Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 10/01/2013
Vraag om uitleg van de heer Lode Vereeck tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de oprichting van de Sociale Innovatiefabriek
- 499 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Voorzitter, minister, we hebben als parlementsleden een controlerecht, maar ook een controleplicht. Dat betekent natuurlijk dat we vaak vragen stellen over dingen waar we kritiek op hebben en dat de dingen die wel goed functioneren, ondergesneeuwd geraken. Ik zou willen beginnen met te stellen dat er in de competentiepolen heel veel dingen wel goed lopen.
Minister, ik ga zo meteen een aantal kritische opmerkingen maken over de Sociale Innovatiefabriek. Ik wil ook even schetsen dat de kritieken die we tot nu toe op een aantal nieuwe instellingen hebben geuit, heel verscheiden waren. Op het Vlaams Energiebedrijf was de kritiek dat ze dingen deden die reeds gebeurden. De kritiek op Cleantech had te maken met de logge structuur, maar daar bent u op ingegaan. U hebt die afgeslankt. Het Vlaams Instituut voor Mobiliteit (VIM) is een competentiepool met een heel goede filosofie, maar het probleem zit eigenlijk in het DNA van de leden die elkaar niet vertrouwen. Dat zijn mijn drie snelle, korte en verscheiden kritieken.
Zonder afbreuk te doen aan het concept competentiepool, heb ik ook bedenkingen bij de Sociale Innovatiefabriek. Een eerste heeft te maken met de opportuniteitsvraag die ook al is gesteld door de heren Van den Heuvel en Diependaele. Bij de bespreking van de begroting en de beleidsbrief vond collega Diependaele deze competentiepool Sociale Innovatiefabriek een spielerei. (Opmerkingen)
Op het vlak van innovatie kunnen daar zeker dingen worden gerealiseerd. De vraag naar de opportuniteit is natuurlijk de vraag naar de impact op de economie, de impact op tewerkstelling, de mogelijkheden tot valorisatie en vermarkting. En dan is er natuurlijk opnieuw de vraag naar de opportuniteitskost: zijn er op dit moment geen andere prioriteiten, meer renderende voorstellen? Er is bijvoorbeeld een vaag gerucht over een competentiepool bouw om aan bouwinnovatie te doen. Ik denk dat we onmiddellijk met heel concrete projecten naar voren kunnen komen waarin de Vlaamse bouw met eigen producten op de internationale markt kan gaan. Er zijn kennisinstellingen en veel bedrijven. Mijn vraag is: kunt u nog eens heel goed aangeven waarom dit een hogere prioriteit heeft, gegeven ook de beschikbare budgetten?
Een tweede bedenking gaat over de focus. Zowel in de nota van de beslissing van de Vlaamse Regering als in alle documenten die daarover gaan, is het vrij breed gedefinieerd. U probeert wel een klein beetje te focussen. U noemt armoede, diversiteit, verbinding, verstedelijking en klimaatproblematiek. Minister, kunt u mij eens een concreet voorbeeld geven? Uit de documenten die we via via toch te pakken hebben gekregen, blijkt het volgende. In het geschreven document dat door het consortium is ingediend, was men zeer vaag. De experten konden er zich niets concreet bij voorstellen. In de mondelinge toelichting die is gegeven, heeft men de experten wel kunnen overtuigen aan de hand van een aantal voorbeelden.
Ik herinner me nog de start van het Vlaams Instituut voor Mobiliteit (VIM). Een heel concreet voorbeeld is het maken van een vrachtwagensimulator. Er was toen net een nieuwe federale wet die jaarlijks een aantal uren bijscholing voor vrachtwagenchauffeurs voorschreef. De rijscholen wisten op voorhand dat ze hiervoor niet over voldoende mankracht beschikten. Er is toen besloten een simulator te maken. Dat product zou met de stempel Made in Flanders erop internationaal worden vermarkt. Het werd onmiddellijk duidelijk wat een mobiliteitsproduct was.
Bij de Sociale Innovatiefabriek kan ik me op dit ogenblik werkelijk niets voorstellen. Het element van de werkplekinnovatie hoort er zelfs uitdrukkelijk niet bij. Ik hoop dat de minister me een, twee of zelfs meerdere concrete voorbeelden kan geven van wat daar praktisch zou gebeuren en van de manier waarop we die producten met de stempel Made in Flanders erop internationaal kunnen vermarkten.
Mijn derde vraag betreft de operationalisering. Wat is de timing? Wanneer treedt dit in werking? Wat is de samenstelling van de raad van bestuur? Minister, kunt u wat toelichting geven bij de werking van de Leer- en ErvaringsbewijzenDatabanken (LEDs)? Ik ken de LEDs uit de praktijk. Dit maakt deel uit van het sociaal weefsel. Er wordt in feite een alternatieve munt gebruikt. Hoe werkt dit echter concreet in een omgeving waarin er sprake is van cofinanciering en van budgettaire normen en verrekeningen?
Mijn vierde vraag heeft betrekking op de evaluatie door de experts. De experts hebben enige twijfels bij een nieuwe structuur. Dit sluit natuurlijk aan bij de kritiek die de minister al een tijdje krijgt, onder meer van de VRWI, dat er op het vlak van de rationalisering in innovatielandschap meer moet gebeuren. Ook het rapport-Soete II vraagt om meer actie en stelt vast dat er de afgelopen jaren onvoldoende is gebeurd.
