Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 05/02/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over het jaarboek Armoede in België van 2012
- 748 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Willy Segers tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de stijgende armoede in Brussel
- 762 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Marijke Dillen tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over bepaalde resultaten uit het derde jaarboek Armoede in België
- 767 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Franssen heeft het woord.
Mevrouw Cindy Franssen : Voorzitter, minister, collegas, onlangs werd het derde jaarboek over armoede in België voorgesteld. De onderzoekers nemen in het jaarboek geen blad voor de mond en confronteren ons nogmaals met cijfers die dwingen tot actie. 15,3 procent van de Belgen en 9,8 procent van de Vlamingen leeft onder de armoederisicogrens.
Minister, ik wil me focussen op één bepaalde doelgroep. Jongeren blijken een van de nieuwe risicogroepen te vormen: 18,5 procent van de Belgische jongeren leeft in armoede en ook in Vlaanderen loopt een op tien jongeren een verhoogd risico om in armoede terecht te komen. Steeds meer jongeren doen een beroep op het OCMW en het leefloon. Kinderarmoedebestrijding en bij uitbreiding jongerenarmoede is nochtans een van de prioriteiten van deze Vlaamse Regering.
Vooral de kwetsbare positie van werkloze jongeren baart mij zorgen. We zien de jongerenwerkloosheid steeds meer stijgen, terwijl een inkomen uit een duurzame job nog steeds dé hefboom is om uit armoede te geraken en/of te blijven. Het Vlaamse tewerkstellingsbeleid is ik heb mijn vraag ook gesteld aan minister Muyters meer en meer aan het evolueren naar een doelgroepenbeleid. Er is een voortschrijdend inzicht dat de afstand tot de arbeidsmarkt hierin een belangrijke rol speelt en dat niet alle mensen blindelings geactiveerd kunnen worden zonder tal van randvoorwaarden.
De armoedetrajecten in het kader van het werkgelegenheids- en investeringsplan worden door de Decenniumdoelen als positief ervaren. Maar het bestaande aanbod is vaak ontoereikend voor mensen in generatiearmoede. Ik focus me dan vooral op jongeren die uit een generatiearm gezin komen en die met heel wat uitsluitingsmechanismen en knelpunten op verschillende levensdomeinen geconfronteerd worden. Er moet ook aan de slag gegaan worden met de binnenkant van mensen in armoede. Een jaar geleden hebben we het WAW-traject (Werk, Armoede en Welzijn) van Vierdewereldgroep Mensen voor Mensen in Aalst bezocht. Er wordt met de drie aspecten werk, armoede en welzijn rekening gehouden. Binnen deze trajecten worden mensen niet alleen begeleid tijdens hun loopbaan, er wordt ook aan de slag gegaan met hun gekwetste binnenkant, hun welzijnsproblemen- en vragen. Dit levert de beste garantie om duurzaam verder te participeren aan de arbeidsmarkt. Over deze WAW-trajecten werd in de beleidsbrief Werk 2013 niets vermeld, hoewel er volgens deze beleidsbrief maatregelen genomen zullen worden om het domein Werk, Welzijn en Armoede op elkaar af te stemmen.
Ik had graag van u, als coördinerend minister, vernomen welke bijkomende acties u zult ondernemen om armoede bij jongeren aan te pakken. Welk beleid plant u in samenwerking met de minister van Werk Muyters om de armoede bij werkloze jongeren tegen te gaan? Zullen armoedetrajecten zoals het WAW-traject worden geïntensifieerd? Kunt u een stand van zaken geven van deze trajecten? Plant u een overleg met uw federale collegas om het federaal en Vlaams beleid op elkaar af te stemmen? U verwijst zelf naar de interministeriële conferentie waar verschillende themas rond armoede kunnen worden geagendeerd. Zult u de toenemende armoede bij jongeren en de jongerenwerkloosheid agenderen op de volgende Interministeriële Conferentie Maatschappelijke integratie?
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Voorzitter, minister, collegas, net als mevrouw Franssen en mevrouw Dillen heb ik toch wat vragen over de cijfers uit het jaarboek, vooral wat Brussel betreft. Blijkbaar breidt de armoede in onze hoofdstad zich razendsnel uit.
