Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 31/01/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Deckx tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het aantal uitsluitingen in het secundair onderwijs
- 681 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Marleen Vanderpoorten tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het hoge aantal leerlingen die van school worden gestuurd na een tuchtprocedure
- 699 (2012-2013)
Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de stijging van het aantal leerlingen dat van school wordt gestuurd
- 708 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx: Voorzitter, minister, collegas, in een persbericht reageert de Vlaamse Scholierenkoepel (VSK) ongerust op het feit dat vorig schooljaar 2300 leerlingen, na een tuchtprocedure, van school werden gestuurd. Dit aantal is de laatste jaren volgens de VSK sterk toegenomen. Uit een navraag van de VSK blijkt dat veel scholen nog te snel naar repressieve maatregelen grijpen. De scholierenkoepel vraagt een betere samenwerking tussen Onderwijs en Welzijn, maar denkt ook dat scholen nog meer van elkaar kunnen leren. Hier is een rol weggelegd voor de onderwijskoepels en het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (GO!).
De Vlaamse Scholierenkoepel roept op om een beter zicht te krijgen op de schoolloopbaan van uitgesloten leerlingen. Maken deze leerlingen ook problemen in de nieuwe school? Welke aanpak van probleemgedrag werkt en welke niet? Ook is er, volgens de VSK, nood aan meer informatie over de leerplichtigen die geen school vinden. Wat is de oorzaak? Welke zijn mogelijke oplossingen?
De Vlaamse Scholierenkoepel ontvangt heel wat klachten. Leerlingen die definitief worden uitgesloten, kunnen soms niet begrijpen waarom de school zon drastische beslissing neemt. Ze geven aan dat ze niet genoeg gewaarschuwd werden voor een uitsluiting of dat ze onvoldoende kansen hebben gekregen om zich te herpakken. Ze hebben een slecht zicht op de motieven van de school en vragen zich af of de school hen viseert. Ze geloven niet altijd dat de mogelijkheid om een interne beroepscommissie te laten samenkomen, een oplossing is. In hun ogen blijft het de school zelf die de eindbeslissing neemt. Dat is een terechte bekommernis, want het is zelfs mogelijk dat de directeur deel uitmaakt van die interne beroepscommissie.
De VSK is dan ook vragende partij voor een externe klachtencommissie waar leerlingen en hun ouders terechtkunnen. Daarnaast moeten volgens de VSK scholen hun taak om op zoek te gaan naar een nieuwe school, ernstiger nemen. De overgang moet zo vlot mogelijk gebeuren, zodat het recht op onderwijs niet in het gedrang komt.
Minister, is het aantal uitsluitingen de afgelopen jaren effectief toegenomen? Hebt u daar zicht op? Hebt u ook zicht op de oorzaak?
Overweegt u een betere registratie van de schoolloopbaan van uitgesloten leerlingen?
Wat denkt u van de oprichting van een externe klachtencommissie?
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : We baseren ons allemaal op dezelfde persmededeling van de Vlaamse Scholierenkoepel. De vragen zullen dan ook ongeveer dezelfde zijn.
Vorig jaar werden meer dan 2300 leerlingen in Vlaanderen van school gestuurd na een tuchtprocedure. Het schooljaar daarvoor waren het er nog 2162, en daarvoor 1850. Er is dus een stijgende lijn vast te stellen. De VSK merkt op dat veel jongeren die van school worden gestuurd, bij hun uitsluiting blijkbaar uit de lucht vallen of toch doen alsof. Ook de ouders reageren vaak verrast. Dat kan ik me al wat beter voorstellen. Ze geven aan dat ze niet genoeg werden gewaarschuwd voor een uitsluiting of onvoldoende kansen hebben gekregen om zich te herpakken. Ze hebben een slecht zicht op de motieven van de school en vragen zich af of de school hen viseert.
Ook het Kinderrechtencommissariaat ontvangt vaak klachten over uitsluitingen en bemiddelt hier ook af en toe in. Het Kinderrechtencommissariaat krijgt vaak te horen dat de communicatie met de schooldirectie ondermaats is. De kritiek dat de beroepsprocedure in de school zelf wordt georganiseerd, wordt hier ook als problematisch beschouwd. Het Kinderrechtencommissariaat pleit voor een externe klachtencommissie om hieraan te verhelpen een onafhankelijk orgaan dus.
