Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 28/02/2013
Vraag om uitleg van de heer Koen Van den Heuvel tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over het Centrum voor Medische Innovatie (CMI)
- 712 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Patricia Ceysens tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over een stand van zaken betreffende translationeel biomedisch onderzoek
- 859 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Voorzitter, ik heb in het verleden al enkele vragen gesteld over het Centrum voor Medische Innovatie (CMI).
De ontwikkeling van de laatste maanden stemt me wel een beetje tevreden. Het is een moeilijk parcours geweest, maar uiteindelijk heeft het CMI nu twee jaar tijd gekregen om haar doelstellingen te formuleren. Er is dus een duidelijke vooruitgang geboekt in de discussies die we daar de voorbije jaren over hebben gehad.
Ook ten aanzien van de financiële ondersteuning zijn er nog een aantal vragen. U hebt intussen gelezen dat de FFEU-middelen (Financieringsfonds voor Schuldafbouw en Eenmalige Investeringsuitgaven) gekoppeld zijn aan bereikte mijlpalen. Kunt u dat project duiden? Ik heb een vraagje over de bijkomende middelen van 4,7 miljoen euro. Op welke voorwaarden worden die uitbetaald?
Ik wil dus twee vragen stellen over de besteding van de FFEU-middelen en de voorwaarden die gekoppeld worden aan de uitbetaling van 4,7 miljoen euro bijkomende middelen van de Vlaamse Regering. Op zich heeft het CMI-dossier zich de voorbije maanden in positieve zin ontwikkeld.
Mijn laatste punt handelt over de afstemming tussen CMI en het recent opgerichte instrument van het transformationeel geneeskundig onderzoek (TGO). Wij hebben ook het advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) gelezen van eind november 2012. Daarnet heeft de heer Diependaele al het rapport-Soete II aangehaald waar de grote lijn is om te clusteren en te bundelen en niet te versnipperen. In het VRWI-advies lezen we de duidelijke aanbeveling om te komen tot een nauwe samenwerking tussen het CMI en het TGO.
Minister, u hebt enkele weken geleden gezegd dat er in uw ogen geen structurele koppeling moet komen tussen deze twee initiatieven. Hoe ziet u de onderlinge verhouding tussen enerzijds het CMI en anderzijds het TGO? Hoe staat u tegenover het VRWI-advies over de nauwe samenwerking tussen deze twee instellingen? Blijft u van mening dat een structurele en intensievere koppeling niet nodig is?
De voorzitter : Mevrouw Ceysens heeft het woord.
Mevrouw Patricia Ceysens : U kent onze positie in dit geheel. Wij waren absoluut overtuigd van de mogelijkheden en de opportuniteiten voor Vlaanderen om verder te gaan in medische innovaties. Ik heb vorige week een toespraak gegeven in Leuven omdat er nu ook in Leuven heel veel beweegt rond medische innovatie. Daarom had ik nog eens gegrasduind in documenten van het begin van deze legislatuur, toen u, minister, samen met minister Vandeurzen en minister-president Peeters bij het Interuniversitair Micro-elektronicacentrum (Imec) het grote Vlaanderen Medisch Centrum had aangekondigd. Men kwam met cases die heel erg op medische innovatie sensu stricto zaten. Het is heel belangrijk dat we opnieuw kijken naar de harde kant van de medische innovatie, de technologie, de biotechnologie, de life sciences, maar ook de sensoren, de toestellen, hetgeen Materialise doet in 3D-printing. Men ging echt kiezen voor medische innovatie om werkgelegenheid en welvaart te creëren.
Jammer genoeg en dat is een beetje typisch in Vlaanderen zwakt dat dan heel snel af naar care. Het is dan Flanders Care geworden. Nu zien we opnieuw een aankondiging dat men echt de health-kaart gaat trekken, maar dan door een participatie bij de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (Gimv). Men wil wel, en toch kan men niet. In dit verhaal van medische innovatie zijn er nochtans fantastische opportuniteiten. Zopas nog vroeg Rudi Thomaes van Healthcare Belgium om daar alstublieft toch iets mee te doen. We zitten op een bron van welvaart, maar die zullen we goed moeten ontsluiten. We zullen moeten durven te doen wat we moeten doen. We mogen dat niet altijd opnieuw laten afzwakken en verglijden naar wat marktwerking in de zorg. Dat is heel goed, ik ben daar absoluut voor gewonnen, maar we moeten toch durven te kiezen, zeker vanuit de portefeuille Economie en Innovatie, om de dingen harder aan te pakken en te kiezen voor gezondheid als een bron van innovatie, economie, tewerkstelling, jobcreatie en welvaart.
Dan heb ik bij dit dossier toch een heel wrang gevoel, en ik niet alleen. Jullie zullen ook wel in Trends van 14 februari gelezen hebben dat Geert Cauwenbergh zei dat het een zeer goed opzet was dat vond ik een compliment, dat kunt u me niet kwalijk nemen maar dat men het politiek heeft verknoeid in deze legislatuur. Dat waren toch rake woorden van de heer Cauwenbergh in Trends, die echt politieke verantwoordelijkheid hierin aangaf. Dat ondersteunt wat ook wij hebben gezegd: men heeft dit kind niet gewild. Van meet af aan hebben we dat gevoel gehad. Dat is jammer, want het kind had de potentie om iets moois te worden.
