Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 20/03/2013
Vraag om uitleg van de heer Robrecht Bothuyne tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het ruimtelijk afwegingskader voor windmolens
- 1053 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Valerie Taeldeman tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het ruimtelijk kader voor hernieuwbare energie en de rol van de provincies bij de inplanting van windturbines
- 1138 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Voorzitter, minister, collegas, dit onderwerp is sinds het begin van de legislatuur al verschillende keren aan bod geweest in deze commissie. Ik zou net zoals een niet nader genoemd collega onlangs bij minister Schauvliege zei, kunnen spreken over machteloosheid in afwachting van een beslissing van de minister, maar ik ga dat niet doen.
Vlaanderen zet dus actief in op hernieuwbare energie, en windturbines zijn daar een wezenlijk onderdeel van. Vorig jaar is het nieuwe decreet op de ondersteuning van groenestroomproductie goedgekeurd. We zetten in op de vergroening van onze economie, ook in functie van de bevoorradingszekerheid, van competitieve prijzen en van een stabiele toegang tot energie. Iedereen staat achter deze keuze, ook de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). De SERV zegt: De promotie van hernieuwbare energie is dan ook terecht een belangrijke pijler van het Pact 2020.
Alleen moeten we vaststellen dat op het vlak van de windturbines de zaak vrij traag op gang komt. Vorig jaar zijn er in Vlaanderen 37 turbines geplaatst. De sector zelf vraagt om een verdubbeling van dat ritme tegen 2020 om de doelstellingen te halen. Belangrijk is de inplanting van deze turbines. In een volgebouwd Vlaanderen is het niet evident om zulke constructies neer te zetten. We moeten zo efficiënt mogelijk gebruikmaken van de ruimte om hernieuwbare energie aan bod te laten komen. Het groenboek gaf ook al aan dat een correct locatiebeleid de vraag naar energie kan doen verminderen. Waar mogelijk wordt de hernieuwbare energieproductie zo dicht mogelijk bij de gebruiker ingeplant. Een studie van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) trok een aantal belangrijke conclusies, onder meer dat de netaansluitingskost het inplantingsbeleid moet bepalen.
Het ruimtelijk beleid inzake grootschalige en kleine windturbines is al een tijdje voorwerp van discussie. Dergelijke projecten stuiten vaak lokaal op hevige tegenstand. De actiecomités in Vlaanderen zijn bijna niet meer te tellen. Het is evident dat die mensen recht hebben om actie te voeren. Als men ziet welk effect dergelijke turbines hebben op de landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit van een gebied, is het normaal dat daartegen protest kan ontstaan.
U zegt al een aantal jaren dat u actie zult ondernemen om tot een duidelijk beoordelingskader te komen voor het vergunnen van deze turbines. Er is al heel wat werk verzet. U en uw administratie hebben een voorzet gedaan in 2010 voor een ruimtelijk beleidskader voor hernieuwbare energie waar die windturbines een onderdeel van zijn. Dat is besproken in de Interdepartementale Windwerkgroep. Daarbij zijn een aantal aanbevelingen aan de Vlaamse Regering gedaan.
Intussen heeft minister Schauvliege haar werk gedaan wat de impact op het leefmilieu betreft. Ook minister Van den Bossche, die bevoegd is voor de energie, heeft haar ambities geformuleerd naar aanleiding van het decreet van vorig jaar. Wat echter specifiek het ruimtelijke kader betreft, blijven we nog een beetje op onze honger.
Minister, wat is de stand van zaken van het vernieuwde ruimtelijke afwegingskader voor windturbines? Ik heb het dan over de uitvoering van de voorzet die de administratie in 2010 heeft voorbereid. Komt er een initiatief? Welke juridische vorm zal dat dan krijgen: een omzendbrief, een verordening of andere? Op welke manier denkt u het verschil te kunnen maken met het huidige beleid? Welke effect streeft u na? Wanneer mogen we dit nieuwe kader verwachten? In de beleidsbrieven stond dit telkens opnieuw vermeld, behalve in de laatste, waar geen sprake meer was van initiatieven voor een ruimtelijk afwegingskader voor windturbines.