De VSK vraagt dat er daarnaast ook een betere samenwerking komt tussen de scholen op het vlak van het uitwisselen van ervaringen inzake het begeleiden van jongeren met probleemgedrag. De VSK vraagt ook dat de onderwijsadministratie inspanningen zou doen om zicht te krijgen op de schoolloopbaan van de uitgesloten leerlingen. Maken ze ook problemen in de nieuwe school? Welke aanpak van probleemgedrag werkt en welke niet?
Ook is er nood aan meer informatie over de leerplichtigen die geen school vinden. Wat is de oorzaak? Welke zijn mogelijke oplossingen? Minister, een en ander past in een decreet over leerlingenrechten, dat eind vorig jaar nog werd vooropgesteld, en dat eventueel samen met de herziening van het Participatiedecreet zou worden uitgewerkt, volgens uw uitspraken bij de bespreking van de beleidsbrief.
Minister, wat denkt u van het inrichten van een externe klachtencommissie? Hoe denkt u tegemoet te kunnen komen aan de veel gehoorde klacht van de slechte communicatie tussen leerling/ouders en de schooldirectie bij probleemgedrag? In welke mate bent u het idee genegen om maatregelen voor te stellen waardoor de schoolloopbaan van uitgesloten jongeren of jongeren in het algemeen gedetailleerd kan worden opgevolgd? In welke mate kan er worden samengewerkt met de welzijnssector? Wat is de stand van zaken van het decreet over leerlingenrechten en de herziening van het Participatiedecreet? In welke mate worden de aangehaalde knelpunten die de VSK en het Kinderrechtencommissariaat aanhalen, meegenomen bij de voorbereiding van de deze decreten?
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Kris Van Dijck : Ik stel deze vraag om uitleg vanuit de ingeving dat ik scholen niet a fortiori veroordeel als ze leerlingen van school sturen. Ik kan me zeer goed indenken dat er situaties zijn dat het bijna niet anders kan. Situaties waarbij men zegt dat men uit de lucht valt of dat men verrast is, zullen zich niet zoveel voordoen. Elk geval is een geval apart, maar misschien is die verontwaardiging wel misplaatst.
In elk geval zijn het vooral jongens die van school worden gestuurd, 1732 in totaal. Dat is een groot aandeel in het geheel. Ik ga ervan uit dat er soms goede redenen zijn, maar daarmee eindigt de verantwoordelijkheid van ouders en scholen niet. Het is niet omdat een jongere van school wordt gestuurd, dat zijn toekomst te grabbel wordt gegooid of dat hij geen mooie toekomst kan uitbouwen. Ik ken ook voorbeelden van jongeren die als puber grensoverschrijdend gedrag vertoonden en van school werden gestuurd.
Daar stopt de verantwoordelijkheid niet van de school en de ouders. Die moeten ervoor zorgen dat die leerlingen, die meestal nog onder de leerplichtwet vallen, worden begeleid om hun kansen veil te houden. In de regelgeving is er sprake van dat het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) moet worden ingeschakeld om naar een oplossing te zoeken.
Minister, ziet u, naast de betere registratie, ook andere oorzaken voor deze stijging? Er werd gezegd dat de stijging er is doordat we het beter opvolgen. Als we het niet weten, kunnen we er ook niet over spreken.
Wat leren de cijfers ons als we die verder opsplitsen naar regio, onderwijsniveau en onderwijsvorm? Bestaat er een eenduidige procedure over hoe de situatie van een uitgesloten leerling concreet wordt opgevolgd? De omzendbrief stipuleert enkel dat scholen bij uitsluiting het bevoegde CLB moeten inschakelen. Acht u bijkomende maatregelen in dit verband noodzakelijk?