Ik ben blij dat de heer Diependaele vandaag vragen stelt over waterstof. Tijdens de vorige legislatuur hebben wij ook dat risico genomen om dat te doen. Dat lukt nu beter. Het is een kind dat men wel heeft gewild. Zo hebben we vele zaadjes geplant. Sommige wilde men en andere wilde men niet. Dit wilde men niet. Voor Vlaanderen blijf ik dit een ongelooflijk gemiste kans vinden.
We hebben een bijkomend element van het advies van de VRWI, dat nog wat verbloemd was, maar voor wie het goed leest, is het toch niet mis te verstaan. Men komt naast het CMI met een programma dat men nu niet eens meer translationeel geneeskundig onderzoek mag noemen. Dat was een concept dat wereldwijd bekend was. In de nota aan de regering mocht men het nog translationeel noemen, maar het programma mag men niet meer zo noemen omdat het te veel zou kijken naar wat er in gang was gestoken rond medische innovatie. Het moet transformationeel worden genoemd. Ik moet u niet zeggen dat men dat in Leuven bizar vond. In de academische wereld vraagt men zich af hoe men transformationeel heeft kunnen bedenken. Heel de wereld heeft het over translationeel onderzoek in de context van medische innovatie. Ook de VRWI is niet mis te begrijpen. De raad vraagt wat men nu in godsnaam wilt doen. Er is het CMI. Die richting en die keuze waren goed. Er zit potentie en mogelijkheden in. Ondanks alle mogelijke lippendiensten van Soete en de Industrieraad tegen de versnippering, moet er nu toch een ander programma worden opgestart en dat moet dan transformationeel geneeskundig onderzoek heten.
Ik heb vragen bij de verdere versnippering. Zal dan toch moeten worden samengewerkt? Hoe zal die samenwerking eruit zien? Cruciaal is dat men het kind nu eindelijk eens wil. Het is maar op het ogenblik dat men absoluut overtuigd is dat men er effectief iets mee doet, net zoals bij waterstoftechnologie en de andere projecten die we hebben geïnitieerd rond de clusters rond energie. Die heeft men wel gewild en daar komen dan ook mooie dingen van.
Een andere bekommernis die ik in de vraag heb verwerkt, zit op het Europese niveau. Ik heb daar ooit een schriftelijke vraag over gesteld. Er gebeurt op Europees vlak zeer veel, zeker rond de infrastructuur. Ik heb het gevoel dat we ook daar niet mee zijn. Nochtans zal ook hier de schaal spelen en zullen de lidstaten die ver gevorderd zijn met hun eigen huiswerk rond biobanken en rond weefselbanken, een upgrade kunnen krijgen. Ik vrees dat we vandaag niet mee zijn op hoog niveau en aan de top van wat er binnen Europa gebeurt.
We hebben ook vragen over de toekomstige financiering van het translationeel geneeskundig onderzoek. De VRWI gaf aan dat er een structurele onderfinanciering dreigt. De VRWI zei ook dat er samenwerkingsverbanden over de gewestgrenzen heen nodig zullen zijn, maar dat ook regelgevers en derde betalers zullen moeten worden betrokken om de translationele geneeskunde echt tot ontplooiing te laten komen. Wij zijn dit zeer genegen. We denken dat hier absoluut een toekomst ligt voor Vlaanderen. Wij zullen dit blijven zeggen, op welk podium dan ook. In Leuven gebeurt er heel wat in het kader van Health for Growth, een programma om te clusteren rond geneeskundig onderzoek, met een heel grote focus op de kmos en de bedrijven. Dat is cruciaal, want daar zitten bronnen van welvaart als men het ondernemerschap en de academische wereld absoluut de mogelijkheden wil geven die ze verdienen.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Voorzitter, collegas, we hebben over het CMI al een paar keer van gedachten gewisseld. Op de eerste plaats wil ik even ingaan op de beeldspraak van mevrouw Ceysens. Dat kindje hebben wij zeker gewild. We hebben zelfs heel veel geduld gehad met dat kindje. Uiteindelijk zit dat kindje nu op de goede weg, mevrouw Ceysens.
Voor ik in detail op de verschillende vragen inga, wil ik schetsen dat ikzelf en deze Vlaamse Regering op geen enkele manier de harde investeringen in medtech en biotech zouden hebben verminderd om ze te verschuiven naar zorg. Integendeel. Wij hebben juist al die inspanningen rond biotech en medtech verder versterkt en we hebben er zorg aan toegevoegd. Dit hebben we gedaan vanuit de redenering dat als we al die uitdagingen waar de samenleving voor staat, willen aangaan, vanuit de maatschappelijke waarde om iedereen de zorg te geven die hem toekomt op een kwaliteitsvolle en betaalbare manier, we moeten blijven innoveren in het ontwikkelen van nieuwe medicijnen en nieuwe behandelingen en we moeten blijven innoveren in al de hardere medtech-toestanden die te maken hebben met apparaten en dergelijke. Dat zal echter niet voldoende zijn. We zullen ook moeten innoveren in de zorg. Het is geen verschuiving. We maken integendeel additioneel middelen vrij, zetten daar additioneel op in, met een geïntegreerde benadering vanuit innovatie, vertegenwoordigd door mezelf, de zorgsector vertegenwoordigd door minister Vandeurzen en de economie, vertegenwoordigd door minister-president Peeters. Met drie samen proberen we daarin vooruitgang te boeken.