Zo leven 54.000 Brusselaars van een leefloon, wat ruim een kwart is van alle Belgen die een leefloon hebben. Dat betekent een stijging van maar liefst 62 procent op acht jaar tijd. In het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest krijgt slechts een derde van de leefloontrekkers sociaal-professionele begeleiding. Bovendien is een op drie Brusselaars arm, wat ook gevolgen heeft voor de scholingsgraad, de onderwijsbetrokkenheid en de groeiende werkloosheid, die vooral bij de jongeren hard toeslaat. Een op de drie Brusselse jongeren is immers werkloos.
Staatssecretaris voor Armoedebestrijding Maggie De Block stelde in september van vorig jaar een Federaal Plan Armoedebestrijding voor om de armoede over het hele land aan te pakken, waar u via verschillende doelstellingen ook bij betrokken bent. Ik citeer uit de beleidsbrief: De institutionele situatie verplicht tot een intensieve samenwerking tussen de verschillende overheden en actoren om tot een efficiënt armoedebestrijdingsbeleid te komen. Vlaanderen wil daarin haar verantwoordelijkheid opnemen. Ook in 2013 beloofde u ten slotte actief aan het Permanent Overleg Armoedebestrijding Brussel deel te nemen.
Meer cijfers en meer uitleg zijn niet nodig. De toestand is voor Brussel niet rooskleurig. Minister, vindt u dat u vanuit uw armoedebestrijdingsbeleid voldoende aandacht aan Brussel kunt besteden? Hoe evalueert u de werking van het Federaal Plan Armoedebestrijding? Welke concrete acties vloeien er voort uit het Permanent Overleg Armoedebestrijding Brussel? Hoe evalueert u dit permanent overleg?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Voorzitter, minister, collegas, de cijfers in het derde Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 2012 bevestigen dat de crisis de armoede versterkt, met name bij kwetsbare groepen. Mevrouw Franssen is er al uitvoerig op ingegaan en ik zal het niet herhalen.
Het jaarboek zet de voornaamste armoede-indicatoren op een rij. Een zeer merkwaardige vaststelling is dat de auteurs van het jaarboek erop wijzen dat de eerste onderbouwde schatting van veertig jaar geleden al inschatte dat 13,5 procent van de inwoners van dit land in armoede leeft en dat alle latere studies tot gelijkaardige cijfers komen. De auteurs waarschuwen dat de kwetsbaarheid van de meest getroffen groepen toeneemt door de crisis en ze vrezen dat de cijfers nog gaan verslechteren. De sociale afkomst weegt zeer zwaar door. Ook de digitale kloof wordt aangekaart en vormt volgens de auteurs de hedendaagse variant van het analfabetisme.
Uit de resultaten blijkt opnieuw dat het beleid ter bestrijding van de armoedeproblematiek in dit land en in Vlaanderen er niet in slaagt oplossingen aan te reiken en de armoedeproblematiek fundamenteel te doen dalen. Ik wil u daarom graag een aantal vragen stellen.
U kent de cijfers en de voorstelling van dit jaarboek althans daar ga ik van uit, en daar twijfel ik ook niet aan. De merkwaardige vaststelling is dat de armoedeproblematiek de voorbije veertig jaar te gronde eigenlijk weinig of niet op een positieve wijze is geëvolueerd. Uit dit resultaat moeten we de conclusie trekken dat het beleid op dit vlak gedurende al die jaren heeft gefaald. Wat is uw standpunt over deze vaststelling?
Een van de conclusies is ook dat van een structurele aanpak of van een substantiële inhaaloperatie voor mensen in armoede nog lang geen sprake is. Minister, bent u bereid om na deze nieuwe resultaten, die opnieuw bevestigen dat de problematiek te gronde niet wijzigt, het beleid te herbekijken, het te wijzigen en te onderzoeken op welke wijze het armoededossier in Vlaanderen eindelijk op een structurele wijze kan worden aangepakt? Met andere woorden: op welke wijze zal er een substantiële inhaaloperatie worden gewaarborgd?
In het jaarboek wordt ook gesteld dat het beleid nog altijd veel te weinig aandacht besteedt aan de digitale kloof. Wat gaat u vanuit uw bevoegdheid als minister van Armoedebeleid doen om het beleid ter zake bij te schaven? Zijn er al initiatieven genomen, en welke bevoegde ministers werden bij deze initiatieven betrokken?
