Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 26/03/2013
De voorzitter : De heer van Rouveroij heeft het woord.
De heer Sas van Rouveroij : Vorige week heeft burgemeester Bonte van Vilvoorde een bijzonder interessant debat ingezet met betrekking tot het falende Vlaamse beleid in de Brusselse Rand. Dat onderwerp als zodanig zal ik niet aansnijden. Het maakt het voorwerp uit van twee interpellatieverzoeken die in de bevoegde Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand zullen worden behandeld.
Ik wil het hebben over uw reactie, minister, op de klacht van de burgemeester van Vilvoorde, waarin u liet weten bereid te zijn om de erkenningscriteria van de centrumsteden te bekijken. Als ik de krant mag geloven, hebt u gezegd dat u een hervormingsplan zult aftoetsen bij de coalitiepartners en voegt u er een timing aan toe, namelijk nog voor de zomer. De krant of u, minister, koppelt daaraan de suggestie ik ga u vragen van wie de suggestie komt dat er op termijn extra geld zou kunnen gaan naar steden en gemeenten met een buitengewoon grote populatie allochtone jongeren, zoals dat het geval is in Vilvoorde, maar niet enkel in Vilvoorde.
Collegas, minister, twee zaken mogen we niet verwarren. Aan de ene kant hebben we de erkenningscriteria van de centrumsteden en aan de andere kant hebben we de verdelingscriteria van het Gemeentefonds. Op beide vlakken kunnen we het debat voeren. In welke mate kan de problematiek van een buitengewone populatie van allochtone jongeren een argument vormen om in de erkenningscriteria van de centrumsteden te worden opgenomen? Dat is het eerste. Twee, in welke mate zou bij het herschikken van de criteria voor het Gemeentefonds dat buitengewoon aantal allochtone jongeren in een stad of een gemeente een bijkomend criterium kunnen vormen?
Minister, bevestigt u dat u van plan bent om de erkenningscriteria voor de status van centrumstad te wijzigen? Bevestigt u dat te willen aftoetsen bij de meerderheidspartijen voor de zomer? Dat is een vraag naar de timing. Als u dat gaat doen, in welke mate en hoe zult u het parlement en meer in het bijzonder deze commissie betrekken in uw visieopbouw? Het gaat over wezenlijke zaken voor de financiering van steden en gemeenten, zowel het aspect centrumstad als het aspect Gemeentefonds. Dat is niet in de rand, niet marginaal, het gaat naar het hart van de discussie over de financiering van onze lokale besturen.
Minister, als u inderdaad van plan bent om de erkenning van de centrumsteden te wijzigen, welke criteria voor de erkenning als centrumstad staan dan volgens u ter discussie? Zijn er criteria die ontbreken en waarom? Is de suggestie in de krant om een buitengewoon grote populatie aan allochtone jongeren als criterium te hanteren afkomstig van u, en ontbloot dat dus al een richting waarin u gaat denken en handelen? Moeten we deze suggestie uitsluitend zien in het debat over de erkenningscriteria voor centrumsteden of opent u hiermee ook het aangekondigde debat, dat u al vroeger hebt ingezet maar niet hebt gefinaliseerd, over de verdelingscriteria van het Gemeentefonds?
De voorzitter : De heer Logist heeft het woord.
De heer Marcel Logist : Ik wil ook graag de namen noemen van de mensen over wie het gaat. In het Vlaamse Gewest worden dertien centrumsteden onderscheiden. Deze steden liggen volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen in een grootstedelijk of een regionaalstedelijk gebied. Een centrumstad oefent een centrale functie uit voor zijn omgeving, onder andere op het vlak van werkgelegenheid, verzorging, onderwijs, cultuur en ontspanning. Graag vermeld ik nog eens de dertien centrumsteden, die door de Vlaamse overheid zijn aangeduid in het kader van haar stedenbeleid: Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout. Antwerpen en Gent worden soms apart gecategoriseerd als grootsteden.
De benaming centrumstad is meer bepalend dan men denkt. Dat komt opnieuw tot uiting in de nota Winkelen in Vlaanderen 2.0, overigens een interessante nota, met welgekomen financiële ruimte voor handelskernversterking. In de nota worden drie soorten subsidies bepaald. Twee van de drie subsidies maken een onderscheid tussen centrumsteden en andere steden en gemeenten. De subsidie voor de aankoop van handelspanden, een van de drie subsidies, bedraagt 30 procent van de aanvaarde projectkosten. De subsidie is geplafonneerd op een maximumsubsidiebedrag van 500.000 euro voor de dertien centrumsteden en 400.000 euro voor de andere steden en gemeenten. Ook bij de subsidie, minister, voor de renovatie van handelspanden is het maximumsubsidiebedrag aan Vlaamse subsidiëring waar elke stad of gemeente rekening mee mag houden, 400.000 euro voor de dertien centrumsteden en 200.000 euro voor de andere steden en gemeenten.