Mevrouw Ceysens, u kunt het licht van de zon toch niet ontkennen. Gisteren nog heb ik vanuit mijn bevoegdheid als voogdijminister voor Overheidsinvesteringen, vanuit Vlaanderen 50 miljoen euro vrijgemaakt om te investeren in een nieuw initiatief van de Gimv om een fonds op te starten om specifiek te kunnen investeren in groei van bedrijven die zich zouden inzetten op de drie domeinen biotech, medtech en zorg. Opnieuw maken we extra geld beschikbaar om de vertaling in de markt en in de economie mogelijk te maken. U zou eigenlijk blij moeten zijn dat we ook in de zorgsector in ruimte voorzien voor marktwerking zowel rond innovatie als rond het brengen van die innovaties in de sector. Dat is een hele uitdaging, omdat het aparte werelden zijn. De zorgsector is een wereld die nog erg beheerd wordt door de overheid en de non-profitorganisaties. We willen die juist dichter brengen bij de economie en de markt.
Er is dus geen sprake van het verminderen van inspanningen voor medtech en biotech. Integendeel, we maken bijkomend middelen vrij voor zorginnovatie. Als u kijkt naar de extra middelen die ik heb vrijgemaakt de voorbije jaren, onder andere in de beheersovereenkomsten van Imec en van het Vlaams Instituut voor Biotechnologie (VIB), dan weet u dat we absoluut verder inzetten op medtech en biotech en dat ook belangrijke strategische onderzoekscentra zoals Imec een belangrijke keuze hebben gemaakt om daarop in te zetten.
Maar, dit krediet geef ik u absoluut, mevrouw Ceysens: u hebt in de vorige legislatuur het CMI boven de doopvont gehouden, maar dat was toen nog maar een princiepsbeslissing. U had jammer genoeg nagelaten om in voldoende geld daarvoor te voorzien. Dat heb ik dan gedaan. Het CMI moest bovendoen nog helemaal worden uitgebouwd. Dat heeft heel wat vertragingen met zich meegebracht, dat klopt. Dat vind ik heel jammer.
Ik wil even overlopen hoe alles is gelopen, maar ik denk dat we er nu zijn. De raad van bestuur van het CMI heeft uiteindelijk zijn missie en visie en zijn positionering gevonden en de uitbouw loopt volop.
Ik betreur de opmerkingen die gemaakt zijn ook, maar u hebt het antwoord kunnen lezen dat het CMI zelf geformuleerd heeft op de opmerkingen van zijn vroegere directeur en het antwoord dat mijn kabinet heeft gegeven. Als er mensen zijn die vinden dat met belastinggeld vanuit Vlaanderen iemand moet worden betaald aan een hoge wedde, en dat in Amerika: goed, maar ik vind dat niet kunnen. Laat ons dat maar netjes regelen. Als met belastinggeld een managementfunctie wordt betaald, lijkt het me logisch dat het hier in Vlaanderen gebeurt, volgens de Vlaamse praktijken, en dat hier belastingen worden betaald.
Nu ga ik dieper in op uw vragen, mijnheer Van den Heuvel en mevrouw Ceysens. Het project kende inderdaad vertraging, jammer genoeg en ondanks het grote maatschappelijk belang en economische potentieel. Daarom heb ik er ook veel geduld mee gehad, want ik heb het project twee keer verlengd, omdat men er niet in slaagde de mijlpalen te halen. We hebben er niet voor gekozen om het project stop te zetten of andere partners te zoeken. We hebben het project kansen gegeven en een verlenging van de termijn goedgekeurd.
Als we nu kijken naar de resultaten van het CMI in vergelijking met de oorspronkelijke planning medio 2009, kunnen we stellen dat het CMI erin geslaagd is om nu een goede samenwerking tussen de instellingen tot stand te brengen via de clinical research centers (CSCs). De eigenlijke uitbouw van een Biobank, met een gezamenlijke strategische oriëntatie voor maatschappelijke en industriële valorisatie, staat er nu wel. Het moet nu natuurlijk verder in de praktijk worden gebracht, maar in heel de strategische oefening en de positionering van alle partners heeft men duidelijke keuzes gemaakt, die uiteindelijk overeenkomen met de oorspronkelijke doelstellingen die u eraan had gegeven, mevrouw Ceysens, en die ik volledig verder heb meegenomen en uitgevoerd.
De kwaliteit van het werk dat de CRCs, de klinische onderzoekscentra aan onze universitaire ziekenhuizen, die instaan voor de uitbouw van de Vlaamse Biobank, hebben geleverd, is hoogstaand en de nu gerealiseerde samenwerking is wat mij betreft een belangrijke vooruitgang in vergelijking met de vroegere situatie. Ik wil nog eens benadrukken, zoals ook uw intentie was en waar ik de hand aan heb gehouden, dat het niet de bedoeling was om wat geld uit te delen en dat elk universitair centrum zijn eigen weg kon gaan. U wilde ook coördinatie bereiken en een grotere slagkracht. Er is heel wat tijd overheen gegaan voor iedereen zich in die strategie heeft ingeschreven en daarvan ook de meerwaarde inzag. Voor mij en, daar ben ik van overtuigd, ook voor u, is die samenwerking essentieel om over te kunnen gaan naar een geïntegreerde werking en de daadwerkelijke uitbouw van een Biobank.
