Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 07/03/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Martine Fournier tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over het door het HIVA uitgevoerde onderzoek met betrekking tot outplacement
- 916 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier: In het kader van het VIONA-onderzoeksprogramma (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering) voerde het Onderzoeksinstituut voor Arbeid en Samenleving (HIVA), verbonden aan de KU Leuven, een onderzoek uit naar het proces en de effecten van outplacement. De bevindingen van de auteurs Laura Jacobs en Peter De Cuyper werden begin februari gepubliceerd en op het arbeidsmarktcongres in Leuven toegelicht.
Dit onderzoek focust op de lacunes die overbleven na de verschillende onderzoeken die sedert 2008 hadden plaatsgevonden, zijnde het procesverloop van outplacement en de effecten en de kwaliteit van de transities. De onderzoekspopulatie bestond uit 45-plussers die ten gevolge van collectief ontslag of faillissement waren ingeschreven in een tewerkstellingscel, uitgezonderd de brugpensioengerechtigden. Uit het onderzoek kunnen enkele opvallende conclusies worden gedistilleerd, namelijk dat outplacement te veel focust op de coping-functie van het jobverlies ten nadele van de focus op het vinden van werk.
Competentieversterking lijkt geen prominente plaats in te nemen binnen outplacement: ongeveer 20 procent van de respondenten blijkt een opleiding te hebben gevolgd terwijl van de andere 80 procent een vierde geen aanbod tot opleiding blijkt te hebben gekregen, ondanks een behoefte, of een aanbod te hebben gekregen dat niet voldoet.
Inzake het activeren van de groep 55-plussers blijkt outplacement niet zo succesvol. Een specifieke aanpak is dan ook noodzakelijk, waarbij men vooreerst de kritische succesfactoren moet identificeren.
Ook voor hooggeschoolden, namelijk 44 procent, die weinig geloof hechten aan de effectiviteit van outplacement en vaak ontevreden zijn over het aanbod, is een werking op maat nodig.
Het complexe regelgevend kader gekoppeld aan een aantal opvolgings- en controlemechanismen moet worden vereenvoudigd, voornamelijk wat betreft het gesubsidieerde outplacement. Dit moet worden gecombineerd met een grotere controle op de resultaten van outplacement.
Aangezien driekwart van de respondenten van het onderzoek stelt dat zij van sector zijn veranderd in de nieuwe job na de outplacementprocedure, betoogt men dat outplacement blijkbaar een middel kan zijn om intersectorale mobiliteit te faciliteren. Waarom bij outplacement niet meer gebruikmaken van de instrumenten in het kader van deze intersectorale arbeidsmobiliteit en zo in een breder kader inbedden?
Slechts een derde van de respondenten van het onderzoek stelde dat outplacement hen heeft geholpen bij het vinden van een nieuwe job. In dit opzicht lijkt het inderdaad aangewezen om de netto-effectiviteit van de maatregel in kaart te brengen.
In verband met de samenwerking met de VDAB luidt de kritiek dat hoewel de namen van de ingeschreven personen door de outplacementkantoren wel moeten worden doorgegeven, andere relevante info niet wordt geregistreerd. Het gaat om opleidingsparticipatie, effectief aantal gevolgde uren en dergelijke. Met andere woorden: er bestaat geen zicht op de mate waarin aan de criteria van de regionale toetsing en/of het Herplaatsingsfonds wordt voldaan.