Die opsplitsing in dertien centrumsteden enerzijds en alle andere gemeenten anderzijds lijkt mij meer en meer irrelevant te worden. Steeds meer middelgrote steden die niet behoren tot de zogenaamde dertien centrumsteden, kampen ondertussen met heel wat stedelijke problemen en hebben meer en meer de kenmerken van een centrumstad, maar worden niet als dusdanig erkend. Tegelijkertijd wordt er ook geen onderscheid meer gemaakt tussen middelgrote steden die zich geen centrumstad mogen noemen enerzijds en de plattelandsgemeenten anderzijds.
Minister, vindt u de opdeling tussen centrumstad en geen centrumstad nog accuraat? Is het niet beter om meerdere steden de benaming centrumstad te geven of om in een meer gedifferentieerde opsplitsing te voorzien?
De voorzitter : Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Mevrouw Karin Brouwers : Als Vlaams-Brabander stel ik vast dat wij de enige provincie zijn die tot op heden slechts één centrumstad heeft, namelijk Leuven. Ik begrijp de oproep vanuit Vilvoorde om daar op zijn minst over na te denken. Vilvoorde heeft inderdaad een aantal zeer stedelijke kenmerken. Ik vind het ook heel goed dat de discussie vandaag eens kan worden gevoerd.
De discussie is echter absoluut niet neutraal wanneer het gaat over de inkomsten vanuit Gemeentefonds en Stedenfonds, over de criteria die in het Gemeentefonds staan enzovoort. Het is dus geen neutrale oefening. Het is veeleer een zeer delicate oefening.
Minister, hebt u over een mogelijke aanpassing van de lijst van centrumsteden al overlegd met de collega-ministers in de regering, meer bepaald met de minister bevoegd voor het stedenbeleid, die mij hier een belangrijke partner in lijkt te zijn? Betekent deze denkpiste ook dat u nog voor de zomer een aanpassing van het Gemeentefonds zult doorvoeren? Beschikt u in een dergelijk scenario over voldoende financiële middelen om te garanderen dat elke stad er financieel sowieso niet op zal achteruitgaan?
De voorzitter : De heer Vanden Bussche heeft het woord.
De heer Marc Vanden Bussche : Collegas, het is veelbetekenend dat net Jan Durnez vandaag voorzitter is van een commissie die het heeft over bijkomende centrumsteden. We weten immers allemaal dat Ieper in poleposition ligt om de veertiende centrumstad te worden, volgens de bestaande criteria. Ik denk dat u eerst dat zult moeten oplossen, minister, vooraleer u over Vilvoorde kunt beginnen na te denken.
We stellen inderdaad vast, collegas, dat die benaming maar zin heeft als er bijkomende financiële middelen komen. We weten echter dat die financiële middelen momenteel schaars zijn. Het kan met andere woorden alleen maar gebeuren als er een herverdeling komt van het Gemeentefonds. De grote slokoppen zijn Antwerpen en Gent, buiten proportie tegenover de andere gemeenten. De wetten worden gedicteerd vanuit Gent en Antwerpen. Het zou misschien goed zijn dat daar eens een open debat over komt, waar ook het Stedenfonds in betrokken wordt. Minister, bent u bereid om het Stedenfonds daarbij te betrekken?
De voorzitter : De heer Van Hauthem heeft het woord.
De heer Joris Van Hauthem : Collegas, in wezen gaat het alweer over de verdeling van de overheidsmiddelen over steden en gemeenten. Je hebt de grootsteden en de gemeenten, en dan is er nog de categorie van de centrumsteden. Die indeling is hoe dan ook achterhaald. Ook de definitie van centrumstad en de criteria waaraan men moet voldoen om een centrumstad te zijn en bijgevolg bijkomende middelen te kunnen genereren, zijn achterhaald.
We hoeven heel dat debat hier niet te voeren daarvoor hebben we inderdaad een interpellatieverzoek ingediend maar de discussie over centrumsteden in onze regio is niet nieuw. Als we het in de commissie Brussel en de Rand hebben over de beleidsnota en ‑brieven en de begroting, komt altijd het element naar voren dat er ook in de Rand en Halle-Vilvoorde een aantal steden zijn die formeel niet voldoen aan de criteria van centrumstad, maar die wel alle kenmerken van een centrumstad hebben en zelfs meer. En dan gaat het niet alleen over Vilvoorde, maar ook zelfs over Halle, dat ook te maken heeft met de grootstedelijke problematiek, met het overvloei-effect van Brussel op alle mogelijke vlakken.
Er is al verschillende keren gevraagd om die toch te erkennen als centrumstad, zodat zij toch meer middelen hebben om de problemen het hoofd te bieden. U bent die discussie tot nu toe altijd uit de weg gegaan, minister. Het heeft moeten duren tot een burgemeester, in dit geval de burgemeester van Vilvoorde, die lid is van een meerderheidspartij, aan de alarmbel trok en een oplossing vroeg, omdat de problemen in zijn stad zo groot zijn dat men het met de middelen uit onder meer het Gemeentefonds niet meer kan rooien. Blijkbaar schiet u dan pas in actie en stelt u dat u de criteria zult herbekijken.