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Een school gaat inderdaad niet licht over zon beslissing. Als men zegt dat men uit de lucht valt of niet op de hoogte was, dan doet me dat de wenkbrauwen fronsen. Het zou een goed idee zijn om de schoolloopbaan van leerlingen die worden uitgesloten, eventueel met enkele instanties proberen op te volgen. Anderzijds is er het idee van een externe klachtencommissie, maar is dat dan de richting die we opnieuw moeten uitgaan? Opnieuw een commissie, opnieuw procedures? Juridisering is in vele domeinen van de samenleving al vergevorderd. Ik ben er niet van overtuigd dat dat de weg is die we vandaag moeten volgen.
De voorzitter : Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Katleen Martens : Ik vind dit ook wel wat vreemd. Er zijn cijfers verschenen in de pers. De Vlaamse Scholierenkoepel heeft daarover een persbericht verspreid. Er wordt besloten dat de procedure viserend werkt en niet goed genoeg is. Dat lijkt me erg kort door de bocht. Een uitsluiting is de enige overblijvende straf die scholen nog hebben. Om het heel cru te stellen: een draai rond de oren mag niet meer. Honderd keer ik moet braaf zijn schrijven mag niet meer, want een straf moet zinvol zijn. In de boekentassen kijken mag niet meer, want het Kinderrechtencommissariaat zou wel eens aan de deur kunnen komen kloppen. Karikaturaal geschetst heeft een school eigenlijk nog maar twee mogelijkheden: beleefd vragen aan de leerling zijn gedrag te wijzigen, en de leerling uitsluiten.
Nu, uitsluitingen worden hier per definitie als verdacht voorgesteld, maar in uitsluitingsdossiers kan men lezen dat een leerling een spade naar de leerkracht heeft gegooid, een stoel door het raam heeft gegooid, andere leerlingen heeft verwond, drugs heeft gedeald enzovoort. Ik vind dat een school toch nog wel enigszins mag waken over een normale context voor andere leerlingen. Laat ons eerlijk zijn: ik denk dat iedereen hier wel weet dat er geen leerlingen worden uitgesloten omdat er propjes zijn gegooid. De enige vraag die we ons hier moeten stellen, lijkt me, is wat er na die uitsluiting gebeurt. Na een maand moeite te hebben gedaan vindt de leerling geen plaats, staat hij nog op straat. Het gerecht en anderen mogen niet tussenbeide komen om die brave, slecht geïnformeerde kindjes terug op de maatschappij te richten. Wat moet er dan wél gebeuren?
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Minister, dit probleem is al regelmatig in de commissie besproken. In 2011 waren er ook al vragen. Ik heb zelf ook al een aantal schriftelijke vragen gesteld. We dachten dat er in 2011 al sprake was van een recordaantal uitgesloten leerlingen. Dat aantal blijft inderdaad stijgen.
Toen zijn er ook een aantal zaken gezegd, en daar werden een aantal acties aan gekoppeld. Er bleek inderdaad dat van heel veel leerlingen niet kon worden gezegd wat er met hen was gebeurd na de uitsluiting. Ik heb die cijfers opgevraagd. Toen al werd gezegd dat men zou zorgen voor een betere opvolging en een betere registratie. Zijn ter zake al stappen gezet?
Ook werd gezegd dat zou worden overlegd met minister Vandeurzen, want het is een zaak van Onderwijs én Welzijn. Hoe zit het met dat overleg? Minister, u zei ook dat u zou proberen profielschetsen op te maken. Hebt u al stappen gezet ter zake, en hoe hebt u dat aangepakt?
Er zou ook iets worden gedaan aan de wachtlijsten voor time-outprojecten. Vaak zijn die projecten een goed middel om leerlingen op het goede spoor te krijgen. U hebt toen verklaard dat u zou trachten alle schoolvervangende programmas in kaart te brengen. Is dat al gebeurd, en wat zijn de conclusies?
Er zou ook een actieplan grensoverschrijdend gedrag worden opgesteld. Wat is de stand van zaken op dat punt?
De voorzitter : Dat actieplan spijbelen hebben we besproken.
Minister Pascal Smet : Ook het actieplan grensoverschrijdend gedrag is besproken, maar ik zal daar straks op antwoorden.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Er blijven echter een aantal vragen over.
