Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 21/03/2013
Vraag om uitleg van de heer Björn Rzoska tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het toekomstig beleidskader voor werkervaring
- 1198 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Rzoska heeft het woord.
De heer Björn Rzoska : Voorzitter, minister, collegas, op 7 september 2012 wijzigde de Vlaamse Regering definitief haar advies over de werkervaring. Dit unieke programma biedt langdurig werkzoekenden, die vaak op een serieuze afstand van de arbeidsmarkt zitten, een begeleide competentieversterkende leer- en werkervaring. De wijziging van decreet leek nodig in functie van de Europese regelgeving inzake staatssteun. Omdat deze aanpassing extra voorbereiding vergde, werden alle werkervaringsprojecten automatisch met een jaar verlengd. Deze verlenging werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 13 juli 2012. Met de wijziging van besluit werden de leerwerkbedrijven bovendien gestimuleerd om alle uitstroommogelijkheden naar regulier werk op het einde van de werkervaring te benutten door hun ook een nazorgvergoeding toe te kennen voor elke doelgroepwerknemer die binnen de zes maanden na de werkervaring minstens twee maanden ononderbroken werd tewerkgesteld, inclusief ook mogelijk via het stelsel van de individuele beroepsopleiding (IBO).
Minister, een nieuwe taak toekennen aan deze leerwerkbedrijven geeft aan dat u het belang van deze organisaties erkent. U kondigde ook een nieuw beleidskader inzake de werkervaring aan. Het Vlaams Steunpunt Lokale Netwerken Opleiding en Tewerkstelling (SLN) was steeds een actieve partner in het opstellen van zon beleidskader, maar hamerde ook steeds op het belang van meer duidelijkheid in deze zaak. Het wees daarbij expliciet op de nefaste gevolgen van het uitblijven van een beslissing voor doelgroepmedewerkers en omkaderingspersoneel, op jaarbasis respectievelijk zon 2100 voltijdse equivalenten (VTE) en 543 VTE.
Op het moment dat ik de vraag indiende, was er nog geen formele beslissing over de omkadering van de werkervaring vanaf 2014. Ik denk dat mijn vraag al wat achterhaald is, want ik heb vernomen dat er ondertussen wel al een beslissing is gevallen. Door het ontbreken van een beleidskader is er ook nog geen nieuwe oproep uitgeschreven, wat de continuïteit van dit programma bedreigt. Doelgroepmedewerkers hebben geen zekerheid meer op een contract van twaalf maanden werkervaring, de begeleidende organisaties moeten hun omkaderingspersoneel in opzeg plaatsen en tal van werkervaringsplaatsen dreigen niet meer ingevuld te worden.
Ten slotte moet toch benadrukt worden dat het wegvallen van deze maatregel een zware impact zal hebben op het diverse aanbod aan realistische werkvloeren en de hoge maatschappelijke effecten die deze maatregel oplevert voor de doelgroepmedewerkers in het kader van duurzame arbeidsintegratie. Nochtans werpt die duurzame arbeidsintegratie met dit instrument wel degelijk vruchten af. Dat blijkt uit recent onderzoek, voorgesteld op een arbeidsmarktcongres in februari 2013. Dat toont aan dat gemiddeld 71,5 procent van de doelgroepmedewerkers na het volgen van een werkervaringstraject duurzaam uitstroomt naar werk. De onmiddellijke uitstroom onmiddellijk na de werkervaringsactie bedraagt in 2011 43,6 procent. Werkervaring lijkt dus voor een groot deel van de uitstromers een hefboom te zijn naar duurzame tewerkstelling.
Minister, ik heb vier vragen, waarvan enkele al achterhaald zijn. Ik vraag echter wel nog een antwoord op de vragen die open blijven staan.
Wat is de reden van het uitblijven van een nieuw beleidskader? Welke timing hebt u voor ogen als het gaat om het uitschrijven van een nieuwe oproep? Hoe zal de verdere beslissingsprocedure verlopen indienperiode, toezeggingsdatum, et cetera bij het goedkeuren van ingediende projecten? Op welke manier worden de stakeholders bij dit dossier betrokken in het verder uittekenen van een nieuw kader?
De voorzitter : Mevrouw Peeters heeft het woord.
Mevrouw Lydia Peeters : Ik heb hierover een schriftelijke vraag gesteld. Minister, u hebt toen geantwoord dat er samen met de sociale partners nog zou worden overlegd over de ervaringsbewijzen om een plan van aanpak op te stellen en om een tijdpad uit te werken.
Minister Philippe Muyters : Dat gaat niet over de ervaringsbewijzen maar over de werkervaringsplaatsen.
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : In het werkveld leidt het uitblijven van dit beleidskader tot enige ongerustheid. Dat is heel begrijpelijk. De bestaande zaken worden gecontinueerd. Maar alleen dat al meedelen, betekent dat je impliciet aan iets anders werkt. Als dat dan op zich laat wachten, is het niet onlogisch dat er wordt gevraagd wanneer het nieuwe kader er komt en hoe het er zal uitzien. Het lijkt mij belangrijk dat we de continuïteit kunnen waarborgen. Daarom sluit ik mij graag aan bij de vragen die daarover zijn gesteld.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Mijnheer Van Malderen, ik heb heel goed begrepen dat die ongerustheid er was. U en de heer Rzoska beschikken blijkbaar al over de informatie.