Ik zou zeggen, beter laat dan nooit. We vragen nu toch wel duidelijkheid over die centrumsteden, zeker in onze regio. U zegt dat u dat overweegt op basis van een aantal nieuwe criteria, welke die criteria dan ook mogen zijn. U zult dat aftoetsen met de meerderheidspartijen. Kunt u dat ook hardmaken? De financiële middelen zijn immers beperkt. We horen nu al dat dit niet ten koste mag gaan van de huidige financiële middelen van de steden en gemeenten. Dat betekent dat u dus andere middelen zult moeten zoeken. Welke opties kunnen concreet worden genomen voor een aantal steden die gerust in aanmerking kunnen komen als centrumstad, waardoor het niet bij een opgelaten ballonnetje blijft?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Ik wil eerst reageren op een aantal gratuite beweringen, onder meer van de heer van Rouveroij, die het heeft over het falend beleid in de Rand. Hij onderbouwt dat niet. We zullen dat debat voeren in de commissie voor de Vlaamse Rand. We hebben dat al herhaaldelijk gedaan. Ik verwijs naar de kiesresultaten, naar de strijd tegen de ontnederlandsing, naar de nieuwe klemtonen die ik leg in het Randbeleid met het oog op de integratie van de nieuwkomers.
Het patroon in de Vlaamse Rand is vrij fundamenteel veranderd. Het grootste probleem is al een hele tijd niet meer de inwijking van de Franstalige bourgeoisie uit Brussel maar de ontnederlandsing door een internationalisering onder verschillende vormen. We gaan daar op een gepaste manier meer om, ook ten aanzien van de stad die de aanleiding vormt tot deze kleine discussie. Op een adequate manier krijgen zij ook meer middelen. Een en ander is blijkbaar niet goed genoteerd of niet duidelijk gepercipieerd.
Mijnheer Van Hauthem, ik ben het ook niet met u eens als u zegt dat ik nu pas in actie schiet nadat er een vraag is gesteld. U bent lid van deze commissie, dus u weet heel goed, net als alle andere commissieleden, dat ik een plan heb aangekondigd in het witboek. Dat is hier herhaaldelijk besproken. Wat ik hier nu zeg, is totaal niet nieuw. Deze discussie verrast me dan ook een beetje. We hebben van meet af aan gezegd dat we de bedoeling hebben te proberen in deze regeerperiode een hertekening te maken van het Gemeentefonds. Ik heb er ook telkens consequent aan toegevoegd dat daar momenteel geen middelen voor zijn en dat dit een moeilijke oefening is, gelet op alle bestaande belangen. Ik verwijs naar de prettige discussie daarnet bij Open Vld. Daarbij richtte de heer Vanden Bussche zijn pijlen op de twee grote slokoppen: Antwerpen en Gent. Ik verwijs naar wat mevrouw Brouwers zei. Als er een nieuwe verdeling of nieuwe criteria komen, dan mag dat er niet toe leiden dat een of andere stad achteruitgaat. Dat is een discussie die we hier al herhaaldelijk hebben gevoerd.
Mevrouw Brouwers, zodra Leuven de kaap van 100.000 inwoners rondt, zal men in Brugge in volle paniek schieten. De heer Vanden Bussche kaart de hoegrootheid aan van de bedragen, de procenten die gaan naar de twee grote steden. Dit is een heel delicate discussie. Ik heb ook nooit iets anders gezegd dan wat ik daar vandaag over zeg.
Voor de huidige selectie van de dertien centrumsteden in het begin van deze eeuw werden drie bronnen gebruikt die deze steden als centrumstad aanduidden. De eerste bron was het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. De dertien steden zijn alle centrumstad in een grootstedelijk of regionaalstedelijk gebied. Een tweede bron was een studie van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) daterend van januari 1995. Derde bron is de sociaal-economische typologie van gemeenten, opgemaakt door het toenmalige Gemeentekrediet en die dateert van 1998.
Intussen dateert de lijst van de centrumsteden en vooral de documenten en studies die zijn gebruikt om die centrumsteden te selecteren, al van meer dan tien jaar geleden. Het is een feit dat verschillende steden intussen geëvolueerd zijn, zowel wat betreft hun grondgebied en bevolking als hun economische activiteit. Daarom ook actualiseerde Dexia in 2007 de sociaal-economische typologie van de gemeenten op basis van recentere statistieken. De gemeenten werden daarin geclusterd aan de hand van een vernieuwde methode. De groep van de centrumsteden in deze vernieuwde classificatie telt drie clusters die zich onderscheiden door hun grote aantrekkingskracht of centrumfunctie: cluster V5: middelgrote steden, cluster V14: regionale steden en cluster V15: grote en regionale steden/hoofdplaatsen.
De Dexia-studie uit 2007 deelt onder meer, in tegenstelling tot de voorgaande classificatie uit 1998, de stad Vilvoorde in onder cluster 14 van de regionale steden, samen met de steden Aalst, Genk, Kortrijk, Mechelen, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout. Belangrijk om te benadrukken in de discussie over de erkenningscriteria voor de status van centrumstad is toch wel dat iedere stad haar centrumfuncties op een andere manier invult. Verschillende steden, waaronder ook de stad waar ik vandaan kom, hebben een studie laten uitvoeren over de centrumfuncties die deze stad vervult. Dat gebeurt telkens op basis van andere criteria. Bij de huidige indeling is het aantal arbeidsplaatsen, het aantal mensen dat werkt in die stad, en het aantal studenten doorslaggevend. Men kan nog een aantal andere criteria bedenken aan de hand waarvan men kan zeggen dat een bepaalde stad evenzeer een centrumfunctie vervult.