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, ik sluit me graag aan bij de vragen en meer bepaald bij het aspect dat collega Franssen heeft aangehaald: het WAW-traject. Ik heb daar al een actuele vraag over gesteld u zult zich dat nog herinneren, minister en ook naar aanleiding van de bespreking van de beleidsbrief heb ik dat al aangekaart. U hebt me toen doorverwezen naar minister Muyters, die daar een voortrekkersrol in speelt.
Ik heb hem daarover in de commissie op 13 december 2012 een specifieke vraag gesteld. Ik ben toch wel op mijn hoede, want en ik weet niet of collega Franssen daarvan op de hoogte is de minister heeft toen geantwoord dat het WAW-traject op zich niet zal worden voortgezet, maar zal worden opgenomen in het experiment werk-welzijnstrajecten (W2). Ook het werkgelegenheids- en investeringsplan (WIP) zal daaronder vallen. Alles wordt dus daarin geïntegreerd. Ik heb toen ook al opgemerkt dat het misschien nuttig zou zijn om daar duidelijk over te communiceren zodat iedereen weet dat er maar één project meer overblijft, ook de mensen uit Aalst en Antwerpen. Dat WAW-traject was deels gefinancierd met Europese middelen.
Blijft dan nog de vraag of het nieuwe project, het enige dat nog overblijft, W2, ook zal worden gefinancierd met Europees geld. Daar heeft minister Muyters niet op geantwoord. Misschien, minister, hebt u daar een antwoord op, en hebt u een duidelijker beeld van wat er nu verder zal gebeuren. Dit is inderdaad een zeer praktisch voorbeeld van hoe resultaatgericht dergelijke projecten wel kunnen zijn. Ik had echt wel graag vernomen of het op die manier verder kan dan wel of we iets totaal nieuws krijgen en wat daarvan dan de modaliteiten zijn.
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Voorzitter, Ik sluit mij aan bij de vragen van de collegas, in het bijzonder bij de vraag van collega Segers over de armoedebestrijding in Brussel. De heer Segers heeft een terecht beeld geschetst van de situatie in onze hoofdstad. Ik heb daar twee concrete vragen bij. Mijn eerste vraag had ik ook bij de eerste reeks vragen kunnen stellen, over de automatische toekenning van rechten. Minister, ik verwacht geen antwoord in detail, maar ik wil er even op wijzen dat een aantal elementen van de vijftien topics die u aanhaalde bij de automatische toekenning van de rechten, heel moeilijk toepasbaar zullen zijn binnen Brussel om technische redenen. Een aantal topics hebben te maken met gewestmateries, andere met gemeenschapsmateries. Er zullen dus zeker drempels bij zijn. Minister, ik vroeg me af of u bij dit dossier van automatisering van rechten een bijzondere Brusseltoets toepast om te weten welke van die rechten al dan niet automatisch technisch toepasbaar zijn binnen de hoofdstad.
Ik wil ook aansluiten op de vragen van collega Segers over het federaal plan armoedebestrijding en bij het permanent overleg armoedebestrijding Brussel. Minister, kunt u ons een laatste stand van zaken geven van concrete Vlaamse projecten, geïnitieerd vanuit de Vlaamse Regering, binnen onze hoofdstad? Ook die projecten kunnen mee het verschil maken.
Ik moet me nu verontschuldigen, want ik moet naar een andere commissie, maar ik zal het antwoord van de minister heel aandachtig lezen in het verslag van de commissie.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Collegas, we zijn uiteindelijk terecht gestart met bijkomende acties om de armoede bij jongeren aan te pakken. We zijn het er allen over eens dat een job een heel belangrijk gegeven is om uit de armoede te geraken en om zichzelf als individu te ontplooien. Het is dus heel belangrijk en een eerste vereiste om met goede kwalificaties op de arbeidsmarkt te komen. Ik wil ook nog eens herhalen dat we voor het eerst sinds 2008 een daling in de ongekwalificeerde uitstroom hebben, wat ik op de persconferentie van het Vlaams jaarboek al aangaf. Het is echter zeker nog geen spectaculaire daling. Het moet dus nog een pak beter.
