Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 13/12/2012
Vraag om uitleg van mevrouw Güler Turan tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de stijgende jeugdwerkloosheid en het recente OESO-rapport over de arbeidsmarktpositie van migranten
- 398 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Minister, ik had het eigenlijk een beetje moeilijk om mijn vraag te stellen naar aanleiding van het OESO-rapport, aangevuld met de gegevens van de Nationale Bank. Eigenlijk behandelt mijn vraag twee zaken. Ten eerste gaat het over de jongerenwerkloosheid tout court, en ten tweede is er vanwege die rapporten ook wel een beetje een koppeling naar de allochtone werkloosheid. Ik had die twee zaken liever uit elkaar gehouden en u mag mij ook antwoorden geven over de jeugdwerkloosheid tout court , maar we kunnen nu eenmaal niet ontkennen dat de jeugdwerkloosheid in een aantal grote steden en centrumsteden toch vooral kan worden toegeschreven aan de doelgroep van de allochtone jongeren.
Ik heb u daar al meerdere keren vragen over gesteld. U hebt daar ook al vaker op geantwoord. Er zijn nu ook federale initiatieven genomen. Ik zou graag een round-up krijgen van alle nieuwe initiatieven die zijn genomen.
De Europese Commissie heeft op 5 december een Youth Employment Package voorgesteld om de torenhoge werkloosheid in Europa aan te pakken. Een van de aanbevelingen vanuit Europa is dat elke lidstaat moet overgaan tot een jongerengarantie, en dit naar Oostenrijks model. Elke jongere tot 25 jaar zal binnen de vier maanden na het verlaten van de schoolbanken of inschrijving in het statuut van werkzoekende een kwaliteitsvolle aanbieding van een job, een voortgezette opleiding, werkplekleren of stage krijgen.
De situatie in Vlaanderen is nog geen Grieks drama. Toch is de jeugdwerkloosheid opnieuw gestegen, met 19,8 procent. Zeker in onze centrumsteden gaan de alarmbellen rinkelen. Zo steeg de jeugdwerkloosheid in Antwerpen bijvoorbeeld, jaar op jaar bekeken, met 21,6 procent in september en 16,3 procent in oktober. Op dit ogenblik is een op de drie jongeren in Antwerpen werkloos. Ook in andere steden zoals Gent en centrumsteden als Genk is de situatie niet veel beter.
De allochtone jongeren zijn oververtegenwoordigd in deze groep van werkzoekende jongeren. Antwerpen is hier het voorbeeld bij uitstek, want daar is ongeveer 50 procent van de werkzoekenden allochtoon.
Een recent rapport van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) schetst opnieuw een erg somber beeld van de positie van migranten op de arbeidsmarkt, zowel wat de eerste als de tweede generatie betreft. De tewerkstellingsgraad van migranten eerste generatie in België bedraagt 52,6 procent. Enkel Turkije en Polen doen het slechter. In die landen ligt de algemene tewerkstellingsgraad ook wel lager.
De NEET-rate ( not in education, employment or training) van de tweede generatie allochtonen ligt schrikbarend hoog, namelijk op 25 procent. Dat moet ons zorgen baren aangezien het gaat om jongeren die hier zijn geboren en getogen. Ook de kloof in tewerkstellingsgraad tussen autochtonen en allochtonen is nergens in Europa zo groot als bij ons. Ondanks alle initiatieven en oprechte maatregelen die wij nemen, is het zorgwekkend vast te stellen dat er geen verbetering in zicht is.
Minister, kunt u me een overzicht bezorgen van de maatregelen die zijn genomen? Wat vindt u van het voorstel van de Europese Commissie om tot een jobgarantie te komen?
Moeten we, rekening houdend met de geciteerde cijfers en met het OESO-rapport en de cijfers van de VDAB-studie Allochtonen op de Vlaamse Arbeidsmarkt, geen versterkte acties plannen ten aanzien van de allochtone doelgroep? Ik ben de laatste om zoiets te vragen omdat ik ervan uitga dat elke maatregel die goed is voor de hele groep, ook goed is voor een bepaalde doelgroep. Aangezien we echter jaar na jaar vaststellen dat ondanks alle goede maatregelen die worden genomen, de situatie niet verbetert, moeten we nagaan wat we eventueel anders moeten doen.
Wordt er ook eens over de taalgrenzen en andere grenzen gekeken om best practices te bespreken en uit te wisselen om de jeugdwerkloosheid en de tewerkstellingskloof tussen allochtonen en autochtonen kleiner te maken?
