Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 10/01/2013
Vraag om uitleg van mevrouw Goedele Vermeiren tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de zorgwekkende resultaten van het recente TIMSS-onderzoek
- 463 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Deckx tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de resultaten van het TIMSS-onderzoek
- 474 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Voorzitter, minister, collegas, onlangs werden de resultaten van het TIMMS-onderzoek (Trends in International Mathematics and Science Study) uit 2011 voorgesteld. Deze vraag overlapt een beetje met een gedachtewisseling die deze namiddag nog op de agenda staat over het rapport Kiezen voor STEM (Science, Technology, Engineering and Mathematics) van de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI).
Het TIMMS-onderzoek, waaraan ondertussen vijftig landen en regios deelnemen, meet vierjaarlijks de resultaten op gebied van wiskunde en wetenschappen. De resultaten voor Vlaanderen zijn voor 2011 heel uiteenlopend. Zo behoren onze vierdejaars uit het basisonderwijs bij de wereldtop op het vlak van wiskunde, maar bengelen ze onderaan het peloton wat betreft de score voor wetenschappen.
Een vergelijking met het vorige onderzoek waar onze vierdejaars aan deelnamen in 2003, levert volgende evolutie op. Op het vlak van wiskunde dalen we twee punten, van 551 in 2003 naar 549 in 2011. We moeten voor de volledigheid wel meegeven dat het gemiddelde van de deelnemende landen ook steeg, dat is een nuancering. Op het vlak van wetenschappen dalen de resultaten van 518 in 2003 naar 509 in 2011. Ook hier steeg het gemiddelde van de deelnemende landen, dat is dus ook een nuancering.
Belangrijker is dat het een trend is dat onze leerlingen minder goed zouden presteren, terwijl het algemene gemiddelde stijgt. Wetenschap en techniek zijn onze interesse, maar ook ons pijnpunt. Professor Jan Van Damme van het Centrum voor Onderwijseffectiviteit van de KU Leuven geeft een aantal verklaringen voor de zwakkere prestaties op het vlak van wetenschappen. Het is een belangrijke nuance. Zo worden onze leerlingen pas in de laatste jaren van het basisonderwijs geconfronteerd met wetenschappen. Heel belangrijk is ook dat leerkrachten zich niet altijd zeker voelen, of zelfs eerder onzeker, in de lessen wetenschap.
In juni 2011 keurden we zo goed als kamerbreed de resolutie goed die een groot aantal aanzetten geeft om de uitstroom van het aantal afgestudeerden in exact-wetenschappelijke en technische richtingen te verhogen. In deze resolutie en het daaropvolgende STEM-actieplan schreven we in dat er ruimte moet zijn voor een doorlopende leerlijn, onder andere wetenschappen en techniek, van het kleuter- tot en met het hoger onderwijs.
Minister, hoe evalueert u de resultaten van het onderzoek?
Wat betreft de ontwikkeling van een doorlopende leerlijn wetenschappen en techniek heb ik twee vragen. Wat zal de rol hierin zijn van het platform in het STEM-actieplan? Zijn de namen ondertussen al bekend, want de laatste keer waren ze nog niet bekend?
Minister Pascal Smet : Ze zijn al bijeen geweest en ze hebben al een voorzitter.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Is er al een timing en ontwikkelpad voor de leerlijn?
Kan er volgens u in de lerarenopleiding en in de leerplannen van het basisonderwijs meer aandacht worden besteed aan wetenschappen?
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Voorzitter, mevrouw Vermeiren heeft een uitgebreide inleiding gegeven op de vraagstelling, ik denk dus niet dat het nuttig is om alles te herhalen. Ik zal me beperken tot het stellen van mijn vragen. Ze overlappen voor een deel, maar goed.
Minister, hoe schat u de resultaten van het TIMSS-onderzoek in? Op welke manier zult u de wetenschappen een betere plaats geven in het basisonderwijs? En hoe zult u de lerarenopleidingen hierbij betrekken?
Mevrouw Vermeiren schreef in haar vraag, en dat klopt zeker en vast, dat er een vaststelling is dat leerkrachten zich niet altijd zeker voelen in de wetenschapslessen. Ik vraag me af of ze altijd over de nodige materialen beschikken om die lessen interessant en boeiend genoeg te maken om daarmee de nodige resultaten te kunnen bereiken. Ik dank u alvast voor het antwoord.