Minister, deelt u de analyse die door de onderzoekers van het HIVA werd geformuleerd? Bent u van plan tegemoet te komen aan de verschillende kritieken en rekening te houden met de desbetreffende aanbevelingen die de onderzoekers formuleerden? Bent u van mening dat we moeten evolueren naar een verplichte veralgemening van outplacement naar 45-plussers, eventueel met aangepaste reglementering in het kader van maatwerk? Zullen er initiatieven komen waarbij er gemakkelijk getoetst kan worden of het outplacement aan de criteria van de regionale toetsing of het Herplaatsingsfonds voldoet?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Mijn gevoel is dat de studie een vrij positief beeld geeft van outplacement na collectief ontslag. De inhoudelijke elementen zijn aanwezig in de begeleiding en worden meestal nuttig geacht. De begeleiding draagt bij tot de verwerking van het ontslag, een betere kennis van de eigen sterktes en zwaktes en een grotere inzetbaarheid van de ontslagen werknemers. Twee jaar na het ontslag bleek 53 procent van de werknemers aan de slag, waarvan vier vijfde in een andere sector of functie. De jobtevredenheid blijft even hoog.
Het VIONA-onderzoek over outplacement bevat een aantal zinvolle kritieken en suggesties. U weet dat ik een groot voorstander ben van maatwerk, maar dit wordt momenteel ernstig bemoeilijkt door de complexe wetgeving. Daar kan ik niets aan veranderen, want het is federale wetgeving.
Ik geef een voorbeeld. Vandaag wordt er soms te veel gefocust op de kwantiteit. Men moet minstens 60 of 120 uren aan begeleiding geven. Het kan zijn dat daardoor de kwaliteit in het gedrang komt. In plaats van nog meer regels op te leggen, wil ik eerder in overleg treden met de sector. Dat hebben we ook in het verleden al gedaan.
De beperkte aandacht voor competentieversterking bijvoorbeeld is in het verleden, nog voor deze studie er was, een aandachtspunt geweest. We sensibiliseren de outplacementkantoren om onder meer een persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) uit te werken met de deelnemer, wat nu in bijna alle outplacementdossiers het geval is. Het is geen verplichting, maar door het overleg dat wij plannen, is dat eigenlijk wel een feit geworden. Het feit dat outplacement leidt tot grotere intersectorale en functionele mobiliteit, is zeker zeer positief, net zoals het feit dat sommige deelnemers dankzij outplacement gemotiveerd worden om langer te gaan werken. Ik roep de sector op om goede praktijken te delen zodat dit effect nog kan worden versterkt.
Een verplichte veralgemening van outplacement naar personen jonger dan 45 jaar lijkt me niet echt zinvol. We zien bij jonge mensen dat ze sneller een nieuwe job vinden. Outplacement zou volgens mij weinig meerwaarde hebben, en in verhouding tot de meerwaarde, duur zijn en zelfs misschien wel de doorstroom naar werk kunnen vertragen. De onderzoekers waren in hun rapport dezelfde mening toegedaan.
Ik heb de indruk dat er ook een misvatting is over het wel of niet hebben van de regionale toetsing en het daaraan voldoen. Voorafgaand aan de start van outplacement wordt het outplacementaanbod altijd voorgelegd aan het Departement Werk en Sociale Economie in het kader van de regionale toetsing. Hier wordt het aantal uren outplacement en de inhoud van het outplacement gecontroleerd. Hierover is er blijkbaar een misvatting: na afloop van het outplacement maakt het outplacementkantoor ook een eindverslag over aan de VDAB, waarin het effectief gepresteerde outplacement beschreven wordt. Voor deelnemers die gedurende het outplacement geen nieuw werk vonden, wordt in die warme overdracht voorzien naar de VDAB. Als er een discrepantie zou zijn tussen de gerapporteerde en de werkelijke prestaties van het outplacementkantoor, dan ben ik er zeker van dat dit aan bod zou komen in de gesprekken die de VDAB met de niet-geplaatste deelnemers zou hebben. We hebben geen indicaties dat zich hier veel problemen voordoen.
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Minister, ik dank u voor het antwoord. Ik wil in mijn repliek het volgende citeren: Op basis van de gevoerde studie kan een vrij positief beeld geschetst worden van outplacement. Maar het is ook wel duidelijk dat er altijd punten voor verbetering mogelijk zijn.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.