Ik krijg dan natuurlijk regelmatig te horen dat het plan van professor Soete niet inhoudt dat we niets nieuws meer mogen starten. Dat klopt. Daar zou echter tegenover moeten staan dat er misschien wat consolidering of zelfs wat schrappingen zouden moeten komen. Ik vraag me af hoe de minister die elementen met elkaar kan rijmen.
De voorzitter : De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel : Voorzitter, we hebben in het verleden al een aantal opmerkingen over de Sociale Innovatiefabriek gemaakt. Ik wil me kort bij de vragen van de heer Vereeck aansluiten en zelf twee bijkomende vragen stellen.
Mijn eerste vraag betreft de concrete werking. Ik vraag me af in welke mate de werking van de Sociale Innovatiefabriek op de werking van de competentiepool van Flanders Synergy zal worden afgestemd. Hoe zal dit precies in zijn werk gaan?
De heer Vereeck heeft mijn tweede vraag in feite al gesteld. In welke mate zal er een nuttige outcome voor het Vlaams bedrijfsleven zijn? In welke mate zullen de Vlaamse ondernemingen bij de prioriteitsbepaling en bij de werking van de Sociale Innovatiefabriek worden betrokken? Op welke manier zullen de werking en de outcome van de Sociale Innovatiefabriek volgens de minister iets nuttigs opleveren dat onze Vlaamse ondernemingen sterker maakt?
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Voorzitter, ik wil me bij de twee vorige sprekers aansluiten. We hebben het hier al verschillende keren over dit onderwerp gehad. De standpunten zijn genoegzaam bekend.
De opmerking over de bouwsector is terecht. We moeten dat goed afwegen. We zoeken polen om de technologie uit te voeren en voor economische groei te zorgen. Ik kom hier straks nog op terug.
Het cynische van de zaak is dat we al een instelling voor bouwonderzoek hebben. Het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB) heeft ongeveer 280 mensen in dienst en heeft nauwe banden met de bedrijven. De bedrijven beschikken over een rechtstreekse lijn om vragen te stellen. Er is echter een groot en vrij hallucinant probleem.
Het WTCB is trouwens nog steeds een federale instelling. Het gaat niet enkel om de centra De Groote die omstreeks 1948 zijn opgericht. Die centra hebben een eigen fiscaliteit. Ze hebben het recht zelf een percentage van de omzet van de bedrijven voor hun werking te vragen.
Dat is niet het debat dat we momenteel voeren. Aangezien zoiets al bestaat, moeten we hier toch eens naar kijken. Momenteel valt dit nog onder de federale bevoegdheden. Eigenlijk moet hier iets mee worden gedaan.
Wat ons standpunt betreft, hebben we al vermeld dat we in sensu stricto absoluut voor de arbeidsorganisatie zijn. We willen dat zeker ondersteunen. Dat is ook de reden waarom de heer Van den Heuvel een vraag over Flanders Synergy heeft gesteld. Die organisatie is hier heel specifiek mee bezig.
In sensu lato is er nog wat onduidelijkheid. Er zijn voorbeelden gegeven, waaronder de tweedehandswinkels. Die winkels zijn natuurlijk zonder de Sociale Innovatiefabriek tot stand gekomen. Volgens mij wordt hiermee geen meerwaarde aangetoond.
Ik wil nog even onze bezorgdheid uiten. Volgens ons moet innovatie voor economische groei zorgen. We moeten mensen aan het werk krijgen. Dat moet de eerste prioriteit zijn. Dit betekent niet dat innovatie niet op een maatschappelijke vraag kan worden gestoeld. Dat kan zeker wel. Dit is zelfs in meerdere gevallen gebeurd. De telefoon is enkel ontwikkeld omdat er een maatschappelijke vraag naar communicatiemiddelen was. Dit geldt ook voor de gsm. Innovatie kan op een maatschappelijke vraag steunen, maar moet in de eerste plaats op economische groei en op werkgelegenheid gericht zijn. Daar moet de overheid zich op richten. Dat is onze algemene bezorgdheid.
Mevrouw Patricia Ceysens : Ook mijn partij kijkt met verbazing naar de manier waarop dit dossier evolueert. Er is herhaaldelijk verwarring ontstaan. Heel in het begin dachten veel mensen dat sociale innovatie in de richting van arbeidsinnovatie ging.
Als we het tijdens de vorige legislatuur met toenmalig minister Vandenbroucke over sociale innovatie hadden, ging het steeds om innovatie op de arbeidsplek en om arbeidsinnovatie. Daar hebben we natuurlijk precies Flanders Synergy voor opgericht. Het moet me hierbij telkens van het hart dat ik toen wel vond dat dat al een stukje dubbel liep met de Stichting Innovatie & Arbeid van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Daar werkte men al jaren met een hele ploeg op arbeidsinnovatie. Bij Flanders Synergy was het heel duidelijk vanuit de insteek sociale innovatie: innovatie op de werkplek. Het werd ook duidelijk dat het dat niet zou zijn.