Dat betekent dat het ook noodzakelijk is om de centrumfuncties gedifferentieerd te analyseren. Ze verschillen namelijk per stedelijk gebied, de schalen verschillen per functie, idem voor de kosten-batenstructuur en idem voor de bestuurlijke scenarios die in de praktijk al worden gebruikt. Daaruit volgt onmiskenbaar dat het onmogelijk is om alle functies op een uniforme wijze te meten. Een analyse waarin voldoende differentiatie wordt ingebouwd, zal ongetwijfeld leiden tot een meer genuanceerd politiek debat over de lasten en lusten van de centrumfunctie. Dat moet leiden tot maatwerk afgestemd op de kenmerken van de centrumfuncties per stedelijk gebied.
Ik verwijs naar een belangrijke studie van 2009 Een sterke stad en een sterke stadsregio van de auteurs Cabus, De Rynck, Voets en Ackaert en anderen. Die studie besluit en dit is belangrijk voor dit debat en ik citeer: Uit de analyse en de interpretatie van verschillende publicaties in dit verband, blijkt dat het niet mogelijk is om te komen tot een valide en betrouwbaar uniform wetenschappelijk verantwoord meetinstrument dat het begrip van de centrumfuncties duidelijk maakt, voldoende inzicht geeft in hun kosten en baten en bovendien ook mogelijkheden biedt tot vergelijking van centrumsteden onderling en doorheen de tijd.
Met de huidige kennis van zaken kan dus onder meer voor de verdeling van het Gemeentefonds moeilijk worden aangegeven of de huidige classificatie als centrumstad en de bestaande compensatie daarvoor, al dan niet voldoende is. Anderzijds is er ook discussie over de parameters die zijn opgenomen in de 8 procent-centrumfunctie. Die zijn nu gebaseerd op de actieve bevolking werkzaam in de gemeente en op het aantal studenten dat school loopt in de gemeente.
De discussie over de parameters is breder dan deze. Ik heb dat in de commissie al herhaaldelijk gezegd. Er zijn een aantal parameters waarvan deskundigen zeggen dat ze eigenlijk niet zo herverdelend zijn, en dat is natuurlijk de bedoeling van het Gemeentefonds dat wel degelijk een herverdelende functie heeft in tegenstelling tot het Provinciefonds dat niet of nauwelijks een herverdelende functie heeft.
De vraag of de centrumfunctie mee zal worden beschouwd in de oefening die we opzetten, wordt positief beantwoord. U weet dat er ook vanuit de plattelandsgemeenten bijvoorbeeld vragen worden gesteld. Zij zeggen dat ze door de bestaande ruimtelijke planning niet de mogelijkheid hebben om inkomsten te verwerven zoals dat kan in grotere steden waar wel bedrijvencentra toegelaten zijn enzovoort. U kent de discussie over de verschillende parameters en de verschillende criteria.
Het is altijd mijn bedoeling geweest en dat staat ook in het witboek om een aantal hervormingsvoorstellen voor te leggen aan de coalitiepartners. We zullen dat doen op de daartoe geëigende manier. Op het moment dat we de documenten hebben, zullen we die voorleggen op interkabinettenwerkgroepen. Het agentschap is nog bezig met een aantal simulaties. De oefening is dus nog niet rond, maar ik hoop rond eind april een eerste basis te hebben om daarover gesprekken aan te gaan. Nog voor de zomer moeten er alleszins hervormingsopties kunnen worden besproken met de partners in de regering, ook al is het niet de bedoeling om een en ander in de loop van deze periode te implementeren. Iedereen die deze commissie volgt, weet dat ik dit herhaaldelijk heb beklemtoond.
Een ander punt is om de populatie aan allochtone jongeren als criterium te hanteren. Ik heb aangehaald dat concreet de stad Vilvoorde, net zoals andere steden en gemeenten in de Vlaamse Rand, uit de fondsen voor inburgering en integratie meer zal halen. Ook deze discussie is hier gevoerd. Er zijn vragen over gesteld. Ik heb gezegd dat ik naar een transitie ga en dat de fondsen moeten worden herverdeeld, meer en meer in functie van de effectieve instroom.