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Ik sluit me aan bij de vraag van de heer Bothuyne, maar dan wel specifiek gericht op het beleid van de provincie Oost-Vlaanderen, die een zeer dynamische rol op zich neemt op het vlak van de inplanting van windturbines.
Er wordt sterk ingezet op verschillende vormen van hernieuwbare energie. Een van de hernieuwbare energievormen is windenergie. Deze energievorm is echter niet onbesproken. Ik verwijs dan naar de verschillende actiecomités die overal in Vlaanderen bestaan. Grootschalige windturbines hebben nu eenmaal een landschappelijke en ruimtelijke impact. Om omwonenden en andere geïnteresseerden nauwer te betrekken bij de realisatie van bijkomende windturbines, biedt de windsector de lokale besturen steeds meer participatiemogelijkheden aan.
Bij de inplanting van grootschalige windturbines is het van het grootste belang dat er een duidelijk beleidskader voorhanden is, dit om een duidelijk ruimtelijk kader te krijgen waarbinnen nieuwe projecten voor windenergie kunnen worden ontwikkeld. Dat biedt rechtszekerheid voor de sector, voor de lokale besturen en voor hun inwoners.
In Vlaanderen bestaat er enkel een omzendbrief uit 2006 voor de inplanting van windturbines. De heer Bothuyne verwees ook naar de VLAREM-wetgeving, die is aangepast op het vlak van geluidshinder en slagschaduw.
Daarnaast voert de provincie Oost-Vlaanderen een heel dynamisch beleid op het vlak van de inplanting van windturbines. Het project Windenergie is geselecteerd door uw kabinet als een strategisch project op het vlak van ruimtelijk ordening.
De provincie Oost-Vlaanderen voert planprocessen uit om na te gaan welke locaties het meest geschikt zijn voor het plaatsen van grootschalige windturbines binnen haar grondgebied. Daarbij wordt rekening gehouden met bestaande ruimtelijke principes. Er wordt ook een gefundeerd milieutechnisch onderzoek gevoerd.
De provincie Oost-Vlaanderen is van oordeel dat er vandaag geen ruimtelijke aansturing gebeurt vanuit Vlaanderen en dat projectontwikkelaars daardoor tal van projecten indienen los van elkaar. Door deze stormvloed aan aanvragen ontstaat er een opbod op de gronden, verkleint het draagvlak en worden er heel weinig vergunningen afgeleverd. Vorig jaar zijn er slechts 47 turbines gebouwd. Daarnaast zitten heel veel aanvragen op alle niveaus in beroep.
Minister, in een brief van u aan de provincie Oost-Vlaanderen deelt u mee dat u positief staat ten aanzien van de werkwijze van de provincie Oost-Vlaanderen. Dat is echter geen echt duidelijk engagement, noch van u, noch van de Vlaamse Regering. Minister, welke rol ziet u in dit dossier weggelegd voor Vlaanderen? Zijn daarover gesprekken bezig?
Wat is uw visie op de aanpak van de provincie Oost-Vlaanderen? Wilt u dat ook de andere Vlaamse provincies in het kader van windenergie het initiatief naar zich toetrekken om hun ruimtelijk beleid op de rails te zetten? Bent u van mening dat ook de andere provincies deze materie op provinciaal niveau moeten aanpakken in plaats van op Vlaams niveau? Zo ja, op welke manier wilt u de provincies daartoe aanzetten? Zo nee, wat zult u dan ondernemen op Vlaams niveau? Wat is de stand van zaken van de aangekondigde lokalisatienota hernieuwbare energie?
Volgens de provincie Oost-Vlaanderen wordt in het planproces ook het Vlaams Energiebedrijf (VEB) ingeschakeld. In het beleidskader dat de provincie Oost-Vlaanderen uitwerkt, zou het Vlaams Energiebedrijf worden ingeschakeld voor de exploitatie van grootschalige windturbines. Ik had graag uw mening hierover gekend. Klopt het inderdaad dat het Vlaams Energiebedrijf hier zo nauw bij betrokken wordt en dat het van plan is om die turbines te exploiteren?