Mijn collega-ministers Smet en Muyters werken samen aan een actieplan rond vroegtijdige schoolverlaters met als doel zo veel mogelijk preventief en remediërend te werken. Ik schrijf me volledig in, en als Vlaamse Regering schrijven we ons volledig in in het Europese beleid ter zake. Werken aan de schooluitval begint niet in het middelbaar onderwijs, maar begint in de kleuterklas of zelfs al vroeger. De ervaring en heel wat wetenschappelijk onderzoek leert ons dat. Daarom hebben we vanuit de regering alles ingezet op kleuterparticipatie en hebben we zeer duidelijke keuzes gemaakt in deze krappe budgettaire tijden om die intensieve toeleiding en kleinere kleuterklassen mogelijk te maken, om ook daar de kwaliteit van de begeleiding en de kwaliteitsvoorwaarden voor een goede werking te organiseren.
Met het kinderactieprogramma zetten we bovendien in op de eerste levensjaren van het kind, omdat wetenschappelijk onderzoek de nadruk legt op de eerste kinderjaren. Hoe het kind opgroeit, de omstandigheden, hoe het kind gestimuleerd wordt, dat alles heeft heel duidelijk een invloed op de attitudes en de vaardigheden die het kind later als volwassene zal hebben, hoe sterk hij zal zijn als individu om aan zijn eigen positie te werken en weerbaarder tegen de armoede te zijn.
Vlaanderen is geen eiland. Net zoals in de rest van Europa, stijgt de werkloosheid ook bij ons. We proberen daar samen met de Federale Regering in Vlaanderen iets aan te doen, onder andere door de werkinlevingsplaatsen specifiek voor die jongeren met een grote afstand tot de arbeidsmarkt in de dertien centrumsteden waar we met een concentratie van armoede en jongerenwerkloosheid zitten.
Daarnaast worden de individuele beroepsopleidingen elk jaar verder uitgebreid. We spreken hier over een budget van 3,6 miljoen euro in 2012. Daarbovenop komen ook nog de integrale trajecten voor mensen in armoede en de werk-welzijnstrajecten. In 2013 zullen minimaal 750 nieuwe werk-welzijnstrajecten worden opgestart. Deze maatregelen zijn niet specifiek op jongeren gericht, maar ook zij kunnen hier gebruik van maken.
Ten slotte werd in het loopbaanakkoord het engagement genomen om een sluitend bereik naar deze doelgroep vanaf de schoolverlaters van 2012 te realiseren, aangepast aan de timing van het jeugdwerkplan. Deze acties worden concreet vanaf dit jaar opgestart. Het gaat hierbij om duizend werkervaringsprojecten voor ongekwalificeerde jongeren en duizenden plaatsen voor werkplekleren. Werkplekleren is een belangrijk instrument om de transitie tussen school en arbeidsmarkt vlot te laten verlopen en de kansen op duurzame tewerkstelling te verhogen. Ondertussen werd ook al met de Federale Regering een overeenkomst bereikt over de toepassing van de instapstages in Vlaanderen, die opnieuw veel mogelijkheden bieden voor jongeren.
Ik heb in mijn antwoord op de vorige vraag al aangegeven welke initiatieven al genomen zijn en welke acties nog zullen starten onder de bevoegdheid van mijn collega-minister Muyters.
Met betrekking tot de WAW-trajecten wil ik verwijzen naar de toelichting hierover die mijn collega-minister Muyters in de Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie heeft gegeven op 13 december 2012 als antwoord op de vraag om uitleg van mevrouw Van der Borght over de veralgemening van de WAW-trajecten.
Ik citeer minister Muyters: er werd bij het project in Aalst geëxperimenteerd met het werk-welzijnstrajecten voor personen in armoede. Er was ook een project in Antwerpen. Het ging telkens om een beperkte groep, met verschillende situaties, maar ook met een verschillende aanpak. In Aalst speelt de generatiearmoede meer mee. Daarom heeft men er daar voor gekozen om dat uit te besteden te tenderen met ervaringsdeskundigen die er zijn op de markt. In Antwerpen gaat het meer om een grootstedelijke context. Daar zijn het specifieke consulenten van de VDAB, die vertrouwd zijn met de welzijnssector, die het project hebben ondernomen.