Er zijn ook jongeren die niet in de statistieken van de werkzoekenden staan. Het gaat dan over jongeren die niet werken, geen opleiding volgen en niet als werkzoekende zijn ingeschreven. Weten wij hoeveel jongeren het volledig hebben opgegeven en die zelfs niet zijn ingeschreven als werkzoekende? Het gaat eigenlijk over jongeren die uit de statistieken zullen verdwijnen. Om dat te kunnen achterhalen moeten we een moeilijke oefening doen. We moeten de cijfers kennen van de afgestudeerden, de werkers en diegenen die als werkzoekende zijn ingeschreven om te kunnen komen tot de groep die daaruit valt. Ik kan me voorstellen dat we in bepaalde wijken in Antwerpen dergelijke groepen jongeren kunnen vinden.
Wat de stages betreft waarover federaal minister van Werk Monica De Coninck en uzelf afspraken hebben gemaakt, was gecommuniceerd dat er 4000 stages naar Vlaanderen zouden komen. Ik heb nu echter gehoord dat het er 4450 zouden zijn. Die komen ook gedeeltelijk tegemoet aan wat Europa vraagt. De instapstage mag ten vroegste beginnen na de zesde maand.
Als we alle bestaande maatregelen naast elkaar leggen, komen we dan aan die jongerengarantie die Europa van ons vraagt?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Het voorstel van de Europese Commissie over die jobgarantie is niet nieuw. Het bouwt verder op de doelstellingen van een nieuwe start voor jonge werkzoekenden binnen de vier maanden.
In Vlaanderen realiseren we met het Jeugdwerkplan een sluitend bereik van jonge werkzoekenden van 93 procent binnen de vier maanden na hun inschrijving als werkzoekende. Belangrijker voor mij dan enkel het bereiken is dat we ook resultaat boeken. Bij het Jeugdwerkplan hebben we over een doelgroep van 75.000 jongere werkzoekenden onder de 25 jaar. Dat is meteen de totale som van jonge werkzoekenden.
U hebt het over de cijfers van de verschillende categorieën jongeren om zo te weten te komen hoeveel jongeren nergens zijn ingeschreven. Ik zal nagaan of dat mogelijk is. Ik ken te weinig de bestaande statistieken om u te zeggen of we die cijfers kunnen vinden.
In 2011 heeft 58 procent van de jongere werkzoekenden onder de 25 jaar binnen de vier maanden werk gevonden. 70 procent is niet meer werkzoekend na vier maanden. U zegt dat ze het misschien hebben opgegeven. Maar evengoed zijn ze naar het buitenland getrokken, of naar Brussel. Anderen vinden misschien niet onmiddellijk een job en studeren verder.
46 procent werd opgenomen in de VDAB-werking, waaronder de intensieve begeleidingstrajecten. 64 procent kreeg vacatures aangeboden.
Ik wil wel opmerken dat jeugdwerkloosheid erg conjunctuurgevoelig is. Als werkgevers door een crisis geen of minder mensen aanwerven, zijn de jongeren de eerste doelgroep die wordt geraakt. Jongeren zijn heel conjunctuurgevoelig. Intussen is het ook zo dat een interim tien dagen moet duren in plaats van één dag. Vaak zijn het de jongeren die via interim naar een job worden geleid. Die statistische veranderingen spelen daar een grotere rol dan in het geheel van de cijfers.
We stellen vast dat de resultaten voor het Jeugdwerkplan minder gunstig zijn voor de kansengroepen, in het bijzonder voor allochtonen. Ik kan u zeggen dat ze een meer intensieve begeleiding krijgen: 54 procent van die jongeren is opgenomen in de VDAB-werking. Dat staat tegenover 46 procent. De allochtone jongeren komen meer aan bod, maar hun uitstroom naar werk blijft beperkt. Bij de anderen was dat 58 procent en zij zitten aan 36 procent, terwijl ze even vaak vacatures krijgen. Dat was 64 procent in totaal en zij zitten aan 65 procent.
Moeten we daarvoor iets extras doen? Ja, zoals u zelf hebt aangegeven. Zonder in detail te treden, verwijs ik naar de aanpak vanuit Vlaanderen, gericht op de ongekwalificeerde uitstromers. Laat ons eerlijk zijn: de allochtonen zijn in die groep proportioneel sterker vertegenwoordigd. Ik vind het belangrijk dat het een aanpak is, niet voor allochtonen, maar voor ongekwalificeerde uitstromers.
We brengen drie elementen aan bod. Het eerste is dat we onmiddellijk beginnen als het nuttig en zinvol wordt geacht, wat niet voor iedereen zo is aan een werkinlevingstraject. Dat is ook iets voor 2013. We wachten geen zes of vier maanden. Het kan meteen beginnen. Het gaat over attitude, proeven, stages doen. Dat is het eerste deel, zonder uitkering, want het is een opleiding of een stage. Het tweede deel is de instapstage van de federale overheid. Strenger dan wat federaal is bepaald, organiseren wij die enkel voor de ongekwalificeerde uitstromers. Wij richten dat heel expliciet op dezelfde doelgroep, mevrouw Turan, ongeveer 4400 mensen. Ten derde is het zo dat zij een IBO kunnen doen, bijvoorbeeld binnen de reguliere werking.