Die provinciale plannen hebben uiteraard een invloed op de lokale besturen. Men zoekt de meest ideale locaties waar de turbines kunnen worden ingeplant. In Oost-Vlaanderen gaat het over de zone Maldegem-Eeklo, de zone Aalter E40, en de zone Aalst, ook langs de E40. Op welke manier wordt er geluisterd naar de verzuchtingen van de lokale besturen? Wat doen we als er geen draagvlak is op lokaal niveau, en hoe denkt u dit aan te pakken?
De voorzitter : De heer Peeters heeft het woord.
De heer Dirk Peeters : Voorzitter, ik wil twee dingen zeggen.
Ten eerste wil ik iets zeggen over die actiegroepen. Ik denk dat er bij de actiegroepen dikwijls een probleem is van gebrek aan informatie. Ik heb al een paar keer de motiveringen van enkele actiegroepen gelezen en gehoord. Vaak heeft het te maken met wie de centen ontvangt: soms krijgt de buurman niets en de eigenaar wel. Gemeentebesturen spelen daar soms handig op in.
Ik denk dus dat er behoefte is aan informatie om het draagvlak te vergroten, maar ik denk ook dat er behoefte is aan een kader, zoals de collegas al hebben gesteld. Naast de provincies zijn er ook intercommunales die zich ineens uitspreken met een windplan voor hun streek en regio. De Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen (IOK) doet dit bijvoorbeeld voor de Kempen. Gemeentebesturen beginnen hun eigen windplan te ontwikkelen.
Ten tweede, minister, heb ik ook wel begrepen dat u in uw kortetermijnacties in aanloop van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) ook voor de windenergie in een plaats had voorzien. In hoever is dat kortetermijnplan nu al klaar? Komt er vanuit Vlaanderen nu een impuls om aan die problematiek van de windmolens toch een stuk uniformiteit en eenvormigheid te geven?
De heer Wilfried Vandaele : Minister, u weet dat dit dossier mij ook al jaren bezighoudt, al voor ik hier was, maar zeker sinds 2009-2010 in dit Vlaams Parlement. (Opmerkingen van de heer Robrecht Bothuyne)
We weten dat er inderdaad werd uitgekeken collega Bothuyne heeft het al gezegd naar de behoeften van uw collega-minister Van den Bossche. Hoeveel hernieuwbare energie uit wind wenst zij te halen? Wat de milieuaspecten en de afstandsregels betreft, moeten we dan weer bij uw collega-minister Schauvliege zijn.
We weten ook dat verschillende provincies zelf aan het werk zijn gegaan en zoekzones hebben afgebakend, en niet alleen de provincie Oost-Vlaanderen, collega Taeldeman. We weten ook dat er al een hele tijd een afwegingskader was vanuit Ruimtelijke Ordening. Het is ondertussen ook al duidelijk dat we niet alleen moeten inzetten op windenergie, maar dat we op verschillende vormen van hernieuwbare energie moeten inzetten.
Er is ook de omgevingsvergunning nog niet vernoemd die voor dit verhaal misschien tot op een zekere hoogte een oplossing kan bieden. We zien nu op het terrein dat in bepaalde zones sommige firmas de milieuvergunning hebben en andere firmas de stedenbouwkundige vergunning. Misschien kan de omgevingsvergunning dit ook meer stroomlijnen.
Nu we dat allemaal weten, denk ik wel dat we het niet eens zijn, minister. Ik denk dat Ruimtelijke Ordening hier de regierol op zich moet nemen. U hoeft dat natuurlijk niet helemaal alleen te doen, maar u kunt het misschien samenbrengen tot een helder kader en aangeven wat kan en niet kan. Het is een groot werk, maar misschien is er toch al voldoende werk geleverd om daarop voort te bouwen.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Mijnheer Vandaele, ik zal niet ingaan op uw laatste voorstel over de regierol. Ik heb soms de indruk dat ik als minister van Financiën en Ruimtelijke Ordening overal de regierol kan opnemen. (Opmerkingen van de heer Robrecht Bothuyne. Gelach)
Ik zal beginnen met de vragen van collegas Bothuyne en Taeldeman naar de stand van zaken van het ruimtelijk afwegingskader voor hernieuwbare energie. Dat document ligt momenteel bij de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) ter advisering. De raad heeft me bevestigd dat dit advies uiterlijk op 25 maart mag worden verwacht. Zodra mijn administratie dit advies heeft gekregen en in het afwegingskader heeft verwerkt, zal ik de verdere implementatie vorm geven.