De resultaten van deze twee projecten Aalst en Antwerpen tonen in de eerste plaats aan dat het mogelijk is om personen die zo ver verwijderd zijn van de arbeidsmarkt, toch stappen naar werk te laten zetten. Het is eigenlijk meer dan alleen stappen naar werk, want men mag niet alleen meten in werk. Dankzij die trajecten waren er ook vervolgtrajecten mogelijk, bijvoorbeeld inzake beroepsopleiding. Mensen die oorspronkelijk niet voor een beroepsopleiding in aanmerking kwamen, en die dit traject hebben gevolgd zijn zo toch op het spoor gezet om die beroepsopleiding te volgen, zodat dat hen sterker zal maken om later werk te vinden. Dat is dus ook positief. Uit de projecten kunnen we ook concluderen dat het essentieel is dat de VDAB samen met andere partners kan samenwerken om op deze manier maatwerk in de begeleiding te bieden.
Collega Muyters vervolgt: Het volgende dat ik naar voren wil brengen, is iets waar u zelf al aan hebt gerefereerd. We hebben effectief ook binnen andere projecten, waar niet-arbeidsmarktgerelateerde drempels worden geremedieerd de MMPPs (medische, mentale, psychische of psychiatrische problematiek) , dezelfde belangrijke vaststelling gedaan. Wat u voorstelt, heb ik besproken met mijn collega-ministers bevoegd voor het welzijn en de sociale economie: de ministers Vandeurzen en Van den Bossche. We werken aan een W2-decreet, zodat de burgers optimaal kunnen participeren aan de maatschappij, ongeacht hun uitkering.
Vorig jaar is de conceptnota in de Vlaamse Regering goedgekeurd, en we werken dit verder uit. In die uitwerking komt natuurlijk het kostenplaatje aan bod, en zal de vraag naar het mogelijke gebruik van ESF-middelen (Europees Sociaal Fonds) worden bekeken. U hebt dus gelijk, en wij integreren ook daadwerkelijk deze elementen met elkaar, wat belangrijk is.
Ondertussen zitten we natuurlijk niet stil. We nemen de ervaring van Aalst en Antwerpen mee in de trajecten voor personen in armoede die we over heel Vlaanderen uitrollen. Dat is waarschijnlijk wat minister Lieten bedoelde. In het kader van het werkgelegenheids- en investeringsplan hadden we op jaarbasis in een budget voorzien van 300 tot 450 werk-welzijnstrajecten voor personen in armoede. Vanaf 2013 is daar een verder groeipad afgesproken van tussen 750 en 1200 armoedetrajecten, die we zullen proberen in te vullen. Dat is dus een behoorlijke stijging. We zullen dat opnieuw doen met een tender voor het groepsluik, en we zullen dat in alle provincies doen. De tender is binnengehaald door Randstad Diversity, behalve in Antwerpen, waar vzw WEB die zal invullen.
Minister Muyters voegde er nog aan toe dat WIP, WAW en W2 geïntegreerd zullen worden in W2. W2 heeft immers als doelstelling een decreet te hebben om een alomvattende aanpak voor de werk-welzijnstrajecten mogelijk te maken, onafgezien vanuit welke hoek de welzijnsbenadering komt, en wat ook de problematiek is.
Zoals ik al op eerdere vragen heb geantwoord, is het voor mij essentieel om met mijn federale collega's in overleg te gaan over het armoedebeleid, zodat het Vlaamse en het federale beleid elkaar kunnen versterken. Dit geldt uiteraard voor alle aspecten van het armoedebeleid, dus zeker ook voor jongeren in armoede. Wat betreft het domein Werk werden ook al belangrijke afspraken gemaakt tussen Vlaanderen en het federale niveau over de inpassing van de federale instapstages in het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid. Dat is een belangrijke oefening geweest, die tot resultaat leidt. Ook op andere verticale beleidsdomeinen wordt er ingezet op samenwerking en complementariteit.
De armoede bij jongeren zal ik agenderen op een van de volgende werkgroepen armoede die binnen de interministeriële conferentie actief is.