Aansluitend werden een aantal belangrijke voorbereidende stappen gezet, zoals de inventarisatie van de bestaande stalen, die overal bij de verschillende professoren ik zeg het een beetje plastisch in de verschillende frigos aanwezig zijn, en de selectie van een aantal bestaande biobanken voor opname in de Vlaamse Biobank, de zogenaamde focusbiobanken. Men heeft een keuze gemaakt voor een aantal ziektebeelden als focusdomein. Het heeft ook wat geduurd voor men het daarover eens was. Vervolgens heeft men een aantal biobanken met erin de nodige verzamelingen stalen, die al aanwezig waren maar die ook aan kwaliteitscriteria moesten beantwoorden, uiteindelijk geselecteerd voor de focusdomeinen.
De keuzes zijn goed. Ze zijn zodanig gemaakt dat men kan beschikken over voldoende stalen binnen de Vlaamse Biobank en voldoende expertise binnen het consortium, om een belangrijke toegevoegde waarde te kunnen leveren aan het beoogde biomedische onderzoek.
De verwachtingen van medio 2009 om in de eerste overeenkomst al te kunnen komen tot de uitbouw van een biobank konden jammer genoeg niet worden ingelost. Door de vertraging werden de middelen niet volledig opgebruikt, een substantieel deel van de FFEU-middelen zal worden aangewend in de periode 2013-2014, evenals een gedeelte van de werkingsmiddelen. Die middelen zijn niet weg. Ze blijven bestemd voor het project.
Het CMI beschikte in oktober 2012 over 7.700.000 euro resterende FFEU-middelen en circa 600.000 euro resterende werkingsmiddelen, in het kader van de overeenkomst met het IWT. De voorwaarden voor het uitbetalen van de FFEU-middelen blijven ongewijzigd. Concreet wordt dit geregeld volgens de afspraken in het besluit van de Vlaamse Regering betreffende het toekennen van de eenmalige investeringssubsidie aan het CMI uit het Financieringsfonds voor Schuldafbouw. Het CMI kan de werkingsmiddelen van de lopende overeenkomst verder aanwenden voor de periode tot einde 2013.
In augustus 2012 heeft het CMI uiteindelijk een strategisch plan voorgelegd en in september is dat aangevuld met een aantal verklarende bijlagen. Het IWT heb ik gevraagd een doorlichting van het strategisch plan te organiseren, om ook een advies van externe deskundigen te krijgen over het maatschappelijke en economische valorisatiepotentieel. Het besluit van de doorlichting was dat de kwaliteit en het valorisatiepotentieel groot waren. Men oordeelde dat het succes van het project sterk afhankelijk is van het behalen van een aantal doelstellingen. Op advies van de experts werden een aantal key performance indicators (KPIs) en mijlpalen voorgesteld.
De positieve doorlichting door het IWT leidde tot de beslissing van de Vlaamse Regering om 4,7 miljoen euro toe te kennen voor de uitvoering van het voorgestelde werkplan in 2013 en 2014. De resterende middelen uit de vorige steunperiode, zijnde 600.000 euro, kunnen ze verder aanwenden voor uitbouw.
Volgens de overeenkomst met het IWT en het strategisch plan van het CMI stelt het CMI zich vier taken: ten eerste het ontwikkelen van een uniforme Vlaamse Biobank voor menselijk lichaamsmateriaal voor diverse onderzoeksdoeleinden, ten tweede het opzetten van een kwaliteitskader voor biobanken en klinische proeven, ten derde het ontwikkelen van een kenniscentrum in translationeel biomedisch onderzoek en ten vierde het bevorderen van de samenwerking tussen Vlaamse kennisinstellingen, klinische centra en bedrijven in het kader van translationeel biomedisch onderzoek.
Het strategisch plan van het CMI schetst dat voor het opzetten en onderhouden van de gecentraliseerde biobanken bij de CRCs, de ICT-backbone en de centrale lichte structuur van het CMI zelf een basisfinanciering nodig is van 4,7 miljoen euro voor een periode van twee jaar. Onder de ICT-backbone verstaat men het ICT-systeem, dat op een gecontroleerde en efficiënte wijze toegang moet geven alle CRC-databases.
Het CMI wil in de eerste twee jaar minstens twaalf projecten opstarten, waarvan minstens 60 procent industriële samenwerkingsprojecten. Er werden zes KPIs gedefinieerd. De eerste gaat over infrastructuur en stelt dat tegen eind 2012 elk CRC moet beschikken over een gecentraliseerde structuur van 200 vierkante meter en over een cryogene opslagcapaciteit van 25.000 liter. Ten tweede is er een KPI over het aantal stalen: minimaal 30.000 cases moeten zijn opgeslagen in de CRCs tegen eind 2014.
Het derde KPI gaat over het gebruik van cases in de biobank in onderzoeksprojecten: vanaf 2013 moet jaarlijks minstens 5 procent van de cases binnen de focusbiobanken gebruikt worden in onderzoeksprojecten. Het KPI over de implementatie van een kwaliteitskader voor biobanken, ten vierde, bepaalt dat er een kwaliteitshandboek moet worden gepubliceerd tegen eind 2013. Er moet ook een kwaliteitsdoorlichting worden uitgevoerd tegen eind 2014. De ISBER-accreditatie (International Society for Biological and Environmental Repositories) voor de CRC-biobanken moet worden opgestart en men dient tegen einde 2014 minstens een plan voor het behalen van deze accreditatie te kunnen voorleggen.