Intussen is het niet zo dat er niets is gebeurd, want dat document heeft zeker zijn doorwerking gekregen in andere beleidsbeslissingen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de manier waarop de aanbeveling over de Windwerkgroep is opgenomen in de conceptnota van juli 2011 van minister van Energie Van den Bossche. Ik verwijs ook naar het beleidskader van de kortetermijnacties van de energielandschappen, dat ook op dit document is geïnspireerd, en dat samen met het groenboek Ruimte op 4 mei is aanvaard door de Vlaamse Regering. Dit zijn al twee elementen van doorwerking.
Daarnaast heeft mijn administratie verschillende nieuwe ideeën ontwikkeld rond hernieuwbare energie in het kader van het proces van het BRV, die geïnspireerd werden door het afwegingskader. Zo is Ruimte bieden aan energietransitie een strategisch thema geworden in het groenboek. Ook in de voorbereiding van het witboek van het Beleidsplan Vlaanderen zijn ideeën rond energie verder uitgewerkt, onder andere in concepten als reductiegebieden voor mobiliteitsenergie en veerkrachtige landschappen.
Het afwegingskader waar we over praten en dat nu bij de SERV ligt, heeft de ambitie om vanuit een brede analyse van een beleidscontext en vanuit verschillende vormen van hernieuwbare energie een methodiek aan te reiken voor de inplanting van verschillende vormen van hernieuwbare energie, en niet alleen de windturbines.
Mijnheer Bothuyne, op uw vraag over de juridische vorm, lijkt mij dat het de vorm van een beleidsrichtlijn kan zijn. Ik denk zelfs dat er geen noodzaak is om daar een meer dwingende juridische vorm van te maken.
Ik zal evenwel samen met mijn bevoegde collegas de noodzaak tot het behoud of de actualisering van de bestaande omzendbrieven onderzoeken. Die zijn ten dele achterhaald, aangezien minister Schauvliege binnen de milieuregelgeving sectorale voorwaarden rond geluid, slagschaduw en veiligheidsafstanden heeft ingevuld.
Inzake de inplanting van windturbines zullen de verschillen met de huidige beleidsopties niet zo groot zijn. De verdienste van wat er voorligt, is dat de oefening een verruiming is omdat we meerdere vormen van energieopwekking meenemen. Vanuit dat oogpunt kan het afwegingskader ook verder worden aangevuld als er nieuwe technologieën ontwikkeld worden.
Zoals gezegd, biedt het afwegingskader een raamwerk voor verschillende bronnen van hernieuwbare energie. Dit maakt het mogelijk om van de huidige vraaggedreven, ad-hocaanpak te verschuiven naar een aanbodbeleid, ook op locaties waar die met het huidige beleid minder evident zijn.
Dit is ook wat we met de opgave van de kortetermijnactie rond energielandschappen willen. We zijn daarin de oefening aan het doen om op een beperkt aantal plaatsen in Vlaanderen ruimte te creëren voor energie. Met andere woorden: in gebieden die worden ingericht met het oog op de productie van energie, tegelijkertijd een nieuw en aantrekkelijk landschap creëren. Dergelijke gebieden moeten dan wel uitgaan van de potentie die een bepaald gebied heeft. Dat zal afhangen van de plaats waar dat plaatsgrijpt. Een energielandschap in West-Vlaanderen zou bijvoorbeeld meer de component windenergie bevatten, terwijl een energielandschap in de Kempen eerder kan uitgaan van geothermie.
Mevrouw Taeldeman, het project Oost-Vlaanderen Energielandschap is voor mij effectief een strategisch project dat ik kan ondersteunen in uitvoering van het RSV. Zoals u hebt gezegd, beoogt het strategisch project de inplanting van windturbines in Oost-Vlaanderen te faciliteren. Het project kan uitmonden in één of meerdere op te maken provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen (PRUPs) voor windturbines. De Vlaamse Regering speelt bij de opmaak van een PRUP geen specifieke rol. Ik vind dit een zeer interessant project, en heb dat in mijn schrijven aan de provincie ook bevestigd.