Ik denk dat een tweede laag die aangesproken wordt, namelijk sociale innovatie, dan eerder maatschappelijk relevante innovatie zal moeten worden. Ik ben van mening, zoals de heer Diependaele juist heeft verwoord, dat het heel moeilijk is om te zeggen waarom de zogezegd niet-sociale innovatie niet even maatschappelijk relevant zou zijn. Omdat het nu eenmaal gewoon commerciële toepassingen zijn geworden, is voor mij niet per definitie geen maatschappelijk relevante innovatie en dus geen sociale innovatie. Ik heb eens gekeken naar wat i-propeller, een spin-off uit Leuven, daarrond doet en schrijft, wat volgens mij deels de inspirator is. Dat zit dan deels in de maatschappelijk relevante innovatie.
Er zijn allicht wel voorbeelden te bedenken die vandaag misschien nog niet worden ingevuld door de klassieke innovatie. Ik heb ooit het voorbeeld gehoord van een skatepark. Jongeren willen een skatepark uitwerken. De vraag daarbij is dan om een businessconcept te bedenken en een businessplan te maken. Het lijkt mij dat zoiets perfect moet kunnen. Ik heb er bewondering voor als een paar jonge gasten willen ondernemen in een domein dat hun relevant lijkt in een eigentijdse samenleving Als dat rond skaten is, vind ik dat geen probleem. Als je dat dan sociale innovatie moet noemen omdat het meer maatschappelijk relevant zou zijn dan dingen die innovatief zijn, die volgens mij ook heel vaak maatschappelijk zijn, is dat voor mij ook geen probleem.
Alleen ben ik bang dat als het ook dit niet wordt, en we gaan naar nog een andere betekenis van sociale innovatie, en het een dekmantel moet worden voor initiatieven, ondernemingen of ideeën waarvoor eigenlijk geen businessplan te bedenken valt en het dan puur steun wordt aan sociale initiatieven die eigenlijk geen overlevingskansen hebben, dan haken wij af. Ik zeg u ook heel eerlijk dat wij vinden dat dat niet kan, alleszins niet binnen het beleidsdepartement Economie en Innovatie. Dan zijn er mogelijk binnen andere commissies, binnen jeugdwerk, zorg, welzijn of sociale economie trajecten te bedenken die aan die doelstelling kunnen beantwoorden Als we te ver afzakken naar de gedachte dat elk idee innovatiegeld waard is, dan haken wij af en zijn we niet meer mee.
Ik zou ook niet willen dat men ons voor de voeten werpt dat wij maatschappelijke innovatie niet relevant vinden. Alleen hebben wij niet de behoefte om de opdeling te maken dat wat bijvoorbeeld commerciële innovatie is, per definitie niet maatschappelijk kan zijn. Maar we hebben ook niets tegen maatschappelijk relevante themas die een goed businessplan mogelijk maken en om te bekijken hoe dat kan worden gestimuleerd. Er zijn nuances en grenzen aan wat wij aanvaardbaar vinden binnen het beleidsdepartement Innovatie en Economie.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Collegas, dit thema hebben we hier al verschillende keren besproken. Ik moet eerlijk zeggen dat het me soms toch wel verbaast dat we allemaal samen soms bepaalde woorden en definities lichtvaardig in de mond nemen. Ik wil even een aantal dingen in het juiste kader plaatsen.
Op de eerste plaats wat beleid betreft, heb ik in de conceptnota Innovatiecentrum Vlaanderen wat betreft het toegepast onderzoek uitdrukkelijk knooppunten gedefinieerd. We hebben gezegd waar we op willen inzetten, rekening houdend met de maatschappelijke uitdagingen waarmee we worden geconfronteerd, met de kennis die bij onze innoverende bedrijven aanwezig is en met waar onze wetenschappers goed in zijn. Met deze drie inputs hebben we onze knooppunten gedefinieerd. Die knooppunten zijn: Nieuw Industrieel Beleid en transformatie van onze industrie op dat gebied, duurzaam energiebeleid als het te maken heeft met duurzame mobiliteit en logistiek, eco-innovatie, zorginnovatie en sociale innovatie. Het zijn beleidskeuzes om die knooppunten te nemen.
De sociale innovatie is erbij gekomen omdat we er ondertussen van overtuigd zijn, niet alleen ik vanuit mijn maatschappijvisie maar bijvoorbeeld ook de Europese Commissie, dat je de problemen waar onze samenleving mee wordt geconfronteerd, niet allemaal kunt oplossen met technologische oplossingen. Je zult ook oplossingen moeten vinden in het heruitvinden van de manier waarop we samenleven. Ik denk bijvoorbeeld aan heel de problematiek rond de stedelijke groei en de manier waarop we in steden samenleven, de manier waarop we in gezinnen samenleven en de manier waarop we samenwerken. Ook daar zullen we procesvernieuwingen moeten doorvoeren. Die procesvernieuwingen en sociale oplossingen zullen niet altijd alleen een economische, maar ook een maatschappelijke meerwaarde hebben.
Het is niet of-of. We zeggen niet dat wat we verwachten als output van de sociale innovatie, geen financiële meerwaarde zal hebben. Maar misschien zal het geen economische, maar wel een maatschappelijke meerwaarde hebben. Ik denk dat we daar duidelijk in moeten zijn.
Hetzelfde geldt voor zorginnovatie. Met zorginnovatie proberen we ook nieuwe oplossingen te vinden voor de maatschappelijke uitdagingen. Er wordt naar gestreefd dat die door bedrijven via de economie in onze samenleving kunnen worden geïntroduceerd, maar er zijn ook oplossingen die via de overheid in de samenleving worden geïntroduceerd en bijvoorbeeld het overheidsbeslag of de uitgaven van de overheid voor zorg kunnen verminderen. Voor mij is het niet of-of, maar en-en. Als wij innovatie vinden die ervoor zorgt dat de overheid minder geld moet uitgeven, heeft die voor mij evenveel waarde als de innovatie die een meerwaarde genereert voor een bedrijf.
