maar hebben willen zeggen dat ze op die manier aan de slag gaan. Wat mij betreft, is er totaal geen sprake van het niet respecteren van gelijke kansen. Ik ben heel goed geplaatst om te weten dat in de pleegzorg holebikoppels perfect kandidaat kunnen zijn, ook geselecteerd worden en er ook matchen mee gebeuren. Dat is allemaal niet aan de orde hier.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, ik denk dat u op dit moment heel sterk de vrijwillige plaatsing benadrukt, terwijl het nergens geëxpliciteerd is in de discussies tussen de instanties van opvang en de ambassade van Turkije dat het enkel over de vrijwillige plaatsing gaat. Ik maak mij daar dus wel wat zorgen over. Ik vrees dat wanneer men begint in te gaan op dergelijke eisen, het zonder grens is. (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
U zegt dat u daar niet op ingaat, maar u wilt ook geen signaal geven ten aanzien van de instanties die zeggen dat ze alle religieuze eisen begrijpen.
Als u het niet erg vindt, wil ik afsluiten met het benadrukken van het standpunt van de liberale fractie. Dat is: het belang van het kind gaat in eerste instantie over goede zorg, goede opvang, gezondheid, onderwijs, en niet over religieuze dogmas, zeker niet als ze homofoob zijn.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.