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Voorzitter, ik sluit me zeker aan bij deze vragen. Het is een heel interessante conclusie, die een beetje bevestigt wat we eerder al gehoord hebben. Wetenschappen is geen vak op zich, maar zit binnen wereldoriëntatie. We hebben het hier al vaak gehad over techniek, dat in het basisonderwijs ook een onderdeel is van wereldoriëntatie. Het is dus een heel breed vak dat voor de leerkrachten heel moeilijk om geven is. Dat blijkt uit de resultaten. Dat is ook de focus die ik hier even wil leggen. In een Vlor-advies (Vlaamse Onderwijsraad) over de eindtermen wereldoriëntatie van het basisonderwijs werd dit al eerder bevestigd. Ook de peiling hierover is heel duidelijk. Er is dus echt wel wat werk te doen.
Ik wil even terugkoppelen naar een vorige discussie die we hadden waarin werd voorgesteld om bijvoorbeeld uit het STEM-actieplan dat aspect te halen van de techniekcoaches. Ik heb dat niet toevallig als prioriteit gekozen; het zijn juist de leerkrachten die ondersteuning nodig hebben om zich zekerder te voelen. Ik denk dat er wel voldoende materiaal bestaat, mevrouw Deckx, het probleem is vooral dat de leerkrachten zich niet bekwaam of te onzeker voelen om iets te behandelen in de klas.
Uit de peiling bleek ook dat de methodieken die gebruikt werden voor wereldoriëntatie, heel traditioneel zijn. Leerlingen moeten vooral blaadjes invullen. In de wereldoriëntatie wordt er te weinig op andere, interessantere, uitdagende en interactieve manieren les gegeven. Vandaar, minister, mijn vraag naar de stand van zaken. Gaat u ermee akkoord dat de pedagogische begeleidingsdiensten daar iets aan zouden kunnen doen? Is er nieuws over de techniekcoaches? De pedagogische begeleidingsdiensten zouden daarover met ideeën komen. Wie is de voorzitter van het STEM-platform?
De voorzitter : Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Katleen Martens : Als dit een impliciete vraag is tot het aanleren van exacte wetenschappelijke materies in de tweede, of misschien zelfs al in de eerste graad basisonderwijs, dan zou ik dat niet echt een goed idee vinden. We hebben een goed onderwijs, daarover zijn we het eens. De reden hiervoor is dat het lager onderwijs mooi is uitgedacht en opgebouwd volgens de cognitieve sprongen die een kind maakt. Er is een mooie aansluiting tussen het kind en de leerstof en wetenschapsvereisten, net zoals bijvoorbeeld tussen spraakkunst en bepaalde manieren van denken en redeneren, alsook bepaalde kennis, bewerkingen, logica en natuur. Het is niet meer dan normaal dat dit pas in de derde graad aan bod komt, en zeker niet vroeger.
Het is niet omdat er in het vierde leerjaar een schijnbare achterstand is ten opzichte van andere landen dat we in het geheel achterop lopen. Het totaal op het einde van de rit en niet halverwege, moet als maatstaf worden gebruikt. Als we naar de PISA-resultaten (Programme for International Student Assessment) kijken, bij 15-jarigen dus, is de kloof al minder expliciet.
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Het gaat natuurlijk over een foto van vierdejaars in het lager onderwijs. Als we het Vlaams onderwijs in een internationaal perspectief situeren, beginnen we inderdaad wat later met het aanreiken van bepaalde elementen inzake wetenschappen, wereldoriëntatie (WO) enzovoort. Misschien is het met wiskunde net het tegenovergestelde. Misschien scoren de vierdejaars daar net zo goed omdat we vroeger dan andere landen of regios een bepaald pakket wiskunde of rekenen aanbieden.
Het tweede element is veel belangrijker, namelijk dat leerkrachten in het lager onderwijs zich onzeker voelen in de materie. Ik verwijs naar een heel interessant artikel van enkele maanden geleden in een nieuwsbrief van het Centrum voor Taal en Onderwijs (CTO) door Koen Van Gorp, dat gaat over didactische methodes die worden aangewend in de lessen WO. Heeft het te maken met wat leerkrachten krijgen aangeleerd in de lerarenopleiding? Die vraag is interessant. Heeft het te maken met didactische methodes of eenvoudigweg met het stilaan gewijzigde profiel van mensen die leerkracht worden in het lager onderwijs?