Ten vijfde is er een KPI met betrekking tot het aantal geïnitieerde projecten: het CMI moet betrokken zijn in minstens tien projecten tegen eind 2014, met een gezamenlijke waarde van meer dan 20 miljoen euro en waarbij in elk van de projecten minstens twee CRCs betrokken zijn. Jaarlijks moeten van deze projecten minstens drie industriële projecten worden opgestart in samenwerking met bedrijven die gebruik maken van gemiddeld duizend cases. In de industriële projecten moeten voor minstens 50 procent Vlaamse bedrijven worden opgenomen. Ten zesde is er nog een KPI betreffende een aantal workshops om projectconsortia te creëren. Er moeten twee workshops door het CMI worden georganiseerd voor eind 2014.
Een aantal KPIs moeten gehaald zijn tegen eind 2013 en aan het IWT worden gerapporteerd. Het IWT zal het resultaat meedelen aan het Vlaamse Gewest.
Uit het advies van de VRWI wil ik een passage citeren: De VRWI ziet het nieuwe programma transformationeel onderzoek met de 10 miljoen euro die hiervoor zijn uitgetrokken, als een belangrijk begin om het klinisch onderzoek in Vlaanderen verder te stimuleren en te versterken. Maar de raad stelt tegelijk de vraag of er niet beter meer afstemming en stroomlijning was geweest met het reeds bestaande CMI. De VRWI blijft het CMI als centrale lichte structuur noodzakelijk vinden met het oog op het opstarten van projecten rond translationeel biomedisch onderzoek en het versnellen van innovatie in de medische sector. Het uitbouwen van een kwaliteitsvolle Vlaamse Biobank is hiertoe een belangrijk middel maar geen doel op zich. Om een langetermijnperspectief te bieden voor het translationeel biomedisch onderzoek in Vlaanderen dient bovendien confer het VRWI-advies 120 in recurrente en voldoende financiering te worden voorzien. Een eenmalige 10 miljoen euro is hiervoor ruim onvoldoende. Daarom vraagt de raad snel duidelijkheid te scheppen rond de langetermijnvisie en -plannen met betrekking tot het CMI. De VRWI benadrukt hierbij de noodzaak voor goede samenwerking in de toekomst.
De missie van de VRWI wordt als volgt geformuleerd: De VRWI verstrekt advies aan het beleid om het omgevingskader vorm te geven en wetenschap en innovatie te stimuleren. Het is duidelijk dat de VRWI waardevolle adviezen geeft, maar geen beslissingsbevoegdheid heeft. Ik houd zeker rekening met de adviezen van de VRWI, dat blijkt uit tal van initiatieven, maar net zo goed met input uit andere bronnen.
In overeenstemming met het advies over voorliggend dossier, wordt het CMI verder gesteund om zijn rol, zoals in zijn strategisch plan vooropgesteld, verder te ontwikkelen. De biobanken zijn inderdaad een belangrijk middel en geen doel. Wat is het doel dan wel? Uiteraard om de vier bovenvermelde taken van het CMI zoals opgenomen in het strategisch plan uit te voeren. Om dat doel moet het CMI zich in eerste instantie bekommeren. Als men dat niet kan realiseren, kan men niet verder als belangrijke partner mee optreden in onderzoek.
Het CMI heeft jammer genoeg een belangrijke vertraging opgelopen, maar laten we positief zijn: de nieuwe steunovereenkomst en financiering creëren de mogelijkheid om de doelstellingen de volgende twee jaar effectief te realiseren. Ik ben ervan overtuigd dat men, met alle voorgaande werk dat nu gebeurd is, goed op schema zit en dat men er ook in zal slagen. Het succes zullen we samen kunnen aflezen aan de hand van de bereikte mijlpalen en performantiecriteria. Het IWT zal daarover rapporteren.
De steunovereenkomst stipuleert dat er jaarlijks minstens 5 procent van de cases binnen de focus biobanken moet worden gebruikt in onderzoeksprojecten en het CMI moet tegen het einde van de overeenkomst betrokken zijn in minstens tien projecten met een waarde van meer dan 20 miljoen euro, waarbij in elk project minstens twee CRCs betrokken zijn. Jaarlijks moeten er van deze projecten minstens drie industriële projecten worden opgestart, in samenwerking met bedrijven die gebruik maken van gemiddeld duizend cases. In de industriële projecten moeten er voor minstens 50 procent Vlaamse bedrijven worden opgenomen.
Het is duidelijk dat ik veel verwacht. Het ambitieniveau stel ik zeker niet naar beneden bij, integendeel. Ik ondersteun het CMI verder om die ambities te halen.
Ons transformationeel instrument is een noodzakelijk bijkomend financieringskanaal om dit te realiseren. Als dat een succesrijk financieringsmodel blijkt want dit is de eerste keer dat we het uitproberen kunnen en moeten we op termijn dit instrument verlengen. Het is belangrijk dat een financieringskanaal van dergelijke omvang en met ambitieuze doelstellingen open staat om de belangrijkste doelstelling te realiseren, namelijk het stimuleren van het translationeel onderzoek om nieuwe wetenschappelijke inzichten en ontdekkingen sneller te vertalen in toepassingen die de samenleving ten goede komen.