Een aantal leden hebben vragen gesteld over Brussel. Er wordt inderdaad terecht gewezen op de schrijnende armoedecijfers in onze hoofdstad en op de institutionele situatie die het niet altijd gemakkelijk maakt om de armoede doeltreffend aan te pakken. Naast de algemene maatregelen op het vlak van armoedebestrijding die ook voor Brussel gelden besteed ik ook bij het toekennen van subsidies specifieke aandacht aan Brussel.
Dat was onder andere het geval bij de subsidieverdeling voor de projectoproep Lokale Kinderarmoedebestrijding, voor de projectoproep Ouderen en Armoede, voor de gesloten projectoproep Stimulering en Participatie Jeugdbewegingswerk, en voor de projectoproep Preventieve Gezinsondersteuning, met bruggen naar het onderwijs. We hebben iedere keer een specifieke invalshoek van Brussel genomen, zodat op die manier zeker en vast projecten van Brussel in aanmerking zouden kunnen komen en ook gehonoreerd werden. Is dat voldoende? Wellicht niet. In ieder geval zal ik ook in 2013 de nodige aandacht besteden aan Brussel. Ik zal dat telkens doen in samenspraak met minister Smet, die daar ook een beleidsverantwoordelijkheid draagt.
Het federale plan werd pas in september 2012 voorgesteld. Ik vind het te vroeg, collegas, om dit plan te evolueren naar effectiviteit. Een aantal belangrijke punten die ook raakvlakken hebben met ons beleid, zijn onder meer de aandacht voor de automatische rechtentoekenning. Dat staat ook federaal als prioriteit, in het bijzonder het OMNIO-statuut. Ik ben ook heel blij met de prioriteit die aan kinderarmoede word geschonken, en ook daar is er het engagement om een federaal plan kinderarmoedebestrijding op te maken. De armoedemonitor zal worden ingezet als instrument ter sensibilisering en om proactief te werken, iets waar wij ook vanuit Vlaanderen veel prioriteit aan schenken. Daarnaast zijn er ook een aantal zeer concrete maatregelen genomen ter versterking van het Vlaamse beleid, zoals de maatregelen voor werkcreatie, de instapstages, de uitbreiding van het contingent van de artikel 60ers, de verbetering van de informatie waarin de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) voorziet aan werkzoekenden. In het federaal plan wordt eveneens het belang van de interministeriële conferentie onderstreept, en de werkgroepen die in dat kader zijn opgericht. Voor Vlaanderen is de belangrijkste werkgroep Armoede. In deze werkgroep worden alle verschillende deelthemas van deze problematiek regelmatig besproken.
Daarnaast gaat in het federaal plan ook veel aandacht naar de inzet van ervaringsdeskundigen armoede en sociale uitsluiting in de federale overheidsdiensten, wat toe te juichen valt. Er zijn ook aandachtsambtenaren armoede om ook de armoedebestrijding transversaal te integreren voor alle relevante beleidsdomeinen, ook een actie die wij ondernemen, en waar we elkaar complementeren. Door de verankering van het netwerk van federale armoedeambtenaren in het koninklijk besluit zal het vrijblijvende karakter van dat netwerk ook opgeheven worden en geformaliseerd. Alle betrokken ministers zullen voor hun departement een armoedeambtenaar aanduiden. Ook hier, in dit federale plan, zien we dat Brussel bijzondere aandacht krijgt.
Ik ben daar dus globaal positief over, en zal alle kansen aangrijpen om samen te werken met de federale collega.
Het permanent overleg Armoedebestrijding Brussel is in eerste instantie een uitwisselingsorgaan dat noodzakelijk is om afstemming en coördinatie te kunnen bereiken. Dit jaar heeft permanent overleg Armoedebestrijding Brussel gezorgd voor de voorbereiding van en de opmaak van het Brussels armoedebestrijdingsplan. In dit plan, met ook als focus jongeren in armoede, worden maatregelen en initiatieven opgenomen die in dit kader worden ingezet. Ook wij vanuit Vlaanderen hebben via onze administratie bijgedragen tot de opmaak van dit plan. Daarnaast is er ons eigen Vlaams actieplan waarin heel wat maatregelen staan opgenomen die ook betrekking hebben op Brussel. Ik wil in ieder geval ook daar kijken hoe we die twee rapporten verder gecoördineerd kunnen blijven aanpakken, en ik kan dat zeker opnemen in de voortgangsrapportage in het rapport dat wij in april aan het parlement zullen voorleggen.