Het gaat dus niet enkel om bedrijfseconomische meerwaarde, maar ook om maatschappelijke meerwaarde. Maatschappelijke meerwaarde kun je ook dikwijls in geld waarderen, in minder uitgaven of andere bestedingen van belastingen. Er zit een duidelijke visie achter sociale innovatie, die ook door de regering is goedgekeurd. Elke keer opnieuw heb ik het gevoel dat u het wilt verengen: innovatie moet een bedrijfseconomische meerwaarde hebben, alle andere innovaties vindt u niet belangrijk en daar mag geen overheidsgeld naartoe gaan. Daar ben ik het niet mee eens. Ook sociale innovaties kunnen belangrijk zijn, kunnen een maatschappelijke meerwaarde hebben, die vaak financieel kan worden uitgedrukt, maar ook op andere manieren. Ik denk aan verbetering van leefkwaliteit of het oplossen van samenlevingsproblematieken, wat ook dikwijls een financiële kost heeft of minstens een kost in de begrotingen van de verschillende overheden.
Over die visie kunnen we van mening verschillen, maar het is wel de visie die ik aan de regering heb voorgelegd en die is goedgekeurd. Sociale innovatie is nu een nieuw luik binnen het innovatielandschap. Het is een containerbegrip. We willen ons daar niet holderdebolder in verliezen, maar de tijd nemen om de definities uit te klaren en te kijken waarop de overheid zich moet richten. Dat hebben we gedaan, collegas, met een heel participatief traject, waarbij we er met heel veel spelers op het werkveld en in samenwerking met de Europese Commissie naar hebben gekeken. Als de overheid sociale innovatie op de agenda plaatst, wat betekent dat begrip dan? Waarvoor moet de overheid middelen vrijmaken en waar moet ze bijsturen?
Dat participatieve traject heeft ertoe geleid dat we gekomen zijn tot een definitie van sociale innovatie. Het is een groot begrip, dat je kunt onderverdelen in drie grote groepen. Eén groep is werkplekinnovatie. Dat wordt volledig opgenomen door Flanders Synergy, dus daarvoor moeten we geen bijkomende initiatieven nemen. We moeten net in het kader van de beheersovereenkomst van Flanders Synergy zorgen dat ze verder focussen op werkplekinnovatie. Dat hebben we ook gedaan. Er is een nieuw dossier ingediend in het kader van de lichte structuren. Voor de kerstvakantie is ook de meerjarenovereenkomst van Flanders Synergy door de regering goedgekeurd, en daarin zit heel duidelijk dat zij verder inzetten op werkplekinnovatie.
Een tweede onderdeel van sociale innovatie is sociaal ondernemerschap. Daarvan zijn heel veel voorbeelden te vinden, ook in andere landen. Wij hebben op dat vlak ook al wel geëxperimenteerd, in het kader van sociale economie. Maar ook daar zijn zeker en vast nieuwe modellen en werkvormen mogelijk, die de samenleving nog vooruit zouden kunnen helpen. Die kunnen dikwijls financieel worden gemeten, maar leveren soms ook een andere meerwaarde op.
Het derde begrip is de bredere sociale innovatie, waarbij we dikwijls wel zitten bij zaken die niet meteen door bedrijven in de praktijk kunnen worden gebracht, maar die wel maatschappelijke innovatie met zich meebrengen. De overheid moet daar ook in investeren, om het creatieve denkproces mogelijk te maken.
Aangezien we werkplekinnovatie volledig bij Flanders Synergy plaatsen, hebben we nu afgesproken dat we voor het sociale ondernemerschap en de bredere sociale innovatie een oproep zullen lanceren. Opnieuw willen we via de mogelijkheden van een lichte structuur kijken of er kennispartners, maatschappelijke partners en bedrijven zijn die zich kandidaat willen stellen om daarop in te zoomen.
Daar is een voorstel ingediend, collegas. Ik wil toch nog eens zeggen dat de Sociale Innovatiefabriek een samenwerkingsverband is met de Verenigde Verenigingen en met organisaties en bedrijven als Tessenderlo Group, 3E, Blixt, Joker, Urban Product, de Bond Beter Leefmilieu, het ACV, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), het Netwerk tegen Armoede, Triodos Bank, Telenet, Impact Capital, i-propeller, Shortcut-Change Designers, Mobile Vikings City Live, Fifth Play, Eneco België en Zappware. Het is een heterogene groep van maatschappelijke organisaties, bedrijven en kennisinstellingen, die daar iets in zien, die zitten met bepaalde dingen die ze nu niet kunnen uitwerken en waarmee ze iets willen doen.
Het is geen eenzijdig groepje van welzijnsorganisaties die een pot geld hebben gevonden. Ik voel dat dat de vrees is van sommigen onder u. Het is een mooi samenwerkingsverband van bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties die daar hun schouders onder willen zetten. Zij krijgen nu de kans, binnen de lichte structuur, op een projectgebonden manier, om samen via een open call concrete suggesties te doen.