Ook het CMI kan hierin een belangrijk rol spelen. Het CMI is geen doel op zich. Het is belangrijk dat een financieringskanaal openstaat voor alle stakeholders, die zich al dan niet verbinden aan het CMI. De troef die het CMI in handen heeft en zelf moet uitbouwen, is ervoor zorgen dat het sterke gevalideerde biobanken heeft. Dan is er een groot potentieel om te participeren in onderzoeken die door verschillende partners worden opgezet: farmabedrijven, universitaire initiatieven of initiatieven uit andere kennisinstellingen. Hun sterkte zal juist die gecoördineerde werking van de CRCs zijn. Ik ben heel blij dat ze nu in de gecoördineerde werking geslaagd zijn, want anders had dat de groeikansen en de impact van het CMI negatief beïnvloed.
Het CMI kan een significante rol spelen om de juiste partners samen te brengen en consortia te helpen vormen. Indien het CMI op dit vlak een rol kan spelen, zullen de stakeholders die voor hun onderzoeksprojecten het gebruik van biobankmateriaal nodig hebben in eerste instantie bij het CMI terechtkomen.
Ten gevolge van die uitdrukkelijke keuze die ik heb gemaakt, kan op een zo transparant mogelijke manier worden gewerkt en worden belangenconflicten vermeden, wat ik belangrijk vind, en gebeurt de selectie van de financiële projecten door het IWT op basis van duidelijke criteria inzake excellentie en valorisatie.
De oprichting van het financieringsprogramma is zeker niet in tegenspraak met het advies van de VRWI. Bovendien volgt het de lijn van het advies in het rapport-Soete II om niet nog meer structuren op te zetten. Het IWT en het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) zijn de onafhankelijk opererende agentschappen voor projectfinanciering. Zij hanteren duidelijke en gestandaardiseerde objectieve selectiecriteria. De VRWI heeft in zijn advies gesteld dat het einddoel van het CMI erin moet bestaan projecten op het vlak van het biomedisch onderzoek te starten en te versnellen. De bijkomende middelen die ik in het licht van het translationeel onderzoek heb vrijgemaakt, staan dit zeker niet in de weg. Die middelen maken dit net mogelijk. De projecten staan open voor alle belanghebbenden. Dit omvat ook partijen die buiten het CMI vallen, maar toch belangrijke bijdragen tot het translationeel biomedisch onderzoek kunnen leveren.
Mijn beleid is erop gericht het IWT en het FWO onafhankelijk en objectief projecten te laten selecteren die voor financiering in aanmerking komen. Het CMI speelt een belangrijke rol. Die rol is in het strategisch plan uiteengezet. Het CMI neemt een unieke positie in en kan het translationeel biomedisch onderzoek in Vlaanderen stimuleren. Ik heb er uitdrukkelijk voor gekozen de rollen te scheiden. De toekenning van de onderzoeksprojecten zelf en de verdeling van de middelen voor de onderzoeksprojecten bevinden zich niet bij het CMI, maar bij het IWT.
Ik ben ervan overtuigd dat een zeer nauwe samenwerking tussen de kennisinstellingen, de universitaire ziekenhuizen en de industrie van doorslaggevend belang is om doorbraken tot stand te brengen. Ik ben er echt van overtuigd dat we met de verdere uitbouw van het CMI en van de financiering van het onderzoeksprogramma voor translationeel onderzoek echt openheid hebben gecreëerd. We hebben hier geen nieuwe structuur voor opgericht. We hebben dat bij het IWT geparkeerd. We laten daar vrijheid voor projecten die op initiatief van een universitair ziekenhuis, een farmaceutisch bedrijf of een andere kennisinstelling zijn ingediend. Er is ruimte voor creativiteit. Elke partner kan bijkomende partners zoeken om het consortium te verrijken.
Mevrouw Ceysens heeft ook een vraag over definities en termen gesteld. Ik zal daar even wat uitleg over geven. Die uitleg is me door wetenschappers aangereikt. Ik ben daar zelf niet creatief mee bezig geweest. Daar ben ik zeker onvoldoende bevoegd voor.
De term transformative research wordt in de kringen van het wetenschapsbeleid sinds het begin van de jaren 2000 in toenemende mate gebruikt om onderzoek aan te duiden dat op de verschuiving of de doorbreking van wetenschappelijke paradigmas mikt. De idee vindt haar herkomst in de opvattingen van professor Kuhn over wetenschappelijke revoluties. Het ene wetenschappelijk paradigma wordt onderuit gehaald of vervangen door een ander wetenschappelijk paradigma. Klassieke voorbeelden hiervan zijn de copernicaanse revolutie, die hier vaak als paradigma naar voren wordt geschoven, de theorie van Albert Einstein, het werk van Watson en Crick en de theorie van de tektonische platen.
Deze terminologie heeft ook een neoliberale dimensie. In de economische competitie met andere naties is het niet langer voldoende te innoveren op zich. Bedrijven en naties zien zich verplicht revolutionaire stappen voorwaarts te zoeken, die tot belangrijke economische voordelen moeten leiden.
De term transformative, die door de Amerikaanse National Science Foundation (NSF) wordt gebruikt, is als transformationeel naar het Nederlands vertaald. De term transformationele geneeskunde is aan het programma gegeven om te refereren aan het doorbraakgericht karakter van de adaptieve klinische trials en aan de op langere termijn beoogde evolutie naar een meer gepersonaliseerde geneeskunde.