Op het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC) van 15 maart hebben de leden van de werkgroep, de Vlaamse Regering en de Vlaamse sociale partners afgesproken om de maatregel sowieso met een jaar te verlengen. Ik had begrepen dat anders heel wat van die mensen in vooropzeg of in opzeg zouden moeten worden geplaatst. Nu garanderen we dat die werkervaringsplaatsen minstens tot december 2014 zullen kunnen functioneren binnen het bestaande kader. Als we niet op tijd met een nieuw kader zouden kunnen komen, in heel uitzonderlijke omstandigheden, dan is afgesproken dat ik het desnoods nog met een jaar kan verlengen.
De beslissing werd eind vorig jaar uitgesteld omdat de sector zelf uitstel had gevraagd voor het gesprek over het kader, om verder te kunnen overleggen over de voorstellen die wij hadden uitgewerkt. Waarom moet er een wijziging zijn? De basis is dat door de recente wijziging van het normatief kader inzake staatssteun voor de diensten van algemeen economisch belang (DAEB), we volgens juridische adviezen de maatregel moeten wijzigen, om te voldoen aan het DAEB-besluit.
De beslissing is er nu gekomen na intens overleg met de sociale partners en de sector zelf. Op 11 maart 2013 heb ik de sector bijvoorbeeld zelf ontvangen om te overleggen en afspraken te maken voor de toekomst. Op basis van dat gesprek hebben wij op 15 maart 2013 op het VESOC een voorstel gelanceerd en zijn we na een gesprek tot een consensus gekomen.
Het nieuwe beleidskader zal worden afgestemd met verschillende partijen. Ik heb de SERV om advies gevraagd over de plaats van de maatregel voor de werkervaringsplaatsen in het werkgelegenheidsbeleid, hoe we ervoor kunnen zorgen dat er geen marktverstoring is, hoe we het kunnen laten passen in ons eigen werkgelegenheidsbeleid en hoe we een passende begeleiding kunnen blijven aanbieden aan mensen die langdurig werkloos zijn. Het essentiële basisidee van de werkervaringsplaatsen blijft dat daarop een uitstroom volgt naar de reguliere arbeidsmarkt. Ik heb met andere woorden gevraagd om een advies te geven of het past binnen het economisch kader, binnen ons werkbeleid zoals we het vandaag voeren. We willen zorgen voor meer uitstroom naar de reguliere werkgelegenheid, zonder marktverstoring. Over die vier elementen heb ik advies gevraagd aan de sociale partners en de sector.
De sector zal ook verder nauw worden betrokken via de stuurgroep werkervaring, waar mijn kabinet en de administraties, samen met het SLN, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de Vereniging voor Social Profit Ondernemingen (Verso), deel van uitmaken. Naar aanleiding van het akkoord in de VESOC-werkgroep zal ik een aanpassing aan het besluit van de Vlaamse Regering voorleggen. Dat zal een van de volgende weken gebeuren. Nadien kunnen we de promotoren officieel op de hoogte brengen. Ze weten al wat het akkoord is, maar ik moet het natuurlijk nog door de Vlaamse Regering laten goedkeuren.
De heer Björn Rzoska : Minister, bedankt voor het antwoord. Zoals ik al aangaf, was een deel van mijn vraag inderdaad achterhaald. U hebt nu de maatregel tijdelijk verlengd. Het is de tweede opeenvolgende keer dat de maatregel tijdelijk met een jaar wordt verlengd. De vorige keer was het ook logisch, vond ik, omdat er op vraag van Europa zaken moesten worden bijgespijkerd. Met de tweede verlenging van een jaar nu is de sector zelf niet zo gelukkig. Dat weet u ook. Men dringt aan op een verdere continuïteit en verwachtte dat men binnen het huidige juridische kader opnieuw met vier jaar zou kunnen werken.
Ik begrijp uit uw antwoord dat er een mogelijkheid is dat het nog een derde keer wordt verlengd met een jaar. Ik hoop dat het beperkt blijft tot een tweede verlenging en dat we daarna continu kunnen werken binnen het nieuwe beleidskader, zeker ook omdat het recente HIVA-onderzoek in 2012, zoals u zelf onderschrijft, heeft aangetoond dat die werkervaring voor langdurig werkzoekenden echt wel een springplank is naar duurzaam werk, binnen de contouren die u zelf schetst. We volgen het dossier verder op.
Minister Philippe Muyters : Ik weet dat de sector zelf met een juridisch advies kwam dat het kan volgens het Europese kader. Ik had twee juridische adviezen, een van het departement en een onafhankelijk, die aangeven dat het niet kan. Daarom is er die verlenging. Zij hebben uitstel gevraagd, waardoor we nu vastzitten met dat jaar. Anders had ik nu heel snel toch een beslissing moeten nemen. Dat zou een minder gunstige manier van werken zijn, waarvoor zeker minder draagvlak zou zijn, dan dat we het nu met een jaar verlengen. Vier jaar is onmogelijk, gezien het Europese kader.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.