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Minister, mevrouw Meuleman wees er al op dat ook ik daar in 2011 vragen over heb gesteld, namelijk een actuele vraag en ook een vraag om uitleg. In uw beleidsbrief hebt u aangekondigd dat u met minister Vandeurzen een lijst van schoolvervangende onderwijsprogrammas zou maken, zodat u tot een geïntegreerd beleidskader zou kunnen komen voor die programmas, met een bepaalde oplossing. Zo zou er een alternatief worden geboden. Als ik me goed herinner, hebt u dat vorig jaar aangekondigd. Dat zou dit jaar worden verwezenlijkt. Wat is de stand van zaken?
Op 10 november 2011 had u in uw antwoord op een vraag van mij ook gezegd dat u een wetenschappelijk onderzoek zou aanvragen naar mogelijke verklaringen voor de jaarlijkse toename van het aantal definitief uitgesloten leerlingen. Op dat moment was er echter geen enkele wetenschapper die zich had aangediend om dat onderzoek te doen. Is dat nu gebeurd? Hebt u daar informatie over?
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik sluit me aan bij de opmerkingen van de heer Delva en mevrouw Martens. We moeten echt wel voorzichtig zijn met een nog verdere juridisering van deze problematiek. Die verdere juridisering is eigenlijk de uiting van een soort wantrouwen tegenover de directies van de scholen. Een bepaalde lobby heeft er soms belang bij om die juridisering alsmaar op te drijven. Dan denk ik aan advocaten en zo. Op den duur zal dat echter heel het klimaat in onze scholen verzieken. We moeten daar dus echt zuinig mee zijn. We mogen daar niet onmiddellijk aan toegeven.
Er is ook enigszins de neiging om het klassenstrijdmodel van de goede en de slechte te projecteren op de verhouding tussen school en leerling. Als de school een leerling uitsluit, zal het wel de school zijn die iets slechts doet en de ongelukkige leerling onrecht aandoet. Ik zeg niet dat het zo is, dat is een insteek die vaak uit sommige hoeken komt. Een leerling uitsluiten mag niet betekenen dat die leerling als persoon wordt veroordeeld. Het is de uitdrukking van een kortsluiting tussen het collectieve gebeuren in de school en het functioneren van die leerling. Meer betekent dat niet. Maar de directie moet wel haar verantwoordelijkheid opnemen en denken aan het algemeen functioneren van de school. Dat betekent dat die leerling door zijn gedrag niet meer past in die school en dat er een andere oplossing moet worden gezocht binnen het scholensysteem. En als het binnen het scholensysteem niet kan, ja, dan kom je ergens in de sector van de bijzondere jeugdzorg terecht, maar dat is enkel voor de extreme gevallen. Veranderen van school kan een leerling zeker goed doen. En dat is dan een oplossing.
Je moet daarin een goed midden houden. De school is geen tuchthuis waar de tucht een doel op zichzelf vormt, maar een school moet ook zijn verantwoordelijkheid opnemen en ervoor zorgen dat de collectieve samenhang goed functioneert. Je moet deze jammerlijke beslissingen durven te nemen. Je moet ervoor zorgen dat deze uitsluiting geen drama wordt voor het kind. Het moet meteen een nieuwe start zijn op een plaats waar het kind beter thuishoort. Zo moet je die problematiek bekijken.
Een verdere juridisering zou ik alleszins geen goede zaak vinden. We spreken hier over de versterking van het beleidsvoerend vermogen van de scholen en een hogere kwaliteit van de leraren. Dan moeten we ook vertrouwen geven aan de leraren en de directies, ook in die moeilijke beslissingen.
Minister Pascal Smet : Ik wil eerst en vooral de cijfers uiteraard niet relativeren. Er is in absolute cijfers inderdaad een stijging, maar in relatieve cijfers blijft het stabiel. Ik wil niet zeggen dat er geen stijging is, maar anderzijds zijn er meer kinderen die naar school gaan.