Bijna alle provincies hebben een ruimtelijke visie uitgewerkt rond windturbines. Voor West-Vlaanderen verwijs ik naar de beleidsvisie Ruimte voor windturbineparken in West-Vlaanderen goedgekeurd op 19 november 2009. De visie voor Oost-Vlaanderen hebt u zelf aangehaald. In Antwerpen heeft de deputatie een intentiebeslissing genomen om locaties te zoeken voor windturbines. De eindnota Provinciale screening windturbines: GIS-onderzoek naar potentiële inplantingszones in de provincie Antwerpen werd door de deputatie goedgekeurd op 25 februari 2010. Het Totaal Actieplan CO2 wil Limburg klimaatneutraal maken tegen 2020. De herziening van het provinciaal structuurplan vermeldt de opmaak van een beleidskader rond winturbines. In de zomer van 2012 heeft de provincie haar Locatieonderzoek naar de inplanting van windmolenparken in Limburg afgerond. Behalve Vlaams-Brabant, waar ik niet zoveel mogelijkheden zie, hebben de provincies hun werk dus gedaan.
Ik kan elk van deze initiatieven ondersteunen, omdat, zoals ik al meerdere keren heb gezegd, ik van oordeel ben dat het provinciale niveau een goede middenschaal is om dergelijke ruimtelijke uitdagingen te vertalen naar wat er kan op het terrein. Het grote voordeel van het provinciale niveau is de nabijheid van het provinciebestuur om actief te overleggen met lokale besturen. Ik neem aan dat men op verschillende niveaus overleg voert, want voor mij is een draagvlak essentieel om tot realisatie te komen. Indien dit draagvlak onvoldoende aanwezig is, lijkt mij meer overleg nodig. Dit lijkt me eerder een kwestie die tussen de provincie en de gemeente moet worden uitgeklaard, dan wel dat ik dirigerend optreed.
Op uw vraag ten slotte over de betrokkenheid van het Vlaams Energiebedrijf, verwijs ik u naar mijn collega die bevoegd is voor het Vlaams Energiebedrijf. Ik weet dat het provinciebestuur op verschillende sporen werkt, ik weet ook dat er een businessplan is goedgekeurd rond het Vlaams Energiebedrijf, maar het is juister dat minister Lieten daar het antwoord op geeft aangezien zij bevoegd is voor het Vlaams Energiebedrijf.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : Minister, ik dank u voor het antwoord. Het is goed dat het SERV-advies verder vorm krijgt tegen 25 maart. Ik stel me vragen bij een beleidsrichtlijn. In welke mate wordt daar een afdwingbaar kader mee gecreëerd? U zegt ook: eventueel de omzendbrieven aanpassen. Kunt u wat concreter worden zowel naar inhoud als naar timing?
Wat betreft de rol van de provincies denk ik dat de provincies zich altijd voluntaristisch hebben getoond in dezen, op verschillende snelheden en verschillende manieren. Op dat vlak lijkt het leidmotief laat duizend bloemen bloeien. Ik weet niet of het een goede zaak is dat afhankelijk van de provinciegrens er een andere manier is om dergelijke projecten te beoordelen.
U hebt het over het afbakenen van productiegebieden voor energie. Die kunnen een andere invulling krijgen, afhankelijk van de locatie. Ziet u daar dan een rol in voor Vlaanderen of is dat in uw visie een rol voor de provincies?
U spreekt over een aanbodbeleid. Dat kan mijns inziens positief zijn. Vraagt u aan de provincies om daarbij rekening te houden met de VITO-studie over de netaansluitingskosten? Naast het maatschappelijke draagvlak is er immers ook het financiële aspect, waarbij ruimtelijk beleid noodzakelijk is om de financiële lasten ten aanzien van netbeheerders binnen de perken te houden.
Mevrouw Taeldeman en ikzelf zijn allebei Oost-Vlamingen. In Oost-Vlaanderen speelt men met de idee om participatie aan het kapitaal van windturbines als voorwaarde op te leggen bij vergunningsverlening. In welke mate ondersteunt u die idee?