Uiteraard zullen die voorstellen opnieuw via de concrete afspraken met het IWT worden beoordeeld op de vraag of het idee innovatief genoeg is. Het is geen welzijnsfinanciering. We gaan via Innovatie niet de werking van welzijnsorganisaties financieren. Mevrouw Ceysens heeft daar ook haar twijfels over uitgesproken. Daarmee ben ik het eens. Bestaande werkingen van jeugd- en welzijnsorganisaties moeten via andere kanalen worden gefinancierd. Dit zijn innovatiemiddelen, die enkel kunnen worden gebruikt om innovatieve projecten mee te financieren, zodat men de kans krijgt om die ideeën wetenschappelijk onderbouwd uit te werken en te toetsen. Dat doen we nu. De vrees is ongegrond dat we bestaande sociale diensten zouden financieren via Innovatie.
Het consortium dat zich hier heeft gevormd, biedt me het vertrouwen dat het hier niet gaat om een eenzijdige benadering. Een aantal bedrijven en organisaties hebben zich met elkaar verbonden. Ze willen die uitdaging aangaan om op een gestructureerde manier te bekijken hoe ze kunnen werken aan nieuwe vormen van innovatie in onze samenleving, die niet technologisch zijn, maar wel heel veel meerwaarde zullen hebben.
Op 7 december werd beslist om die Sociale Innovatiefabriek te erkennen, opnieuw in een lichte structuur, en die een basisfinanciering voor vier jaar toe te kennen. Daarnaast kunnen ze een jaarlijks gereserveerd budget aanvragen. Voor 2013 is dat budget nog beperkt, namelijk 160.000 euro, aangezien ze eerst hun werking moeten uitbouwen. We werken op dezelfde manier als bij andere lichte structuren, en met strenge normen. Het IWT zal telkens moeten bekijken of iets innovatief genoeg en baanbrekend zal zijn, of de doelstellingen concreet genoeg zijn, of de randvoorwaarden verzekerd zijn.
De Sociale Innovatiefabriek zelf hanteert als overkoepelende impliciete strategische doelstelling het invoeren van een innovatiecultuur met betrekking tot sociale innovatie. Sociale innovatie wordt gedefinieerd als elke innovatie die gericht is op het structureel invullen van een maatschappelijke behoefte, door het ontwikkelen van een nieuw product, een nieuwe dienst, een nieuw proces, een marketingmethode of een organisatiemodel. Nogmaals, het gaat dus over een product dat in de markt wordt gezet. Ook een dienst wordt in de markt gezet. Ik hoop dat dit u de garantie geeft dat dit niet wishy-washy is, dat het geen bezigheidstherapie is. De output moet zeer concreet zijn en moet kunnen worden geïmplementeerd in de samenleving. Dikwijls zal dat opnieuw gebeuren via de economie.
Een sociale onderneming wordt gedefinieerd als een onderneming die zich primair richt op maatschappelijke doelstellingen, maar wel op een marktgerichte wijze, door het genereren van eigen inkomsten, om zelfvoorzienend te zijn. De maatschappelijke themas die in de eerste jaren de leidende themas zijn bij de selectie van studies en projecten zijn onder meer: armoede, diversiteit, nieuwe vormen van verbinding, met de eenzaamheid en de vergrijzing, de verstedelijking en de klimaatproblematiek. Om die doelstellingen te realiseren, worden belanghebbenden en geïnteresseerden geïdentificeerd en aangemoedigd te participeren aan de activiteiten van de Sociale Innovatiefabriek. Ze worden ook gestimuleerd tot het uitvoeren van innovatiestudies en innovatieprojecten, met ondersteuning van de Sociale Innovatiefabriek.
Het is de ambitie van de Sociale Innovatiefabriek om na de opstartfase jaarlijks tien à twaalf innovaties te realiseren, die als concreet voorbeeld deze innovatiecultuur kunnen bevorderen. Dit kunnen sociale innovaties zijn die worden gerealiseerd door bestaande organisaties, maar het kan ook gaan over het oprichten van nieuwe sociale ondernemingen. Het proces om deze concrete projecten te kunnen realiseren, is ook een sensibilisatietraject, waarbij zo veel mogelijk organisaties en bedrijven worden betrokken.
Men wil zich vooral richten op de kleine haalbaarheidsstudies, op de coöperatieve kmo-innovatieprojecten, waarbij een aantal ondernemingen een gezamenlijk onderzoeksproject indienden. Ook collectieve projecten, die een ruimere groep van ondernemingen ten goede komen, zijn mogelijk.
Tegen maart 2013 zou de formele oprichting van de vzw dus klaar moeten zijn. Vervolgens wordt het team samengesteld en worden de beslissings- en adviesorganen uitgebouwd. Er wordt een algemene vergadering geïnstalleerd die is samengesteld uit minstens tien leden uit de organisaties, uit het middenveld. Ook is er onder meer een deelname van een Social Impact Angel Fund. Er komt een raad van bestuur. Er komt een adviesraad. Al die organisaties kunnen ook daarin betrokken zijn.
Ik hoop dat ik hiermee een antwoord heb kunnen geven op uw vragen. Nogmaals, ook dit initiatief wordt uitdrukkelijk vermeld in het rapport-Soete. Dat rapport stelt heel duidelijk dat we al die economische en maatschappelijke uitdagingen waar we voor staan, niet alleen zullen kunnen aanpakken met technologische antwoorden. We hebben in het verleden heel sterk gefocust op technologie. Die mogen we ook niet loslaten, maar we moeten ook die bijkomende mogelijkheden wat kansen bieden.