Het is merkwaardig dat de VRWI dit een probleem vindt. Het gaat uiteraard om niet meer dan een naamgeving. Aangezien de term transformatief in het Nederlands niet bestaat, is voor de term transformationeel gekozen. De inspiratie voor het nieuw programma is overigens bij een innovatie gehaald die voor de aanduiding transformative, vrij vertaald als transformationeel, in aanmerking kan komen.
Een van de meest innovatieve voorbeelden van een adaptieve klinische studie is de I-SPY2-studie, die momenteel in de VS loopt. In deze studie worden simultaan meerdere nieuwe kandidaat-geneesmiddelen getest bij borstkankerpatiënten die aan de hand van biomerkers worden getypeerd. Dat is wat we nastreven om een grote doorbraak te krijgen. De patiënten worden meer gescreend en worden in verschillende categorieën onderverdeeld. Op basis van de correlaties zal tijdens de behandeling het type geneesmiddel worden toegediend dat voor dat type patiënt vermoedelijk het beste resultaat zal opleveren. Aangezien dit nog kan worden bijgestuurd, zal een kandidaat-geneesmiddel enkel worden toegediend aan die subpopulatie van patiënten waarvoor het grootste effect kan worden voorspeld. Die voorspelling gebeurt op basis van de kennis van de genen, de eiwitsamenstelling en de diverse elementen die ons verschillend van elkaar maken. Dat is de doorbraak die we met dit programma tot stand willen brengen.
Ik heb heel wat gesprekken gevoerd met farmaceutische bedrijven die in ons land actief zijn. Zij zijn vragende partij. Zij gebruiken ook de term transformationeel. Ik dacht dat de term transformationeel hiervoor gepast was en dat we daarmee ook een beetje een voorloper konden zijn. Natuurlijk, over smaken en kleuren valt te twisten.
Het projectplan van het CMI werd goedgekeurd in december 2012. Ik heb de mijlpalen op de middellange termijn aangegeven. Op bladzijde 4 van dat dossier staat bij de mijlpalen op middellange termijn en de doelstellingen ook: Indiening van het ESFRI-dossier en goedkeuring; deelname van het CMI aan BBMRI, ECRIN, EATRIS. Deze doelstelling werd, voor alle duidelijkheid, al bij de start van het CMI geformuleerd. Het CMI diende in de beginfase echter een dossier in dat negatief werd geëvalueerd. De oorzaak hiervan wil ik niet meer herhalen, ze is ondertussen achterhaald.
Ik heb duidelijk gemaakt welk belang ik aan het CMI hecht, dat ik het tijd heb gegeven om de oorspronkelijke doelstellingen te halen, dat we ook de financiering niet hebben ingeperkt, integendeel, en dat we voor het transformationeel onderzoek extra middelen hebben vrijgemaakt, die voor het CMI een extra kans betekenen.
Vrees ik nu voor een structurele onderfinanciering? Ik heb die vraag ook al gesitueerd. Wij hebben subsidiekanalen die permanent beschikbaar zijn en we hebben de financiering van translationeel geneeskundig onderzoek mogelijk gemaakt, maar niet specifiek of uitsluitend gericht op dit type onderzoek. Zo kan een bedrijf ook nog altijd doorloopprogrammas van het IWT gebruiken; een ziekenhuis kan een project indienen binnen het programma Toegepast Biomedisch Onderzoek met maatschappelijke finaliteit. In principe kan men in de meeste van dergelijke projecten gebruikmaken van de biobanken en het CMI.
De totaliteit van deze subsidies is niet onaanzienlijk. Ze zijn de voorbije jaren niet ingeperkt, maar integendeel gestegen. Het nieuwe programma werd ontworpen met het oog op het mogelijk maken van ambitieuze projecten die de basis kunnen vormen voor een meer gepersonaliseerde geneeskunde. Het programma faciliteert bovendien projectaanvragen waarbij bedrijven, onderzoeksinstellingen en klinische centra samenwerken in één project. Dat was met de vorige subsidiesystemen niet zo evident omdat die regelgevingen niet op elkaar afgestemd waren en elkaar soms tegenspraken.
De nodige aandacht werd ook besteed om het nieuwe programma te ontwerpen in overeenstemming met de Europese kaderregeling, die van toepassing is als bedrijven deelnemen. Zo kunnen ze daarna daarop niet worden beboet of er de negatieve effecten van ondervinden.
In de oorspronkelijke planning van het CMI in 2010 voorzag men in een 100 procent-financiering van de projecten, hoewel de Europese kaderregeling enkel basissteunpercentages van 25 tot 50 procent toelaat. Een groot deel van de klinische testen, de repetitieve testen, is bovendien niet steunbaar. Rekening houdend met de beperktere door Europa toegelaten steunbaarheid van dit type van onderzoek, lijkt 10 miljoen euro voor een eerste oproep een realistisch bedrag. Dat zal gepaard dienen te gaan met een grote bijdrage van de bedrijfswereld, die naar schatting dubbel zo groot kan zijn.
We zullen het programma evalueren en desnoods bijsturen. Ik heb ook gevraagd dat een internationaal adviescomité zich erover buigt. Dan kunnen we op basis daarvan bekijken of we het verder kunnen inbedden in de reguliere steuninstrumenten van het IWT.
De voorzitter : Ik veronderstel dat zon uitgebreid antwoord niet anders kan dan u allemaal geruststellen.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Ik zal optimistisch en constructief zijn. Ik laat onmiddellijk het woord aan mevrouw Ceysens.