In 2008-2009 waren er 768 uitsluitingen, in 2009-2010 1850. Die verdubbeling heeft alles te maken met het begin van een registratie. In 2010-2011 waren er 2162 en in 2011-2012 2304. Als je dat relatief bekijkt, was dat in 2008-2009 0,2 procent van de schoolbevolking, in 2009-2010 0,5 procent, in 2010-2011 ook 0,5 procent en in 2011-2012 0,6 procent. Procentueel gezien blijft het dus stabiel, ook al is er in absolute cijfers een stijging. Die stijging wordt deels verklaard door de betere registratie van tuchtproblemen en het verzenden naar het Ministerie van Onderwijs. Maar het zal ook wel te maken hebben met andere fenomenen in de samenleving.
We nemen deze cijfers uiteraard ernstig. We bekijken ze goed. Het gaat vooral om meer uitsluitingen in het buitengewoon secundair onderwijs en het deeltijds secundair onderwijs, in vergelijking met het voltijds secundair onderwijs. Binnen het voltijds secundair onderwijs gaat het dan voornamelijk om het bijzonder secundair onderwijs en de onthaalklas.
Als we vergelijkingen maken tussen de provincies, zien we dat het procentuele aantal uitsluitingen ten opzichte van de schoolbevolking varieert tussen 0,3 en 0,8 procent. In Brussel is het 0,8 procent, dan volgen Antwerpen en West-Vlaanderen met 0,7 procent, Oost-Vlaanderen 0,6 procent, Vlaams-Brabant 0,4 procent en Limburg 0,3 procent.
0,9 procent van de jongens en 0,3 procent van de meisjes worden uitgesloten. In absolute cijfers zijn dat 1732 jongens en 572 meisjes.
Ik wil er uiteraard op wijzen dat definitieve uitsluitingen bedoeld zijn als ultieme remedie. Er kan soms geen andere oplossing gevonden worden. Er is inderdaad in ons onderwijssysteem een groep jongeren voor wie het huidige reguliere onderwijssysteem onvoldoende aansluiting kan bieden. We hebben daar in het verleden al over gediscussieerd, onder andere over de vraag of de dan gebruikte terminologie niet schoolbaar moet worden gebruikt. U weet dat ik daarover met de minister van Welzijn heb samengewerkt. Wij hebben geprobeerd om oplossingen te vinden. Dat is in budgettair moeilijke tijden natuurlijk niet altijd gemakkelijk. We hebben daarover gerapporteerd in april 2012: Stand van zaken met betrekking tot de engagementen inzake het recht op leren voor jongeren die (dreigen) uit de boot (te) vallen. Ik dacht dat wij dit destijds hier al hebben besproken, maar dat herinner ik mij niet meer zo goed. Ik denk, mevrouw Meuleman, dat u toen uw vragen hebt gesteld. Ik heb een actualisering gevraagd. Ik stel dan ook voor dat we later op uw vragen terugkomen, wanneer we de actualisering van die engagementen hebben. Er zijn al heel wat stappen gezet, onder meer in de time-outprojecten en voor de financiering daarvan. We zullen daarover een juiste, geactualiseerde informatie bezorgen.
De vragen en zorgen van de Vlaamse Scholierenkoepel en de kinderrechtencommissaris zijn mij inderdaad bekend. U weet dat wij een decreet voorbereiden over de rechtspositie van leerlingen in het leerplichtonderwijs en participatie op school. Daarbij houden wij rekening met de adviezen van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), de Vlaamse Scholierenkoepel, de kinderrechtencommissaris en ook de scholen. Wij houden ook rekening met suggesties uit het veld.
Ik zal niet ingaan op andere concrete inhoudelijke vragen omdat dat er allemaal in vervat is. Dit dossier gaat normaal gezien nog voor de krokusvakantie naar de Inspectie van Financiën. Dat is tussen nu en tien dagen. Daarna kan de regering het agenderen. Dan zal het formeel worden overgemaakt aan de Vlor voor advies. Sommige mensen begrijpen de Vlor-adviezen niet altijd goed. Er wordt niet altijd rekening gehouden met de context.