Ik weet dat leden daar sceptisch tegenover staan. Ik vind dit echt heel belangrijk, qua doelstelling en qua verbreding van ons innovatielandschap. Dat betekent echter niet dat we ons daar onverhoeds in hebben gegooid. We zijn stap voor stap te werk gegaan. We hebben daar tot nu toe geen middelen voor vrijgemaakt. We hebben daar veel over gesproken en hebben veel gestudeerd. Nu hebben we de Sociale Innovatiefabriek als lichte structuur goedgekeurd. Zij moeten nu ook stap voor stap bewijzen wat ze waard zijn. We geven geen blanco cheques ter zake. We storten ons niet in avonturen. We zullen stap voor stap bekijken hoe we ter zake een maatschappelijke en economische meerwaarde kunnen genereren.
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Minister, ik vind sociale innovatie belangrijk. Ik volg u wel als u het hebt over de noodzaak van het doorvoeren van voortdurende sociale innovatie in onze samenleving. Dit is misschien veeleer een discussie over de gebruikte techniek. Toen minister Moerman de competentiepolen opstartte, deed ze dat eigenlijk uit frustratie met de beperkte vermarkting van de output die er in de universiteiten was, en die er bijvoorbeeld ook in de steunpunten was. Zo herinner ik me het steunpunt dat zich bezighield met de mobiliteit en de verkeersveiligheid. Dat was allemaal zeer gedegen academisch werk, maar daar konden geen concrete verkeersveiligheidsproducten uit voortvloeien. In die competentiepolen wou ze met betrekking tot diverse maatschappelijke themas de kennisinstellingen en de bedrijven samenbrengen.
U hebt me deels gerustgesteld. Het was de bedoeling van toenmalig minister Moerman al dat onderzoek te valoriseren. U zegt dat daar producten en diensten uit moeten voortvloeien. Toch blijven er twee vragen. Er is de vraag naar de opportuniteit, maar ik begrijp hoe langer hoe meer dat dit de vraag is naar de politieke opportuniteit. U hebt daarnet gezegd dat dit voor u heel belangrijk is. Er zijn misschien economische prioriteiten die belangrijker zijn, maar ik begrijp dat binnen de meerderheid uiteindelijk is afgesproken dat dit een prioriteit is.
Ik blijf vragen naar anekdotische voorbeelden, voorbeelden die wel realistisch zijn maar die het voor u gemakkelijk maken om een groep sceptische mensen te overtuigen. Ik herhaal nogmaals dat ik overtuigd ben geraakt van de noodzaak van het VIM. De uitvoering op het veld is niet optimaal. Maar met dat ene voorbeeld van die vrachtwagensimulator begreep ik onmiddellijk hoe het plaatje van verkeersveiligheid, technologie, kennisinstellingen, maar ook Siemens, plots samenviel terwijl ik er voorheen niet aan had gedacht. Zo zou ik graag van u liefst meer dan één anekdotisch voorbeeld krijgen. Daardoor zou het voor ons concreter worden.
Ik neem zeer regelmatig deel aan brainstormsessies. Ik moet er altijd voor oppassen om dat in de politiek te doen, want dan krijg je heel veel politiek. Hebben we het bijvoorbeeld over apps voor iPhones waardoor we de vereenzaming kunnen tegengaan? Hebben we het over technologie die het tekort aan blindengeleidehonden moet opvangen? Gaat het over dat soort sociale innovatie, waarbij we blinde mensen beter kunnen integreren met behulp van technologie? Dan heb ik het echt over technologie, en dan volg ik opnieuw onze voorzitter: we zullen het echt moeten hebben over vermarktbare producten. Minister, kunt u uw case sterker maken met heel realistische maar anekdotische voorbeelden?
Er was ondertussen een open oproep, met twintig projecten voor 50.000 euro. De Inspectie van Financiën uitte de kritiek dat dit tot versnippering leidt. Past dat nu binnen de sociale innovatie, of gaat het erom kansen te bieden aan organisaties die niet binnen de sociale innovatie passen?
De lichte structuur bestaat toch nog altijd uit drie beheersorganen voor een team van zeven mensen. De Inspectie van Financiën merkt op dat dit zwaar uitvalt voor een lichte structuur. Ik geef u dit toch nog maar eens mee.
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Armoede, diversiteit, verstedelijking en klimaat: dat zijn allemaal zaken waarop zeker een antwoord moet worden gevonden. Dat zijn allemaal heel belangrijke vraagstukken. Maar is dat niet iets voor fundamenteler onderzoek, voor sociologie, filosofie en dergelijke? Daar komen dergelijke zaken meer aan bod.
Minister, de lichte structuren zijn uw verdienste. Het is een zeer goede zaak dat ze ook hierop worden toegepast. Ik ben al blij dat het met die door u ingevoerde lichte structuren gebeurt. Dat is een goed punt.