Mevrouw Dillen, u zegt dat het beleid de voorbije jaren gefaald heeft. Ik verwijs naar het antwoord dat ik heb gegeven bij uw interpellatie over het Vlaams Jaarboek. Het is een feit dat de socio-economische toestand van Vlaanderen, België en Europa, gebukt gaat onder de effecten van de financiële crisis eerst en de economische crisis nadien. Die hebben diepe wonden geslagen en blijven nazinderen. We zien dat met de sluiting van de Fordfabriek, ArcelorMittal, en zo veel andere, kleinere, bedrijven, die op hun beurt ook allemaal voor werkgelegenheid zorgen. Zij halen niet altijd het grote nieuws maar plaatsen ook opnieuw gezinnen voor problemen. Ik ben het dan ook in grote lijnen eens met de analyse van het Jaarboek dat de armoedeproblematiek hardnekkig is en dat we ondanks alle goede maatregelen de armoedeproblematiek nog niet hebben weggewerkt.
Veel cijfers zijn niet nieuw. Ze worden regelmatig in het parlement uitgebreid toegelicht. We moeten de cijfers wel correct plaatsen. Met 9,8 procent armoede in Vlaanderen bekleden we momenteel de tweede beste plaats in Europa. Ik ben het dus niet eens om voortdurend te zeggen dat we er niet in slagen om armoede uit te bannen. Onze sociale structuren, onze sociale zekerheid en alle maatregelen die op de verschillende niveaus worden genomen lokaal, Vlaams, federaal houden, ondanks de crisis, toch heel wat gezinnen uit de armoede. We zien wel dat armoede steeds nieuwe gezichten krijgt, bijvoorbeeld eenoudergezinnen met een specifieke armoedeproblematiek. Het gaat niet om generatiearmoede, maar het gaat om mensen die omwille van een specifieke situatie, van hun socio-economische positie dicht bij de armoede komen. Er duikt gekleurde armoede op. Er is stijgende vereenzaming bij ouderen hoewel het armoederisico bij ouderen afneemt dankzij de maatregelen uit het verleden over de minima bij de pensioenen. Het gaat niet enkel om geld maar ook om geïsoleerd zijn, om niet altijd toegang te hebben tot de hulpkanalen die er zijn. We moeten dus altijd correct de cijfers analyseren om op basis daarvan goed te weten waarop we verder moeten inzetten.
Ik verwijs ook naar de vele maatregelen die zijn opgenomen in het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAPA) en het Actieprogramma Kinderarmoede. Het is een duidelijke keuze van mij en van de Vlaamse Regering om in deze legislatuur hierop te focussen. Als we naar de armoedecijfers kijken, zien we in elk geval zeer duidelijk dat de armoede stijgt. Naast de algemene cijfers die redelijk constant blijven en waarmee we in vergelijking met Europa niet slecht scoren , stijgen de cijfers voor specifieke groepen wel schrikbarend. De cijfers voor kinderarmoede hebben ook een relatie met de cijfers voor gekleurde armoede dat hebben we hier ook al verschillende keren besproken die ook stijgen. Het gaat over grote gezinnen in de grote steden, met een minieme werkzaamheidsgraad van de ouders.
Armoede is niet enkel een kwestie van geld, maar het is een complexe combinatie van achterstellingen. Die achterstellingen zijn niet met één wonderoplossing spectaculair opgelost.
Ik geloof ook niet in tabula-rasastrategieën die alles van tafel vegen. Ik blijf dus inzetten op structurele maatregelen en in de structurele aanpak die we geïntegreerd en gecoördineerd in de Vlaamse Regering uitwerken. Iedere minister moet er in zijn eigen beleidsdomein op inzetten, complementair aan elkaar, in het VAPA. Ik wil ook voldoende ruimte creëren voor nieuwe ideeën. Dat doen we met projectoproepen. Rond het thema kinderarmoede hebben we een studiedag georganiseerd met experten uit binnen- en buitenland om na te gaan welke aanbevelingen we nog kunnen doen. Ik zal er ook op blijven inzetten.