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Minister, ik dank u voor het antwoord. Misschien hadden we onze vragen beter na het paasreces gesteld, dan hadden we misschien een uitleg gekregen over de inhoud van het afwegingskader. We hebben in elk geval begrepen dat het afwegingskader af is en dat het nu bij de SERV ligt voor advies. Het is misschien een suggestie aan de waarnemende commissievoorzitter en de commissiesecretaris om dat afwegingskader na het paasreces te agenderen in deze commissie. We zijn nu toch al van bij het begin van deze legislatuur over dit onderwerp bezig. Het zou dus wel interessant zijn om een toelichting te krijgen in de commissie.
U ondersteunt de visie van de provincie Oost-Vlaanderen en staat positief tegenover het initiatief dat de provincie neemt. Ik heb nog een bijkomende vraag betreffende de zone Maldegem-Eeklo die men wil afbakenen. Die zone ligt langs de expresweg, de bekende bijna-autostrade van Antwerpen naar Knokke. Ten noorden van die zone is er al een hele zone met windturbines. De provincie Oost-Vlaanderen concentreert zich op die bestaande zone, om die lineair verder uit te werken langs de expresweg. Als de provincie het initiatief neemt om een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan op te maken om die zone lineair uit te breiden, is de vraag van de lokale besturen dat in dat PRUP de rest van het grondgebied gevrijwaard wordt van turbines. Op die manier wil men zekerheid voor de lokale besturen en de bewoners dat er een clustering van grootschalige windturbines gebeurt, en dat de rest van het landschap en het grondgebied gevrijwaard blijft. Levert dat geen problemen op ten aanzien van Vlaanderen? Kan een PRUP opgemaakt worden met een uitsluitingszone? Kan dat stedenbouwkundig?
De voorzitter : De heer Peeters heeft het woord.
De heer Dirk Peeters : Minister, ik dank u voor uw antwoord, maar ik blijf wat op mijn honger zitten wat betreft het juridische kader. U zegt dat het de vorm zal hebben van een beleidsaanbeveling. Mijn aanvoelen is dat dat een beetje zwak is. Als ik naar de lineaire elementen kijk die in de Kempen aanwezig zijn de E313, de E34 en het ENA-gebied (Economisch Netwerk Albertkanaal) zijn dat zones waar toch enige garanties moeten kunnen worden gegeven om windturbineontwikkeling mogelijk te maken.
Als ik sommige gemeentes en intercommunales bezig hoor, heb ik veeleer het gevoel dat hun windplan erin bestaat om windmolens te bannen en onmogelijk te maken in plaats van aan te moedigen. Ik verwacht van de Vlaamse overheid een sterk juridisch kader, waardoor een zekerheid ontstaat om projecten mogelijk te maken in die gebieden waar ze landschappelijk aanvaardbaar en minder storend zijn. Een beleidsaanbeveling, zoals u ze nu voorstelt, zal de zaak mijns inziens niet vooruit helpen.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik ben nogal voor subsidiariteit. Ik ben er voorstander van om grote vrijheid te blijven geven aan het lokale en provinciale gebied. En ik zal dat niet veranderen. Ik zal niet zeggen wat een provincie of gemeente moet doen. Ik ga er nog altijd van uit dat men op provinciaal en lokaal vlak nabijer is dan wij in Brussel kunnen zijn.
Als collega Van den Bossche op een bepaald moment zegt dat ze met windturbines zoveel energie wil opwekken, kunnen er natuurlijk wel opdrachten naar provincies of lokale besturen gaan. Maar vanuit mijn beleid Ruimtelijke Ordening, dat dat dan misschien wel mogelijk moet maken, geef ik de vrijheid om binnen de provincies keuzes te maken.
Mijnheer Bothuyne, het kan inderdaad dat er een verschil van visie is tussen de verschillende provincies, maar de mogelijkheden inzake alternatieve energie zijn ook niet dezelfde. Laat ons dus niet dirigistisch optreden vanuit Vlaanderen, om te zeggen wat daar wel of niet kan gebeuren. Dat is mijn visie daaromtrent. Ik ben voor subsidiariteit.