U weet dat een aantal gemeenten in de Vlaamse Rand geconfronteerd zijn met een zeer grote populatie van vreemde origine. Ik heb dat ook aan de pers meegedeeld. Heel concreet leidt het goedgekeurde transitieplan ertoe dat Vilvoorde dat nu op basis van de criteria 98.997 euro krijgt, stijgt naar 185.293 euro vanaf 2016. De transitie verloopt dus in drie jaar. Er zijn steden en gemeenten die minder krijgen op basis van die criteria en er zijn er die meer zullen krijgen. Die populatie wordt dus meegenomen, maar het heeft op zich niets te maken met de oefening die we aan het maken zijn met betrekking tot het Gemeentefonds. U weet dat deze aangelegenheid onrechtstreeks al aan bod komt in de parameters van het Gemeentefonds onder meer omdat bij de verdeling van het Gemeentefonds een aantal sociale criteria meespelen, waarbij het criterium mensen van vreemde origine in een gemeente, gelet op de situatie die we nu hebben armoedegraad bijvoorbeeld , ongetwijfeld hoger zal scoren op een aantal parameters. Het gaat dan om personen met een voorkeursregeling in de ziekteverzekering, kortgeschoolde werkzoekenden met een werkloosheidsuitkeringsaanvraag, het aantal geboorten in een kansarm gezin, het aantal sociale huurappartementen, het aantal leefloners enzovoort. Onrechtstreeks zijn ze nu ook al vervat in de criteria met betrekking tot het Gemeentefonds.
Het Gemeentefonds is deze regeringsperiode blijven stijgen met 3,5 procent per jaar. Sommigen antwoorden dat dit het mattheuseffect is: wie veel heeft, krijgt nog meer. 3,5 procent is natuurlijk van dien aard dat wie er een hoger percentage uithaalt, ook zijn absolute bedrag veel sterker ziet stijgen dan anderen.
U weet evenzeer, en daarom was ik blij met de kleine voordiscussie, hoe delicaat het is. We hebben mevrouw Brouwers gehoord en de heer Vanden Bussche. Vanaf 2014 zijn er realistisch gesproken twee opties. Ofwel is de budgettaire situatie in betere doen en kun je het Gemeentefonds op een voldoende consistente basis laten stijgen. Ofwel ga je het stijgingspercentage gedeeltelijk herverdelen, wat een voorstel is van bepaalde mensen, maar ik spreek me niet uit. Zo kun je over een meer uitgesmeerde periode komen tot een herverdeling. Het afnemen van wie heeft, dat begrijp ik ook vandaag weer uit de discussie, is een eerder theoretische beschouwing.
De heer Sas van Rouveroij : Hans Bonte is een alom gewaardeerde lokale bestuurder. Die waardering heeft zich recent nog uitgedrukt in zijn burgemeesterschap. Hij is burgemeester geworden van Vilvoorde. In die hoedanigheid is hij dus een ervaringsdeskundige op lokaal vlak, wanneer hij getuigenis aflegt over het feit dat het Vlaamse beleid voor de Rand faalt. U noemt dat gratuit. Hij zal daar kennis van nemen. Ik neem aan dat u in de Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand de verdediging opneemt van het Vlaamse beleid. Goed, de regering zal aanduiden wie dat doet. Het zal hoe dan ook in die commissie worden uitgebeend.
Als wij, maar ook u, vaak herhalen hoe belangrijk lokale bestuurders zijn, omdat ze voeling hebben met het werkveld, omdat ze met de twee voetjes in die Vlaamse klei staan, omdat ze godganse dagen worden geconfronteerd met de realiteit en niet met de theorie, die vaak in het Vlaams Parlement of in de Vlaamse Regering wordt bediend, dan vind ik het ongepast om dat een gratuite bewering te noemen. Maar goed, u zult het debat aangaan in de bevoegde commissie. Ik neem aan dat burgemeester Bonte zich aangesproken zal voelen om nadere bewijsvoering te brengen met betrekking tot het falende Vlaamse beleid in de Rand en meer in het bijzonder in Vilvoorde.
Uit uw antwoord maak ik op dat er uiteindelijk niet veel zal gebeuren. U zegt dat u van meet af aan als bevoegd minister samen met de Vlaamse Regering kennis hebt genomen van de problematiek. Vanaf juni 2009, betekent dat. U verwijst naar de Dexia-classificatie, maar die dateert ondertussen ook al van 2007, althans in haar vernieuwde vorm. U verwijst naar de studie van Peter Cabus van 2009. We zouden ook kunnen verwijzen naar de talloze gesprekken die daarover zijn gevoerd in de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur, waar ook de heer Durnez deel van heeft uitgemaakt, net als ik. Ook de Adviesraad, de rechtsopvolger van de Hoge Raad, heeft zich al vaak gebogen over dit thema.
Het is nu 2013. Het enige dat u bevestigt, is dat hierover van gedachten zal worden gewisseld in de beslotenheid van de Vlaamse Regering. Maar u zult geen enkel initiatief nemen, noch voor de erkenning van de centrumsteden, noch voor de herfinanciering van de steden en gemeenten, en dus ook niet voor nieuwe of herschikte criteria met betrekking tot het Gemeentefonds. Collegas, de conclusie is dat u, in de vijf jaar dat u minister bent voor dit departement, met betrekking tot de centrumsteden en het Gemeentefonds, en bij uitbreiding met betrekking tot de herfinanciering van de steden en gemeenten die vandaag allemaal op hun tandvlees zitten, niets zult hebben gedaan.