Ik heb nog één concrete vraag. U zei dat er drie zaken zijn. De arbeidsplaatsinnovatie is voor Flanders Synergy. Dan zijn er het sociaal ondernemerschap en de bredere sociale innovatie. Zoekt de Sociale Innovatiefabriek naar zaken voor allebei? ( Minister Ingrid Lieten knikt bevestigend)
We blijven met het fundamentele meningsverschil zitten. Dat is in mijn ogen niet zo erg. Ik vind dat de middelen voor innovatie moeten worden gebruikt na economische groei. Ik blijf heel sceptisch over het feit of we met die sociale innovatie, zoals de heer Vereeck ook zei, iets vermarktbaars zullen krijgen. Ik vind dat niet zon bijzonder groot probleem.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Mijnheer Vereeck, ik vond het een beetje cynisch van u om te zeggen dat het een prioriteit kan zijn, maar dat er misschien geen andere economische prioriteiten zijn. Deze regering probeert in haar innovatiebeleid alle economische prioriteiten aan te gaan. Dit sociale innovatieproject heeft een zeer bescheiden budget en benadeelt daarmee zeker niet de kansen van de andere economische sectoren. U gaf het voorbeeld van de bouw. Voor de bouwsector ontwikkelt deze regering uitvoerig allerlei initiatieven om de innovatie te ondersteunen. Er is een rondetafel Bouw, er is binnen het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) een platform Bouw opgericht. Ik denk niet dat dit bescheiden project afbreuk doet aan alle andere economische uitdagingen.
Ik wil met een voorbeeld een aantal zorgen duidelijk weerleggen en u tonen wat de opportuniteiten zijn. In Engeland zag men dat er in de steden heel veel jongeren, aangestuurd door het consumentisme, boven hun stand leven. Ze doen uitgaven en gaan leningen aan via alle mogelijke organisaties: niet altijd via een bank, maar ook door middel van consumentenkredieten. Ze bouwen een schuld op die hen al meteen bij het begin van hun jonge carrière achteruitzet. Een aantal jongeren hebben een spel ontwikkeld om jongeren te stimuleren om geen leningen aan te gaan. Je kunt, zoals bij een game, naar een hoger level gaan wanneer je zuiver op de graat probeert je budget te beheren en geen kredieten aan te gaan en geen geld uit te geven. Wie een bepaald aantal levels stijgt, kan een prijs verdienen.
De jongeren die dat hebben ontwikkeld, zijn naar banken gegaan. Een aantal banken hebben daarop ingespeeld en hebben zo eigenlijk hun maatschappelijke verantwoordelijkheid opgenomen. Zij willen dat spel mee ondersteunen. Zij willen jongeren bewust maken van het feit dat als ze in alle mogelijke grootwarenhuizen en winkels inspelen op gemakkelijke vormen van krediet, ze daarmee hun eigen toekomst voor een deel ondermijnen. Die banken gaven vertrouwen aan de jongeren die dat spel ontwikkeld hebben. Door de steun van de banken kon het worden uitgerold. De jongeren die in dat spel naar een hoger level gaan, krijgen extra belkrediet. Daardoor worden ze gestimuleerd en gemotiveerd. Ze krijgen een heel maatschappelijk denkproces mee.
De jongeren die dat opgestart hebben, hebben nu een bedrijf. Ze hebben ook een economische meerwaarde kunnen genereren. Dit is een goed voorbeeld van een project waar er een maatschappelijke innovatie is, nieuwe producten en diensten worden ontwikkeld en een economische meerwaarde wordt gegenereerd. Zulke dingen zoeken we.
Probeer dus niet te denken in gescheiden werelden van economische meerwaarde en sociale meerwaarde. Die twee kunnen elkaar versterken en overlappen, en dat willen we stimuleren.
De heer Matthias Diependaele : Wat u aanhaalt, is een goed voorbeeld. Het heeft wel wat lang geduurd om het te krijgen. We hebben het al zo lang gevraagd.
De vraag is of we zulke dingen zullen krijgen met de Sociale Innovatiefabriek. Hebben we daarvoor vier tot vijf mensen nodig die samen nadenken over problemen en wat ze daaraan kunnen doen? Of is het iets wat groeit vanuit de maatschappij en wat we kunnen oppikken en alle kansen kunnen geven?
Minister Ingrid Lieten : Het is toch net de bedoeling van de Sociale Innovatiefabriek om een kader te creëren en van de open oproep waarbij men hoopt ieder jaar aan tien tot twintig van die kleine projectjes op basis van wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijk georiënteerd haalbaarheidsonderzoek geld te geven om ze vooruit te helpen. Als we zo ieder jaar tien tot twintig projecten in gang kunnen zetten, dan vind ik dat persoonlijk heel goed besteed maatschappelijk geld en dan denk ik dat we een maatschappelijke meerwaarde en financiële meerwaarde kunnen regenereren.
De heer Lode Vereeck : Ik sluit me aan bij collega Diependaele. Ik vind het een heel goed voorbeeld. Ik heb u daarstraks een aantal voorbeelden gegeven. Ik was ook aan het denken in de richting van educatieve spellen. In Vlaanderen zijn we jaren lang voorloper geweest van onderwijs voor scheepskinderen. Er is een businessmodel op geënt dat we internationaal hebben uitgerold. Als het dat is, dan moeten we nog meer naar dit soort van anekdotische maar zeer concrete en realistische voorbeelden gaan om hier de scepsis weg te nemen.
De heer Björn Rzoska : Voorzitter, minister, collegas, ik wou me aansluiten bij de uitleg die de minister heeft gegeven. We moeten dit project toch een kans geven. Ik vind het zeer interessant dat je aan innovatie een sociaal luik koppelt. Er zijn heel wat actoren op het veld waar zeer interessante innovatieve processen bezig zijn die op termijn een kans maken in een meer economische omgeving.