De werkinleving is enkel op de centrumsteden gericht, wat we heel bewust hebben gedaan, omdat de problematiek daar het grootst is. Je kunt dus onmiddellijk beginnen met een werkinleving, daarop kan een instapstage aansluiten, om over te gaan tot een IBO. En het einde van een IBO is een contract van onbepaalde duur. Dat is een heel traject. Daarmee toon ik duidelijk aan dat we het voorstel van minister De Coninck inpassen in het Vlaamse beleid en gericht inzetten op de doelgroep die wij wensen, binnen een totaaltraject.
Daarnaast zetten we ook nicheprojecten op. Zo gaan we het project Eminenta uit Gent veralgemenen. Dat gaat specifiek over hoogopgeleide werkzoekenden van andere origine. Er is ook de diplomagelijkschakeling, waarvoor we begeleiding doen bij de procedure tot diplomagelijkschakeling voor hoogopgeleide werkzoekenden van andere origine. Dat is vaak noodzakelijk. Ook binnen de inwerkingstrajecten voor nieuwkomers wordt daaraan aandacht besteed.
Zeker voor de jongeren, met de aanpak voor de jeugd enerzijds en anderzijds de specifieke aandacht voor ongekwalificeerde uitstromers, speelden wij daar al op in. Ik ga wel akkoord. De dingen die we vorig jaar hebben afgesproken, treden nu pas in werking, zoals de instapstages en de werkinleving. Dat moet nog starten, dus is het logisch dat er nog geen resultaten van zijn.
Wat uw laatste vraag betreft, is het zo dat wij nooit over de grenzen kijken, omdat we vinden dat wij alles het beste doen. Nee, nee, uiteraard doen we dat wel en de VDAB maakt deel uit van een Europees netwerk van bemiddelingsdiensten om goede praktijken uit te wisselen. Bijvoorbeeld krijgen we vaak de vraag om onze aanpak van de jeugdwerkloosheid te komen toelichten in andere landen.
Mevrouw Güler Turan : Mevrouw Peeters, u hebt echt geen job als bemiddelaar meer nodig. Ik volg u in uw initiatieven, minister, en de verschillende instrumenten die we ontwikkelen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. Ik weet dat er extra aandacht is voor de steden. Ik weet dat het voorbeelden zijn, maar hoe komt het dan toch dat we er geen resultaten mee boeken? (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Ja ja, met vele moeten we nog beginnen. Als we weten dat maar 36 procent van die groep naar werk gaat, moeten we misschien ook durven al weet ik dat het ook conjunctuurgebonden is in te zetten op discriminatie op de arbeidsmarkt, die er waarschijnlijk ook zal zijn. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Ja, ik weet dat het een federale bevoegdheid is, maar wij hebben toch ook mogelijkheden? Enkel interim? Dan geef ik dat door.
In Antwerpen zetten we jeugdwerkers in om vindplaatsgericht te werken. Ik weet dat we veel jongeren uit de statistieken verliezen omdat ze gaan studeren, naar het buitenland of een ander gewest verhuizen of gewoon een wereldreis maken, want dat is ook in. Daar maak ik me geen zorgen over. Ik maak me vooral zorgen over jongeren die het opgeven en in illegale circuits terechtkomen. Dat is een grootstedelijke realiteit. We moeten die proberen te achterhalen. De consulenten die vindplaatsgericht werken, spreken jongeren aan in cafés of op straat in bepaalde wijken. Ik vrees dat we daarop zwaar zullen moeten inzetten de komende periode in bepaalde grootsteden, ook in mijn stad.
De toeleiding van de jongeren is een beetje traag op gang gekomen. Dat hebben we gezien met de werkateliers. Misschien moeten we dat ook in het oog houden. We hebben in Antwerpen enkele jongerencompetentiecentra, om jongeren te versterken, om elders verworven competenties aan te leren en om ze juiste attitudes bij te brengen. Ik wil u aanraden om Zappa in Antwerpen eens te bezoeken. Misschien is dat zelfs interessant om als commissie te doen. Voorzitter, als commissie treden wij amper naar buiten, om goede voorbeelden te bezoeken.
De voorzitter : Als we dat doen, gaat er niemand mee. We organiseren dat en dan staan we daar. Dat is gênant. Mijn enthousiasme daarvoor is weg.
Mevrouw Güler Turan : Ik pleit ook schuldig, omdat ik de afgelopen jaren verzoop in mijn Antwerpse activiteiten. Ik heb nu veel meer tijd, minister. We zullen Antwerpen samen van hieruit opvolgen. Het nieuwe bestuursakkoord in Antwerpen heeft veel accenten op de aanpak van de jeugdwerkloosheid, en dat kunnen wij enkel toejuichen.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.