De heer Marcel Logist : Ik spreek me hier niet uit over de subsidies of dotaties die worden gegeven aan de centrumsteden op Vlaams of federaal niveau. Ik denk wel dat het mijn taak is om u te wijzen, minister, op de wijze waarop steden en gemeenten momenteel verantwoordelijkheden krijgen.
U mag niet vergeten, minister, dat het strenge financiële keurslijf van de beleids- en beheerscyclus (BBC) het leven er niet gemakkelijker op maakt. Ik stel vandaag vast dat de pioniers van het BBC-verhaal zelfs hun jaarrekening 2012 niet afgesloten krijgen, door gebreken in het informaticasysteem. Dat is natuurlijk een andere discussie, maar ik geef het graag nog eens mee, omdat ik vind, minister, dat u daar te vlug over gaat.
De middelgrote steden krijgen steeds meer de kenmerken en de kwalen van een centrumstad of zelfs een grootstad, op het vlak van migratie, dakloosheid, leegstand, werkloosheid enzovoort. Helaas worden deze steden niet erkend als centrumstad. Eigenlijk worden ze op sommige momenten zelfs gelijkgeschakeld met kleine plattelandsgemeenten. Middelgrote steden krijgen in tegenstelling tot de centrumsteden onvoldoende middelen om preventief te werken, om de problemen die ze zien opduiken op te vangen.
Minister, ik geef u graag een voorbeeld van de problemen die opduiken. Er gaan geruchten de ronde dat de dertien centrumsteden zeer spoedig overleg zouden hebben over het invoeren van een vreemdelingentaks naar analogie met Antwerpen. Indien dat het geval zou zijn, krijg je uiteraard een verschuiving van de migratiestromen naar de niet-centrumsteden, die daar financieel helemaal niet tegen zijn opgewassen. Dat is slechts één voorbeeld van de vele.
Kortom, ik ben van mening dat de opdeling in centrumsteden en niet-centrumsteden achterhaald is. Ze is zelfs zo archaïsch dat ik met momenten zou durven te spreken van een discriminerende opdeling. Ik hoop, minister, dat u daaraan daadwerkelijk iets zou willen veranderen. Ik dank u.
Mevrouw Karin Brouwers : Ik wil een kleine nuance maken. Ik stelde de vraag of er al dan niet een garantie zou kunnen zijn voor de bestaande centrumsteden indien er een centrumstad bij komt, voor hetzelfde aantal middelen. Dat was een vraag, natuurlijk. Minister, ik wil u gewoon heibel besparen, net zoals er heibel zou kunnen zijn als Leuven aan 100.000 inwoners komt, met Brugge dan. U hebt er zelf naar verwezen. Ik heb dat niet willen poneren als een partijstandpunt of zo, integendeel.
Ik kan het zeker al eens zijn met een van uw laatste opmerkingen. Vanaf 2014 geeft u twee opties. Een econoom zei onlangs nog dat de crisis nog zeven jaar zou duren. Ik zou op de betere budgettaire tijden voor uw eerste optie dus niet te hard rekenen. Voor uw tweede optie, om het jaarlijkse stijgingspercentage van het Gemeentefonds, dat we dan wel moeten kunnen handhaven, een stukje rechtvaardiger te verdelen, vindt u een bondgenoot in CD&V, om daarover mee na te denken.
De heer Marc Vanden Bussche : We zitten al een jaar of vier in deze commissie. Het komt inderdaad altijd op hetzelfde neer, minister: uit verschillende richtingen komt de vraag om bijkomende centen. Maar van in het begin van deze legislatuur zijn er verkeerde uitgangsposities ingenomen, namelijk dat er niet mocht worden gesproken over fusies en ook niet over een herziening van het Gemeentefonds. Daar komt natuurlijk miserie van. Ik hoop dat het een volgende keer wel bespreekbaar wordt.
Daarnaast wil ik erop wijzen dat de criteria van de clusters van Dexia geen enkele wetenschappelijke basis hebben. Een gemeente kan zelf kiezen onder welke cluster ze wil vallen. Dexia legt dat niet imperatief op. Als ik met de gemeente Koksijde bij de centrumsteden wil zitten, zal Dexia mij daar misschien wel bij zetten. Dat is absoluut niet meer bruikbaar als referentie, te meer omdat uw bronnen, de professoren die u zelf aanhaalt, zeggen dat het heel moeilijk is om de wetenschappelijke criteria te bepalen voor wat een centrumstad is.
Er zullen nog veel oefeningen moeten gebeuren. We hopen dat we daarover nog een jaar mee kunnen discussiëren.
De heer Joris Van Hauthem : Minister, u hebt aangekondigd dat u niet veel nieuws zou zeggen en wat dat betreft, hebt u uw belofte gehouden. Het komt er kort gezegd op neer dat de heer Bonte extra centen heeft via de sociale criteria, die eventueel kunnen worden gelieerd aan het aantal aanwezige allochtonen, maar het gaat in se over sociale criteria, die al bestaan. Dat is het. Verder hebt u verwezen naar het witboek, hebt u gezegd dat u met de coalitiepartners zou overleggen, dat u nadenkt over de wijze waarop we in de toekomst steden en gemeenten moeten financieren, over het Gemeentefonds en dergelijke. Dat zegt u nu al vier jaar.