Wij hebben ook informeel overleg met mensen. Wat men eerst informeel, dan formeel en vervolgens opnieuw informeel zegt, is niet noodzakelijk hetzelfde. Er zijn verschillende momenten en soms gaat het om bepaalde redenen. Ik vraag u dus gewoon om dat even mee te nemen. Ik weet natuurlijk dat u geconfronteerd wordt met het Vlor-advies, maar u moet dat niet verabsoluteren: dat is een onderdeel van een proces. U zult dat vast ook al gemerkt hebben en ik heb dat de afgelopen drieënhalf jaar ook geleerd: als je in Onderwijs iets wilt veranderen, is dat altijd een dans met verschillende partijen en die dans neemt dan soms verschillende vormen aan. (Opmerkingen van de heer Bouckaert)
Maar aan het eind krijgen we toch altijd mooie kindjes, en dat zal ook hier zo zijn, zowel wat de talenregeling betreft als in deze materie. Na de voorbereiding volgt nog het formeel proces, en dan zal de regering, zoals dat hoort in een democratie, haar verantwoordelijkheid nemen.
Wat de timing betreft, ga ik niet in op de vragen over hoe dat nu zit. Over de juridisering kunnen we een lang debat voeren. We hebben het er nog met collegas over gehad. Ik ben tegen juridisering in het onderwijs, en we moeten vertrouwen hebben. Maar anderzijds kun je er ook niet omheen dat ouders de vraag stellen. Een paar collega-ministers hebben het gezegd en Mieke Van Hecke trouwens ook: de tijd dat het beleid bepaalt wat er zal gebeuren en ervan uitgaat dat dat wel goed zal zijn, is voorbij. Het is een kwestie van dialoog tussen ouders en school, en in de overgrote meerderheid van de gevallen loopt die dialoog goed. Laat ons niet voortdurend van uitzonderingen regels maken. Als men nagaat hoe bepaalde onderwerpen uit het onderwijs bekend worden gemaakt, dan mag men er ook niet versteld van staan dat kinderen niet meer kiezen voor een baan als onderwijzer of leerkracht. Men probeert de probleemgevallen tot regel te maken, terwijl er in de overgrote meerderheid van de gevallen geen probleem is. Dat neemt niet weg dat er een aantal regels moeten zijn, zonder dat men daarin overdrijft. Men moet daar een evenwicht in vinden. Vanuit dat evenwicht proberen we de rechten en plichten van leerlingen en het hele participatieproces uitwerken.
Maar ik wil ook nog één ding duidelijk stellen. Er moet altijd een beroepsmogelijkheid zijn, in een rechtsstaat kan men daar niet omheen, maar dit moet niet centraal in een commissie in Brussel gebeuren. Ik denk dat een schoolgebonden aanpak een veel betere aanpak is. Die blijft dicht bij de mensen, terwijl de nodige objectiviteit gegarandeerd moet zijn. De essentie van deze stap is de dialoog tussen de ouders en de school te herstellen. Dat moet op een manier gebeuren dat ouders het gevoel hebben dat er naar hen geluisterd wordt. Meer heb ik er nu niet over te zeggen. We hebben een goede regeling uitgewerkt, later krijgt u er meer over te weten. Ik hoop dat ik het u kan vertellen, en dat het weer niet op een bepaalde manier naar buiten wordt gebracht.
De heer Boudewijn Bouckaert : Loopt dit samen met de procedure over de klassenraad?
Minister Pascal Smet : Ja, dat loopt allemaal samen. Het ontwerp van decreet is zo goed als klaar. Het wordt de komende dagen naar de Inspectie van Financiën (IF) gestuurd. Dan gaat het in de agenderingsprocedure en als alles goed verloopt, zult u dat, net zoals andere ontwerpen, op uw decreetgevende agenda krijgen. (Opmerkingen van de voorzitter)
Ja, dat stond ook in het vorige advies: dat men kwaad was omdat ik advies vóór de kerstvakantie had gevraagd.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Minister, er zijn nog niet heel veel antwoorden op onze vragen vandaag, maar wel een objectivering van de cijfers.
Sommige van de collegas doen alsof de vraagstellers hier stellen dat een uitsluiting een verwerpelijk iets is. Dat heeft niemand van ons gedaan. We hebben ook zeker geen schuld gelegd bij bepaalde scholen, of bij de handelwijze van scholen. Dat is ook niet de bedoeling. We hebben alleen gevraagd hoe het ermee staat.