De voorzitter : Mevrouw Ceysens heeft het woord.
Mevrouw Patricia Ceysens : Nu de heer Van den Heuvel gerustgesteld is dat het kind gewild en gewenst is, kan ik alleen maar hopen dat we dat gevecht achter ons laten. Minister, ik heb uw antwoord en dat van de heer Tambuyzer gelezen op Trends. Dat ging vooral over de discussie over het feit dat hij een vennootschap moest oprichten. Dat was het enige punt waarvoor hij u bedankte. Hij zei: Dank u dat u mij dat verplicht hebt. (Opmerking van minister Ingrid Lieten)
Daarvoor heeft hij u dan toch bedankt? Maar goed, over die vennootschap had ik het hier niet. Ik had het over ons aanvoelen bij het feit dat dit zwart op wit uit de mond van een directeur kwam. Hij vond dat de politiek dat niet moet doen. Ik voel ook wel dat uw toon en uw mening daarover zijn geëvolueerd. Laten we dus hopen dat het kind minstens gewenst is en dat we het alle kansen kunnen geven om op te groeien aangezien er nu eenmaal grote opportuniteiten zijn. Dat is van meet af aan mijn aanvoelen geweest en dat was ook de reden voor de oprichting.
U hebt mij niet overtuigd dat wij op de goede weg zijn om de versnippering en verwarring te keren. Het blijft zeer versnipperd. Het advies van de VRWI heeft indruk gemaakt op mij. Ik vond het wel een heel goed advies. Het bevatte zeer terechte vingerwijzingen ten aanzien van het beleid. Zij hebben het wel zeer hoffelijk gehouden. Het beleid kan niet anders dan uit dat advies concluderen dat het verwarring en versnippering in de hand werkt. Dat zal een kiezeltje in onze schoen blijven bij alles wat te maken heeft met het kunnen vatten van de opportuniteit met betrekking tot medische innovaties, of het nu gaat om medtech of de bio life sciences.
Minister, ik meen te hebben begrepen dat er een nieuw dossier zal worden ingediend voor ESFRI. Natuurlijk moeten wij daar mee zijn. Alle lidstaten werken op dit moment aan medische innovatie. Biobanken zijn heel vaak een beginpunt. Natuurlijk moet er daarna veel meer komen. We moeten daar koste wat het kost mee zijn.
Het zou toch zeer bizar zijn mochten wij, die er prat op gaan dat wat al het medische betreft, we performant zijn en goede dingen hebben, daar niet in mee zouden zijn. Ik hoop echt dat het dossier ingediend is bij ESFRI en dat we dat positief kunnen beëindigen.
Minister, u hebt op mijn laatste vraag niet geantwoord. Die gaat over het grotere kader van: hoe we zullen moeten omgaan met andere partijen in medische innovatie, omwille van een heel grote overheidsinmenging rond de financiering? Wat met regelgeving en derde betalers? Het is goed om te zoeken naar medische innovaties, maar soms is het ook heel pijnlijk. Bijvoorbeeld bij Materialise doet men ongelooflijke medische innovaties. Men kan ze overal in de wereld aan patiënten aanbieden, maar in België kan men ze niet aanbieden omdat we met een conservatief derdebetalersysteem zitten. Medische innovaties geraken dan niet bij de patiënt. Bij Materialise is het zo schrijnend dat hun innovaties ter beschikking staan van patiënten in heel wat landen van de Europese Unie en de rest van de wereld, en dat men ze hier niet bij de patiënten kan krijgen omdat we nu eenmaal niet het aangepaste systeem hebben om daar in derde betaling mee om te gaan.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Excuseer, mevrouw Ceysens, dat ik het laatste deel vergeten ben. De randvoorwaarden die de VRWI stelt, zijn, wat mij betreft, terecht en worden deels vermeld in de nota over het TGO. Ik verwijs naar paragraaf 3.2, Randvoorwaarden voor hoogwaardig translationeel biomedisch onderzoek. Daarin wordt onder andere de interactie met enkele regelgevende instanties vermeld. Dit specifieke onderwerp wordt verder besproken met de vertegenwoordigers van de Vlaamse bedrijven uit de sector. Ook in een ander initiatief dat ik heb opgestart, namelijk rond de proeftuinen zorginnovatie, worden heel specifiek de elementen omtrent het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) en dergelijke meegenomen. Een theoretisch concept kan maar in de praktijk worden gebracht wanneer ook de wetgeving aangepast wordt. Die zorg deel ik met u.
Samenwerkingsverbanden over de gewestgrenzen heen zijn zeker mogelijk in het nieuwe onderzoeksprogramma en zijn in overeenstemming met de andere vergelijkbare subsidieprogrammas. Internationale samenwerking zullen we evalueren op basis van de kwaliteit van een projectvoorstel en van de maatschappelijke en economische valorisatie in Vlaanderen.
Voorzitter, als u me toestaat, wil ik even verwijzen naar de vragen de u hebt gesteld. Ik ben er nu van overtuigd, gelukkig maar, dat het kind, zoals mevrouw Ceysens het noemt, zich volledig heeft ingeschreven in een open innovatieconcept in de benadering die we allemaal zo belangrijk vinden over open data. Dat is in het verleden een belangrijk struikelblok gebleken, maar daar zijn we nu door.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.