Hier nu garanties vragen voor investeringen in innovatie vind ik wat merkwaardig. Elke innovatie, ook op technologisch vlak, houdt een soort van experiment in zich, en dat kan lukken of mislukken. We moeten dit project gewoon een kans geven en nagaan welke organisaties een project willen indienen. Dit heeft een kans op slagen. Vanuit mijn ervaring met heel wat actoren binnen de sociale economie en breder binnen het sociaal ondernemerschap, zie ik heel interessante dingen gebeuren.
Ik wil het dus alle kansen geven. In de Sociale Innovatiefabriek is er een hele plejade van actoren die niet eenzijdig vanuit een bepaalde hoek komen zodat er een heel interessant samenwerkingsverband kan ontstaan. Ik kijk met spanning uit naar de resultaten.
Mevrouw Patricia Ceysens : Ik ben niet onmiddellijk gecharmeerd door het voorbeeld. Er is ook iMinds, met ook een fonds. Ik ken er bijvoorbeeld Bike to the Moon, wat daar wel kon. Ik vraag me dan af waarom dit dan niet bij iMinds zou kunnen. Ik ben net van mening dat we niet goed doen met te doen alsof sociaal iets aparts is. Als het maatschappelijk is, dan zit het al in heel veel van wat de Vlaamse overheid doet waar ze complementair aan de privésector haar middelen inzet om zulke initiatieven een kans te geven. iMinds doet regelmatig boot camps, creativiteitssessies om er net voor te zorgen dat de maatschappelijke ontwikkelingen zeker in het domein van breedbandtechnologie of apps of softwareontwikkeling aan bod komen.
Ik denk dus dat dit perfect binnen iMinds kan gebeuren. Ze hebben nu zelfs een fonds. U zou kunnen zeggen dat het ook om middelen gaat en om wetenschappelijk onderzoek, maar dan gaan die middelen waarschijnlijk naar de universiteiten. Het overtuigt me er eerlijk gezegd nog altijd niet van dat het voldoende complementair is met wat er vandaag allemaal is en met wat vandaag al de insteek is bij heel wat kennispolen, expertisecentra, universiteiten. In Gent is men bezig met de student-ondernemer, waar heel veel jongeren met zulke dingen komen. Het zit toch ook al voor een deel in wat de universiteiten per definitie wel zouden moeten doen aangezien ze met overheidsgeld aan de slag gaan. Dat het niet puur van de private spelers komt, begrijp ik. Maar laten we eerlijk zijn: we hebben in Vlaanderen een plejade van organisaties die belastinggeld krijgen om er net voor te zorgen dat dergelijke noden een kans kregen. Uw voorbeeld overtuigt me dus minder dan een aantal andere voorbeelden.
De heer Matthias Diependaele : Ik wil hier nog even iets aan toevoegen. Dit is een goed voorbeeld van wat we onder sociale innovatie kunnen onderbrengen. Ik ben er alleen niet van overtuigd dat we hiervoor een aparte structuur nodig hebben.
Indien iemand het copyright op de educatieve spellen mag opeisen, is het wel mevrouw Demeester. Eind jaren 90 heeft zij het Centenschijfje laten rondsturen. Alle jongeren kregen toen een cdtje om een begroting op te stellen en dergelijke. Ik heb dat toen ook gekregen. Zij is hier misschien wel de voorloper van.
De heer Lode Vereeck : Ik heb dat destijds gemaakt. Dat is een product van de Universiteit Hasselt. (Opmerkingen. Gelach)
De heer Matthias Diependaele : Ik heb trouwens in de commissie Financiën vernomen dat die idee misschien opnieuw zal worden opgepikt. In het licht van het Festival van de Politiek zou er misschien een heruitgave komen.
Wat de educatieve spellen betreft, wil ik er trouwens op wijzen dat de Hogeschool West-Vlaanderen een afdeling heeft die zich met games bezighoudt. Dat is nagenoeg de wereldleider. Die afdeling telt een 500-tal studenten. Zij maken ook veel educatieve spellen.
Mijnheer Rzoska, u bent natuurlijk nieuw. Dat is op zich geen probleem. We weten echter allemaal dat innovatie risicos inhoudt. Dit betekent echter niet dat de overheid niet de plicht heeft de eventuele slaagkansen van een idee na te gaan. (Opmerkingen)
Op dat punt verschillen we van mening. Volgens mij zal dit initiatief onvoldoende economische return genereren om het te verantwoorden. Dat is het punt waarop we van mening verschillen. De heer Vereeck heeft ook al gesteld dat het om de economische groei gaat. Met het geld dat we aan innovatie besteden, wil ik tewerkstelling creëren en bedrijven laten runnen. Ik wil absoluut ook geld inzetten voor welzijn, milieu en armoedebestrijding. Maar als het om innovatie gaat, wil ik ondernemingen steunen en werkgelegenheid creëren.
De voorzitter : De heer Rzoska heeft het woord.
De heer Björn Rzoska : Ik wil nog even kort repliceren. Het gaat hier om een fundamenteel meningsverschil. Volgens mij zijn binnen die sectoren een aantal elementen aan het werk die op lange en middellange termijn zeer innoverend zullen zijn. De bedrijfswereld en de ondernemers kunnen hier wel degelijk iets van leren. Ik vind die kruisbestuiving dan ook zeer interessant. Dat is dan een fundamenteel meningsverschil.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.