Ik ben bekommerd om leerlingen. Ik heb de ervaring gehad dat een uitsluiting soms een wondermiddel kan zijn: dat een leerling in een bepaalde schoolcontext absoluut niet functioneert, maar dat die in een andere schoolcontext, in een andere omgeving, geen enkel probleem meer heeft. In die zin is dat oké.
Ik denk echter dat we er absoluut waakzaam voor moeten zijn dat ook de rechten van ouders en leerlingen worden gerespecteerd. Uiteraard is het zo dat de ouders en de leerlingen in de meeste gevallen de bui zeer goed hebben zien hangen, maar ik ken ook wel enkele gevallen waarbij op het einde van het schooljaar, bij de uitreiking van de rapporten, plotseling een brief in het rapport zit met het verzoek om een andere school te zoeken voor het volgende jaar. Dat is misschien toch niet meteen een goed idee.
Ik zou dus net zoals de minister willen pleiten voor overleg tussen ouders, leerlingen, leerkrachten en schoolbestuur, want dat is heel nuttig en noodzakelijk in zon procedure. Ik ben er zeker van dat je je gedrag en je houding als leerling enkel bijstuurt als je heel goede informatie krijgt over waarom je niet precies in het plaatje past, en over hoe je jezelf dan ook moet bijsturen.
Ik denk dat wat op komst is, absoluut kan bijdragen tot goed overleg. Ik pleit helemaal niet voor een bijkomende juridisering, maar ik vind wel dat we heel waakzaam moeten zijn en het evenwicht tussen rechten en plichten moeten bewaken.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Ik sluit me helemaal aan bij mevrouw Deckx. Ik kan me daar helemaal in vinden. Ik snap ook niet dat we hier blijkbaar het verwijt krijgen dat we hierover een vraag stellen. Mevrouw Martens kon het zelfs niet meer aanhoren, want ze is buiten gegaan. (Gelach)
Hoe dan ook, ik kan me helemaal vinden in het discours van mevrouw Deckx. Ik wil ook mijn bezorgdheid uiten specifiek naar de ouders toe, die daar dikwijls ook met een probleem zitten. Het gaat dikwijls over een conflict tussen school, ouders en jongeren. Dat moet op de beste manier worden opgelost voor alle partijen. Dat vraagt aandacht, en als die er niet voldoende blijkt te zijn, moeten we daarover vragen durven te stellen. Het is een uiting van bezorgdheid.
De heer Kris Van Dijck : Ik val in herhaling, hè. Ik veroordeel geen enkele school, maar ik stel wel vast dat met het verwijderen van de leerling niet altijd het probleem is opgelost. Elke keer dat iemand van school wordt gestuurd, heeft dat een eigen achtergrond en redenen. Er zijn ook voorbeelden waarbij ouders zelf met de handen in het haar zitten en geen oplossingen zien of vinden. Nogmaals, ik vraag geen juridisering, wel om ervoor te zorgen dat jongeren op de juiste plaats terechtkomen.
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik heb de vraagstellers absoluut niet willen verwijten dat ze de schooldirecteur zouden culpabiliseren. Ik heb enkel gezegd dat je niet aan de neiging mag toegeven om de uitgesloten leerlingen per se als slachtoffers te zien. Dikwijls, meestal, hoop ik, zijn er zeer gegronde redenen voor die uitsluiting. Een directie heeft ook de verantwoordelijkheid voor het goed functioneren van de school als geheel. Ik heb de vraagstellers niet in een bepaalde hoek willen duwen. Als je dat verdorie al niet meer mag zeggen, komen we bij de eerste vraag van vandaag terecht, bij Poetin.
Er zitten twee kanten aan het verhaal. Een uitsluiting mag niet inhouden dat je een leerling veroordeelt. Een uitsluiting betekent dat een leerling niet meer past in die schoolcontext en dat er naar een andere oplossing moet worden gezocht. Het mag niet leiden tot stigmatisering of een uitsluiting uit de samenleving: het moet beperkt blijven tot een uitsluiting uit de schoolcontext. Dat verhaal moet tussen twee extremen een beetje het midden houden.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.