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, ik ben ook zeer verontrust over dat TIMSS-onderzoek. De klacht die nu aan de oppervlakte komt, is niet recent. We zijn al een tijdje goed in een aantal dingen, maar ook al een tijdje niet goed in andere dingen. Wetenschappelijke geletterdheid is daar een van. Dat verklaart waarom er zo weinig studenten kiezen voor de STEM-vakken, maar er zijn ook nog andere verklaringen.
Het hoeft niet te verbazen als we zien dat een groot deel van de instroom in wat vroeger de normaalschool heette, dus de lerarenopleiding voor onderwijzers, uit het tso en bso komt. Daar is het onderwijzen van wetenschappen vaak herleid tot een aantal uurtjes project algemene vakken (PAV). Dat is een heel smalle basis, een heel magere wetenschappelijke geletterdheid om aan die opleiding te beginnen.
In het kader van deze vraag om uitleg en dit onderzoek heb ik geprobeerd te achterhalen hoeveel studiepunten men in de meeste normaalscholen uittrekt voor wetenschappen, voor WO, dat een cluster vormt van aardrijkskunde, fysica, chemie, biologie, geschiedenis en natuurwetenschappen. Dat is bijzonder mager. Een bepaalde hogeschool die ik niet zal noemen, want ik heb niet van alle hogescholen programmas kunnen vinden besteedt daar 3 van de 60 studiepunten aan in een jaar. Dat is heel mager. Als meer dan de helft van de studenten amper wetenschappen heeft gehad in het middelbaar, en ze komen niet uit het aso met een degelijke wetenschappelijke opleiding, dan hoeft het niet te verbazen dat het zo mager is.
Minister, op dat vlak zou u iets kunnen ondernemen. Ik wil u vragen om te focussen op die instroom, op de opleiding, maar ook om na te gaan hoe we de leerlijn kunnen versterken in het basisonderwijs, waar mevrouw Vermeiren naar verwijst.
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Minister, in een artikel in De Standaard zegt u dat u nogal veel heil verwacht van differentiatie in de klas. Ik kan me dat ook voorstellen, maar dat is niet zo eenvoudig. Dat heeft een impact op de opleiding en de lerarenopleiding. We verwachten veel van differentiatie op alle vlakken tegenwoordig. Hebt u een zicht op hoe de lerarenopleidingen omgaan met de opleiding om gedifferentieerd les te geven?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Om met dat laatste te beginnen: niet onmiddellijk. Maar misschien is het niet slecht dat het parlement eens over de lerarenopleiding praat.
Wat wiskunde betreft, staan we in de top en die resultaten liggen ook in de lijn met die van 2003. De resultaten voor wetenschappen zijn veel minder goed, zowel in de internationale vergelijking als in vergelijking met de Vlaamse cijfers van 2003. Ook al moet nog een grondige analyse van de gegevens voor Vlaanderen worden gemaakt en is enige omzichtigheid dus nog geboden. Toch zijn enkele punten duidelijk relevant voor het gevoerde en te voeren onderwijsbeleid.
We moeten in ons wiskunde- en wetenschappenonderwijs duidelijk meer werk maken van een gedifferentieerde aanpak van de leerlingen. Ik blijf consequent en coherent in mijn antwoorden, mevrouw Vanderpoorten.
De spreiding tussen de sterkst en de zwakst presterende leerlingen is relatief klein, wat positief lijkt, maar die kleine kloof is vooral te wijten aan het feit dat onze kopgroep vrij klein is en niet zo sterk presteert. Dit lijkt er dus op te wijzen dat we meer werk moeten maken van differentiatie voor de sterkst presterende leerlingen. Ook het fors toegenomen aantal uitgesloten leerlingen voor de TIMSS-toets door leraren samen met ons groeiend blo wijst in de richting van een gering vermogen tot differentiatie, voor de zwakst presterende groep leerlingen in dit geval.
We moeten ons ook vragen stellen bij de verschillende prestaties van jongens en meisjes, zowel voor wiskunde als voor wetenschappen. Ten opzichte van 2003 noteren we voor wiskunde dat jongens het in 2011 significant beter doen dan meisjes. In 2003 was dat niet het geval. Jongens en meisjes deden het toen even goed. Voor wetenschappen stellen we eveneens vast dat er in 2011 een significant verschil is tussen jongens en meisjes terwijl dat in 2003 niet het geval was. De meisjes zijn dus sterker achteruitgegaan dan de jongens.