Uw antwoord is dus dat de heer Bonte op dit ogenblik centen heeft via de sociale criteria, en voor de rest gaat u verder met studeren en praten, en studeren en praten. Hoe lang moeten we nog studeren om tot een oplossing te komen, minister? Ik weet ook wel dat die politiek moeilijk ligt, dat is zo. De grote steden zullen misschien ik weet het niet iets moeten inleveren. Wie iets heeft, geeft het nooit graag af. Dat is een feit.
Een burgemeester zegt dat het stilaan genoeg is geweest en trekt luid aan de alarmbel. Uw antwoord is dat hij niet aan de alarmbel moet trekken, dat u rustig verder gaat tot 2014 en dat er wat dat betreft niets zal gebeuren: geen herziening van het Gemeentefonds en geen andere criteria voor de centrumsteden. In 2014 is er een nieuwe coalitie en kan het spel weer van voren af aan beginnen. We kunnen nog eens gaan studeren, overleggen binnen de meerderheid, nog eens studeren en nog eens overleggen. Op die manier geraken we er niet, minister. Wat u doet in dit geval, is de burgemeester van Vilvoorde met een kluitje in het riet sturen.
De heer Jan Durnez : Minister, deze discussie is uiteraard niet nieuw. In 1988 en in 2012, met een verschil van veertien jaar, hebben wij twee keer een vrij grondige hervorming van het Gemeentefonds meegemaakt, collegas. Als ik die cycli bekijk, zijn we ongeveer op het moment dat we elkaar zouden moeten vinden om die oefening te doen.
We maken een benadering van een selectie. Als u tot een selectie behoort, is de volgende vraag: wat brengt het op en welke rechten geeft dat? De selectie die hier is gebeurd in 2002, heeft gebruik gemaakt van het Structuurplan Vlaanderen. Er is gekeken hoe die steden hiërarchisch zijn opgebouwd in Vlaanderen. Om redenen die historisch wel te duiden zijn, is er een groep van 13 gemeenten uit gelicht als op een bijzondere manier te financieren, dan een groep van 26, dan de kustgemeenten en dan de grote groep van de stad Brugge, tussen 100.000 en 200.000 inwoners. Dat was de selectie. Die is gebeurd op basis van een aantal wetenschappelijke criteria.
Minister, ik wou u dat toch meegeven in de verdere beoordeling. In 2010 is op vraag van minister Muyters, vijftien jaar later, de tegenproef gedaan. Er is gekeken of de criteria nog voldoen, of er moet worden verfijnd en hoe de hiërarchie van de Vlaamse steden en gemeenten in elkaar zit. Dat is een objectief, wetenschappelijk gegeven. Dat is allemaal selectie.
Daarnaast moeten we ook naar verdelingscriteria. Als je landt bij een selectie, hoe verdelen we dan de middelen en rechten? In Vlaanderen hebben we enerzijds de fondsen, het Stedenfonds, het Gemeentefonds en straks een klein beetje Plattelandsfonds. Anderzijds maken de ministers sectoraal ook gebruik van die opdeling om andere financieringsstromen bij elkaar te leggen. Donderdag krijgen we daarin in deze commissie enig inzicht, denk ik. Het is belangrijk om dat geheel samen te bekijken. We mogen niet enkel het Gemeente- of Stedenfonds bekijken, we moeten ook die achttien of meer andere stromen bekijken.
In die zin is de vraag van de heer Logist de moeite waard om te stellen: maak je een selectie met een cesuur, of werk je dermate op je criteria dat daar een continuüm groeit? Ik pleit ervoor om dat, zoals de vorige keren, op een zeer grondige wijze te doen, met alle materiaal dat beschikbaar is. Wij moeten het warm water hier niet uitvinden. We kunnen trouwens ook nog wat leren uit hoe men in het buitenland naar bepaalde verdelingen is gegaan.
Als we dat allemaal doen, moet je vooraf ook een akkoord hebben over waarmee je financiert. Ik ben er ook voorstander van om zoals in 1988 en 2002 gebruik te maken van de aangroei. Die zal uit twee dingen bestaan. Als er een akkoord is inzake indexering, hebben we daar iets. Mochten er meer middelen zijn maar de vooruitzichten zijn niet zo goed dan hebben we dat eventueel in extra. Maar laat ons proberen om vooraf tot een akkoord te komen over hoe we dat op termijn gefinancierd krijgen.
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Mijnheer van Rouveroij, u hebt woorden in de mond genomen, en ik heb daarop geantwoord. Ik heb ook geantwoord op de woorden van de burgemeester van Vilvoorde. Ik heb de man trouwens uitgenodigd, want ik vond het een beetje raar dat dit plots zomaar in de media kwam, naar aanleiding van iets dat niet met mij te maken had. Het ging over kredieten in een andere sector. Dat heeft niets te maken met Binnenlands Bestuur of Integratie.
Wat mijn portefeuille betreft, Binnenlands Bestuur en Vlaamse Rand, heb ik gezegd dat mijn deur open staat. Er komen elke week burgemeesters en schepenen om bepaalde problemen te bespreken. Er wordt ten andere een afspraak gemaakt. Wat dit betreft, zal ik zeker luisteren naar de gewaardeerde burgemeester van Vilvoorde.