Daarom wil ik dat afwegingskader ook als een beleidsrichtlijn zien. Ik wijs er wel op dat er omzendbrieven bestaan. Ik denk dat die moeten worden aangepast. Ik zal dat samen met mijn collega bekijken, onder meer omdat Joke Schauvliege ondertussen een aantal maatregelen heeft genomen. Het kan zijn dat we beiden oordelen dat er beter een nieuwe omzendbrief komt of een beleidsrichtlijn. Ik ga met hen onderzoeken op welke manier we dat het beste doen. Mijn uitgangspunt is dat Vlaanderen een kader biedt waarbinnen de vrijheid vrij groot blijft.
Mevrouw Taeldeman, u had het over het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan (PRUP) waarbij je de rest vrijwaart. Ik denk dat het juridisch mogelijk moet zijn. Er zijn bijvoorbeeld gebieden zoals bouwvrij agrarisch gebied, waar er niet mag worden gebouwd. Daar mag je dus ook geen windmolens bouwen. Het hangt er dus van af hoe het PRUP de rest inkleurt. Bovendien kan men ook nog voorwaarden opleggen. Ik zeg dat niet om te pesten of zo; ik zeg enkel dat dat een mogelijkheid is. (Opmerkingen van mevrouw Valerie Taeldeman)
Ik zag uw reactie. Ik geef alleen maar aan dat er inkleuringen zijn die het niet mogelijk maken om te bouwen en dat er ook voorwaarden kunnen zijn. Het is aan de lokale besturen om met de provincie in overleg te gaan en de voorwaarden hard te maken. Ik vind niet dat we vanuit Brussel moeten zeggen hoe het moet gebeuren.
Participatie zou een element kunnen zijn om het draagvlak te vergroten. Voor mij mag ook dit lokaal worden geregeld.
We onderzoeken de mogelijkheden van het energielandschap. Ook hierover zullen we overleggen met de provinciebesturen en met de lokale besturen.
De VITO-studie moet natuurlijk worden meegenomen, ook als de provincies daar maatregelen rond treffen. Een windmolen is één zaak, maar er is ook nog de draad voor de aan- en afvoer.
De voorzitter : De heer Bothuyne heeft het woord.
De heer Robrecht Bothuyne : De draad is bijzonder grappig, maar ook bijzonder duur. Het gaat over honderden miljoenen euros. Als we geen duidelijk kader scheppen voor zowel investeerders als provincies, dan dreigen we die honderden miljoen euros te moeten betalen om de aansluiting te maken bij gebrek aan een duidelijk kader. Het is wel degelijk heel belangrijk.
Ik ben het eens met uw idee van subsidiariteit. Het is inderdaad zo dat de ene provincie de andere niet is en de ene gemeente niet de andere. We moeten wel rechtszekerheid en een duidelijk kader bieden. Als u zegt dat het opleggen van een bepaalde financieringsvorm voor de windturbineprojecten bijvoorbeeld een coöperatieve als criterium kan worden meegenomen bij het afleveren van stedenbouwkundige vergunningen, dan vind ik dat verregaand. Het is geen ruimtelijk element. Bij mijn weten is er bij geen enkel ruimtelijk vergunningsproces zon element toegelaten en gebruikt. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
U hebt gezegd: Dat kan. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Het is belangrijk om hier duidelijk over te zijn. In Oost-Vlaanderen wordt dit effectief vooropgesteld door een aantal betrokken ambtenaren, wat natuurlijk vragen doet rijzen bij de sector maar ook bij gemeentebesturen, bij burgers en verenigingen. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we een lijn trekken. Vandaar de nood aan een duidelijk kader dat in elke provincie kan worden gehanteerd en anders kan worden ingevuld.
De voorzitter : Mevrouw Taeldeman heeft het woord.
Mevrouw Valerie Taeldeman : Ik zal mijn vraag ook stellen aan een andere minister omdat ik wel benieuwd ben naar de rol van het Vlaamse Energiebedrijf bij het exploiteren van grootschalige turbines.
Minister Philippe Muyters : Op 25 maart krijg ik het advies van de SERV. Ik kan het advies overmaken, maar ik zou graag de bespreking doen na de verwerking van het advies van de SERV in het afwegingskader. Daarna kunnen we, als jullie dat wensen, de bespreking voeren in de commissie.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.