Voorts zie ik ook een aantal opmerkelijke vaststellingen en werkpunten voor ons onderwijs betreffende de professionele ontwikkeling, het vertrouwen en de zelfzekerheid van leraren bij het lesgeven. De Vlaamse leraren doen, in internationaal perspectief, weinig aan nascholing, en evalueren van leervorderingen is daarbinnen echt opvallend laag. De leraren voelen zich goed voorbereid om wiskundeles te geven, en geven aan zich vrij zeker te voelen wat betreft de meeste aspecten van het lesgeven. Voor wetenschappen ligt dat anders: ongeveer de helft van de Vlaamse leerlingen krijgt les van een leraar die aangeeft zich zeer goed voorbereid te voelen om les te geven betreffende deze onderwerpen. Internationaal is dat 62 procent. Binnen het domein wetenschappen voelen de Vlaamse leraren zich duidelijk vaker goed voorbereid op het lesgeven in biologie, maar veel minder vaak voor natuurkunde en merkwaardig, vind ik ook aardrijkskunde.
Gezien de zwakke resultaten voor wetenschappen lijken zich hier een aantal extra maatregelen op te dringen in nauwe samenwerking met de onderwijsverstrekkers. Het moet gezegd worden dat de remedie bij de onderwijsverstrekkers ligt. De vrijheid van onderwijs en pedagogische aanpak, hoe men lesgeeft: daar hebben wij allemaal niets over te zeggen. Dat is de verantwoordelijkheid van de scholen en de onderwijsverstrekkers. Het is toch belangrijk om dat hier heel duidelijk te onderstrepen. Er zijn hierbij twee belangrijke aspecten.
Op het vlak van het curriculum moet er meer en vroeger aandacht zijn voor wetenschappen, want 41 procent van de leerlingen zegt niet alle topics uit de toets in de klas gekregen te hebben TIMSS meet in het vierde leerjaar. Dat kan erop wijzen dat de verdeling van de topics over het curriculum van het lager onderwijs niet evenwichtig is, dat met andere woorden het zwaartepunt voor wetenschappelijke onderwerpen zich momenteel in de derde graad bevindt. Daar hebt u een allusie op gemaakt, en dat is een aanname die men maakt. Bovendien blijken leerlingen ook bepaalde aspecten van het curriculum minder goed te beheersen. Dat blijkt trouwens ook uit het Vlaamse peilingsonderzoek. Zowel dit laatste als de verdeling van de inhouden over het basisonderwijs moeten we verder bekijken met de onderwijsverstrekkers. In het basisonderwijs heeft men een grote vrijheid hoe men dat invult.
Op het vlak van de leraren zeggen deze dat ze zich onzeker voelen in het beantwoorden van vragen van leerlingen, in het uitleggen door middel van experimentjes en proeven en in het uitdagen van talentvolle leerlingen. Uit de conferentie na het peilingsonderzoek voor wetenschappen in het basisonderwijs en uit de bijhorende leerkrachtenvragenlijsten bleek eveneens, net als in TIMSS, dat leerkrachten zich inderdaad niet competent genoeg vinden om wereldoriëntatie te geven. Er werd daarvoor onder meer een appel aan de lerarenopleidingen en aan de nascholers gericht. Daarnaast was er ook vraag naar betere handboeken. Ook daar opnieuw gaat het echter om ondersteuning, waar de overheid van de onderwijsverstrekkers zich niet mag mee bezighouden.
Ondanks de toename vooral van het aantal anderstalige leerlingen behouden we voor wiskunde wel een hoog gemiddeld prestatieniveau. Dit lijkt erop te wijzen dat het GOK-beleid (gelijke onderwijskansen) op dit vlak zijn vruchten afgeworpen heeft. Voor wetenschappen is dit niet zo, en dat hangt allicht samen met het algemeen lager prestatieniveau bij alle leerlingen.
Dan is er de rol van het STEM-platform. Het STEM-platform zal nagaan hoe de acties uit het actieplan verder geconcretiseerd kunnen worden en hoe de ondersteuning naar organisaties vorm kan krijgen. Daartoe zal het een geëigende strategie ontwikkelen. Het platform is voor de kerstvakantie voor de eerste keer bijeengekomen. De voorzitter van het platform is mevrouw Martine Tempels. We hebben hen dat zelf laten kiezen. Ze zijn heel enthousiast om aan dat actieplan te werken. Ze moeten nu de tijd krijgen om het te concretiseren en er verder aan te werken. Ze willen vooruitgaan, en dat is het belangrijkste. We kunnen niet verwachten dat ze op twee weken tijd alles vastleggen.