Ik ben het dan ook niet eens met mevrouw Dillen dat er niet structureel en op lange termijn wordt gewerkt. Ik denk dat we die keuze nu net wel uitdrukkelijk maken.
Voor het analfabetisme verwijs ik naar het Strategisch Plan Geletterdheid Verhogen, dat onlangs is goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Dit plan gaat ook over ICT-geletterdheid en bevat ook acties die nodig zijn om de digitale kloof te overbruggen. Het is bijgevolg een versterking van de acties die hierover opgenomen zijn in het VAPA.
Het Strategisch Plan Geletterdheid Verhogen bevat acties die onder verschillende bevoegde ministers vallen. Zo gaat een van de acties over de opname van e-inclusie als Vlaamse beleidsprioriteit in het ontwerp van het uitvoeringsbesluit van het nieuwe decreet betreffende het lokaal cultuurbeleid, een bevoegdheid van mijn collega-minister Schauvliege.
Ikzelf ben verantwoordelijk voor het betrekken van het Netwerk tegen Armoede bij de bestrijding van de digitale kloof. Ik zorg ook voor een uitrol van de openbare computerruimtes bij de verenigingen waar armen het woord nemen, zodat eind 2014 in totaal 25 van dergelijke ruimtes met begeleiding door opgeleide mensen in armoede zelf, actief zijn over heel Vlaanderen en Brussel.
Ook mijn collega-minister Smet is vanuit zijn bevoegdheid voor Onderwijs en Vorming betrokken. Ten slotte is ook mijn collega-minister Muyters betrokken voor zijn bevoegdheid over de VDAB, waar eveneens rond de problematiek van laaggeletterdheid in al zijn aspecten gewerkt wordt.
De voorzitter : Mevrouw Franssen heeft het woord.
Mevrouw Cindy Franssen : Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Dat het WIP en WAW geïntegreerd zijn in W2, is niet mijn bekommernis. Mijn bekommernis is vooral om de deskundigheid die vanuit Aalst gegroeid is, om generatiearmen naar een duurzame job te begeleiden en rekening te houden met de binnenkant van armoede, niet verloren te laten gaan. In welke tool dit wordt aangewend, maakt mij eigenlijk niet uit. De problematiek op zich moet worden meegenomen.
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Minister, ik dank u voor het uitgebreid antwoord, zeker ook voor de insteek rond Brussel. De institutionele situatie daar maakt het niet altijd makkelijk, zeker niet voor deze materie.
Ik verwijs even naar uw inleiding, met betrekking tot de bekende cirkel van opleiding en al dan niet jobkansen en de manier van daarmee om te gaan. Dit is het specifieke probleem van Brussel, waar u niet verantwoordelijk voor bent en ook minister Smet niet. Er zullen in ons gewest de nodige inspanningen voor moeten gebeuren.
Het stemt me wel tevreden dat u zegt dat er inderdaad al acties zijn ondernomen die op het terrein hun gevolgen zullen hebben. Verder heb ik onthouden dat er in april een voortgangsrapportage komt waar we nog vragen over specifieke accenten voor Brussel kunnen stellen. Ook over het federale plan zullen we in de toekomst nog vragen kunnen stellen.
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Minister, ik dank u voor uw antwoord, maar sta me toe om te zeggen dat uw antwoord mij ontgoochelt. Ik heb nog nooit in deze commissie vandaag niet en ook niet naar aanleiding van andere besprekingen gezegd dat deze Vlaamse Regering en u in het bijzonder, niets onderneemt of gedaan heeft voor armoedebestrijding. Dat zou ook niet correct zijn.
U kunt er wel niet omheen dat de armoedeproblematiek niet structureel wordt aangepakt. De cijfers in Vlaanderen zijn beter dan de Belgische, maar als we lezen dat er gedurende veertig jaar eigenlijk weinig is veranderd in de cijfers in positieve zin , dan is dat toch wel een bewijs dat het niet alleen met de sociaal-economische crisis te maken heeft, maar dat er ook andere factoren meespelen.
Het zou ons veel te ver leiden om daar uitvoerig op in te gaan. Naar aanleiding van het VAPA ik neem aan dat de bespreking nog voor het paasreces zal plaatsvinden zullen we de gelegenheid krijgen om er wel uitvoerig op in te gaan.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.