Mevrouw Annick De Ridder, voorzitter, treedt als voorzitter op.
U concludeert, mijnheer van Rouveroij, dat er niet veel zal gebeuren in die periode. Ik heb ook nooit iets anders gezegd dan dat ik er, met de huidige timing, werk van zou maken. De heer Van Hauthem is zo correct om dat te bevestigen. Ik heb gezegd dat ik eerst alle andere hervormingen zou doen, en dan iets dat niet in het regeerakkoord staat, namelijk dat fonds bekijken, gelet op de druk die erop wordt uitgeoefend. Ik hoor tot mijn verrassing dat de heer Logist spreekt over een discriminerende opdeling tussen centrum- en andere steden. Het is de eerste keer dat ik dat uit de mond van zijn partij hoor. Maar goed, er is kritiek, er is druk vanuit diverse kanten. En dus zullen we alle elementen moeten meenemen.
De heer Durnez heeft er terecht op gewezen dat het een moeilijke oefening is in een periode waarin er geen budgettaire stijgingen zijn. Hoe dan ook zullen alle criteria tegen het licht worden gehouden. We zullen proberen in die periode samen te zitten om dat allemaal evenwichtig te bekijken.
Mijnheer Logist, u noemt de opdeling tussen centrumsteden en andere steden discriminerend, maar de collegas uit de centrumsteden zullen u perfect het omgekeerde zeggen. Om maar te zeggen: dit is een debat dat door partijen heen gaat. Dat is geen oordeel van mijn kant, maar een vaststelling. Dit is een punt waarvan ik weet dat er over de partijen heen verschillende standpunten worden ingenomen.
U verwijst naar BBC, dat de gemeenten in een streng keurslijf zou duwen. U weet dat de Europese Commissie toekijkt op alle resultaten van alle entiteiten, ook van entiteit II, ook van de lokale besturen. Er moeten ESR-rapporteringen gebeuren. BBC werkt aan en waakt over de structurele budgettaire gezondheid van de lokale besturen.
Het is niet de thermometer die verantwoordelijk is voor koorts, collegas: de thermometer is er om te meten. De koorts wordt niet door de thermometer veroorzaakt.
Mevrouw Brouwers, mijnheer Durnez, dat is een van de opties, maar ik spreek me er nog niet over uit, precies omdat dit nog moet worden besproken. Je zou kunnen zeggen: een jaarlijkse stijging kan op een andere manier herverdelend ingezet worden. Degenen die beweren dat steden en gemeenten door deze regering in de kou zijn gezet, ontkennen dat we met een jaarlijkse gemiddelde stijging van ongeveer 80 miljoen euro zitten.
Mijnheer Vanden Bussche, ik heb de Dexia-studie niet verdedigd, ik heb ze alleen aangehaald. Ik heb gezegd dat de meest recente studie die ik ken, tot een andere indeling komt. Ik heb u ook meegegeven wat Cabus en anderen hebben gezegd, namelijk dat het onmogelijk is om tot een objectieve meting te komen, zeker als je dat in het licht van kosten en baten ziet. Ik heb geprobeerd om een kort overzichtje te geven van waar we vandaan komen en wat er intussen aan nieuw materiaal bij is gekomen.
We gaan die oefening doen, collegas. We zullen dat allemaal tegen het licht houden. We kunnen inderdaad misschien kijken, mijnheer Durnez, naar de manier waarop men alles in het buitenland aanpakt. Maar ik blijf erbij dat er in de realiteit niet zoveel mogelijkheden zijn om tot een andere verdeling over te gaan. Er zijn er bij mijn weten twee: een budgettaire aangroei op zich of een herverdeling van de groeivoet. Helaas denk ik dat het zeer moeilijk zal zijn. Dat zal over alle partijen heen zijn. Er zijn heel diverse meningen over, op het moment dat je zegt dat we afnemen van wie heeft, en dat toevoegen bij een ander.
De voorzitter : De heer van Rouveroij heeft het woord.
De heer Sas van Rouveroij : Minister, het is inderdaad niet de thermometer die de koorts maakt. Maar om in uw beeldspraak te blijven, bent u als minister wel de dokter die de patiënt moet behandelen. En dat doet u niet.
Uw partij staat voor de kracht van verandering. Minister, verandering is alleen maar mogelijk als je ook de kracht hebt om keuzes te maken. En die keuzes maakt u niet. U schuift ook dit dossier door naar de volgende regering. In die zin faalt u niet alleen wat betreft de Brusselse Rand, maar ook als minister voor Binnenlands Bestuur.
De voorzitter : De heer Logist heeft het woord.
De heer Marcel Logist : Minister, ik hoop dat wij een goede algemene geneeskundige vinden om dit probleem op te lossen. Als men voor elk punt dat ingenomen wordt, een onderscheid blijft maken tussen centrumsteden en middelgrote steden, blijf ik erbij dat dit een discriminerende opdeling is, nu en zeker in de toekomst.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.