Wetenschappen is in het basisonderwijs opgenomen binnen het leergebied Wereldoriëntatie. Het heeft dus al een plaats binnen het basisonderwijs en is opgenomen in de eindtermen en leerplannen. Het komt er dus niet zozeer op aan wetenschappen een plaats te geven, maar te kijken op welke manier en wanneer de verschillende ontwerpen in het basisonderwijs aan bod komen. Daarvoor zullen we uiteraard verder contact opnemen met de onderwijsverstrekkers, want dat is hun bevoegdheid. We zullen ze verder mobiliseren en motiveren.
Ik heb naar aanleiding van het STEM-actieplan aan de Vlor gevraagd een review op te stellen met het oog op het verstevigen van de STEM-didactiek. We moeten immers impulsen geven, en dat hebben we ook gedaan. Daarnaast hebben we de Vlor ook gevraagd goede praktijkvoorbeelden voor STEM te verzamelen. Op basis van de review en de praktijkvoorbeelden kunnen gesprekken worden gestart met de lerarenopleiding en de pedagogische begeleidingsdiensten voor ondersteuning van leraren.
De onderwijsinspectie screent dit schooljaar op mijn vraag de doorlichtingsverslagen voor het basis-, secundair en volwassenenonderwijs op informatie over de kwaliteit van bepaalde aspecten in het onderwijs rond wiskunde, exacte wetenschappen en techniek en op informatie over de kwaliteit van STEM-studierichtingen in het voltijds secundair en volwassenenonderwijs.
Ten slotte wat betreft de techniekcoaches: u weet dat ik daar voorstander van ben, maar daar is nog enig overleg nodig met mensen op het veld.
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Minister, we gaan daar deze middag zeker verder over praten. Ik ben misschien verontrust, maar toch ook hoopvol. Er zal wel een kentering komen in de wetenschaps- en techniekopleiding.
U zegt dat het zwaartepunt in de derde graad ligt, en dat we zullen moeten zien wanneer wetenschappen aan bod komt. Ik denk dat dit zeer belangrijk is, zeker wat betreft de leerlijn. Ik wil hier herhalen dat het veel vroeger moet beginnen dan de derde graad van het lager onderwijs. Het is ook heel belangrijk dat de leerkrachten zich zeker voelen. Dat is heel belangrijk, want nu zit dat in de wereldoriëntatie, en gaat het vaak verloren. Materialen zijn daarvoor belangrijk. Leerkrachten moeten goed opgeleid worden, ze moeten zich zeker voelen, en ze moeten bijscholingen krijgen, maar de opleiding is toch wel het belangrijkste.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Minister, ik dank u voor uw antwoord. De meeste componenten komen daar inderdaad in voor. U bent er duidelijk mee bezig. Ik sluit me aan bij wat mevrouw Vermeiren heeft gezegd.
De voorzitter : Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw Sabine Poleyn : Minister, u verwees naar het vrije onderwijs. Natuurlijk moet het onderwijs zelf het doen, maar u kunt bijvoorbeeld in de prioritaire nascholingsprojecten de nadruk leggen op techniek of wetenschappen en wereldoriëntatie. U kunt ook de pedagogische begeleidingsdiensten zelf bijeenbrengen en kijken naar een systeem waarbij je vorming tot in de school kunt stimuleren. Verder kunt u aan het STEM-platform vragen om onderwijskundige expertise te verzamelen, eventueel in een subgroep, zodat ook daar de ervaring en expertise gebundeld wordt en gedeeld kan worden.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, u hebt niet geantwoord op mijn vraag over de instroom in de leerlingenopleiding.
Minister Pascal Smet : We hebben het daar tijdens de bespreking van de beleidsbrief en eerder al over gehad. Ik ontken niet dat daar inderdaad een issue is.
Mevrouw Ann Brusseel : En tegen wanneer verwacht u een oplossing?
Minister Pascal Smet : We gaan eerst evalueren. Er loopt nu een evaluatie, laat ons de resultaten daarvan afwachten.
Mevrouw Ann Brusseel : Dus nog een paar jaar slecht onderwijs, en dan gaan we er iets aan doen. (Opmerkingen)
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.