Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 05/02/2013
Vraag om uitleg van de heer Bart Van Malderen tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de financiering van bouwprojecten door het VIPA
- 403 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Van Malderen heeft het woord.
De heer Bart Van Malderen : Minister, ik wil u een vraag stellen die me al herhaaldelijk is gesteld vanuit het werkveld. Blijkbaar is een probleem dat in essentie vrij eenvoudig te duiden is. Lokale besturen moeten binnen de VIPA-regeling (Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden) een voorfinanciering doen van vaak heel significante bedragen wanneer het gaat over de infrastructuur die daarmee wordt gefinancierd. Het VIPA voorziet in een compensatie voor die voorfinanciering. Maar de intrest die men daar als referentie hanteert, stemt niet overeen met wat de markt vandaag aanrekent aan de ontlener. Vandaag gebruikt men de gemiddelde lineaire obligatie (OLO) op tien jaar verhoogd met 15 basispunten als referentie, terwijl de meeste leningen worden afgesloten op vijftien of twintig jaar. Dat betekent dat er in de praktijk een hogere intrest wordt aangerekend aan die lokale besturen dan die waarvoor zij worden gecompenseerd door het VIPA.
In de praktijk komt een subsidiebelofte van 60 procent een pak lager te liggen dan oorspronkelijk begroot. Dat is vervelend omdat het problemen biedt inzake voorspelbaarheid. Door de onvoorspelbaarheid moet men de haalbaarheid van sommige projecten evalueren, wat vaak leidt tot een negatieve beslissing. Op die manier krijgt men een vertekend beeld: er worden aanvragen gedaan, maar aan het einde van de rit kan men het project slechts gedeeltelijk of zelf niet realiseren. Dat maakt het niet gemakkelijk om een planning te volgen.
Minister, erkent u dat er vandaag een verschil bestaat tussen de referentie-intrest die door het VIPA wordt gehanteerd en de gangbare marktprijzen? Hoe schat u de gevolgen daarvan in inzake financiële impact maar ook inzake haalbaarheid van aangevraagde projecten? Welke maatregelen acht u nodig om de referentie-intrest en de marktintrest beter op elkaar af te stemmen om aan dit probleem tegemoet te komen?
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Lies Jans : Ik sluit me aan bij deze interessante vraag. Deze vraag klinkt vrij technisch, maar is mij ook al ter ore gekomen. Die 60/40-verhouding zoals ze is voorgeschreven, klopt niet. Mijn vraag is of het dan enkel over die intresten gaat dan wel of daar nog andere elementen in spelen.
Over welke verhoudingen spreken we effectief? Het voornemen is een 60/40-verhouding maar spreken we dan over 55/45 of over 50/50? Ik wil daar graag een zicht op krijgen omdat op basis daarvan conclusies moeten worden getrokken.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Ik ben me bewust van de gewijzigde omstandigheden op de financiële markten. De nieuwe VIPA-coëfficiënt is inderdaad gebaseerd op het gemiddelde van de OLO-noteringen in de periode van 1 september tot 30 november en zal waarschijnlijk in de meeste gevallen ontoereikend zijn om de intrestlasten te dekken.
Het zijn de voorzieningen die in 2013 hun aanvangsbevel van de werken willen geven, die geconfronteerd worden met deze situatie door de lage noteringen van de OLO vorig jaar. De voorzieningen die in 2012 het aanvangsbevel hebben gegeven, konden wel profiteren van de hoge noteringen van de OLO in het najaar van 2011 aangezien hun VIPA-coëfficiënt daarop werd gebaseerd. Vanuit de sector heb ik toen echter geen enkel signaal gekregen dat de betoelaging de facto de kost van de voorfinanciering overstijgt.
Wat de aanwending van de VIPA-middelen betreft, heb ik vastgesteld dat een groot aantal voorzieningen vorig jaar hun aanvangsbevel hebben gegeven. Men had begrepen dat dit een interessant moment was.
Het probleem inzake de 60/40-verhouding is van een andere orde. Er zijn in de VIPA-subsidieregeling inderdaad een aantal plafonds van vierkante meter en eenheidsprijzen of prijzen die worden gehanteerd. Wanneer men meer bouwt of men doet uitgaven die boven de norm gaan, dan wordt daarvan geen 60 procent gesubsidieerd. Daar zitten plafonds tussen.
De uitdaging zit in de gewijzigde situatie op de financiële markten, waarbij enerzijds de langetermijnkredietverlening door de banken hapert en anderzijds de banken hoge marges aanrekenen. De combinatie van een lage OLO en hoge marges zorgt voor een voorfinancieringskost die in mindere mate afgedekt wordt door de VIPA-betoelaging.
Het VIPA heeft al meerdere overlegmomenten gehad met de sectoren van de alternatieve financiering zoals ziekenhuizen, voorzieningen voor personen met een handicap en woonzorgcentra. Met de vertegenwoordigers van deze sectoren is afgesproken dat zij tegen eind januari zelf een concreet voorstel uitwerken voor de bepaling van de rentevoet voor het berekenen van de jaarlijkse gebruikstoelage in het kader van de alternatieve financiering. Het afgesproken kader hierbij is dat het de bedoeling is om tot een evenwichtige bepaling te komen van de rentevoet, waarbij het vanzelfsprekend niet de bedoeling is dat de overheid alle financiële lasten en risicos op zich neemt.
Op dit ogenblik heeft alleen de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) op 1 februari een voorstel ingediend bij het VIPA. In haar reactie vermeldt ze dat het uitwerken van een concreet voorstel en de toetsing ervan aan een aantal casussen meer tijd vergen. Wel schuift ze in het antwoord al kort twee basisopties naar voren.
In een eerste voorstel verwijst men naar de interest rate swap (IRS), de rente waartegen grote spelers op de internationale financiële markten elkaar kredieten verschaffen op twintig jaar, als parameter die beter zou aansluiten bij de financiële markten en naar het berekenen van een marge op basis van de gemiddelde marge die de vier grootbanken aanrekenen voor leningen op twintig jaar met vaste rentevoet. Het voorstel moet, zoals de VVSG zelf aangeeft, verder verfijnd en onderzocht worden door de administratie.
Ik geef u een eerste reactie. Bij het ontstaan van de alternatieve VIPA-financiering werd bewust gekozen voor de OLO, aangezien de IRS geen zogenaamde officiële fixing kent. Met andere woorden, het zijn geen overheidsinstanties die instaan voor het vaststellen van het tarief maar andere marktpartijen. Uit recente buitenlandse veroordelingen van banken weten we inmiddels dat de fixing louter overlaten aan banken niet zonder risico is wat betreft marktmanipulatie. Mijn administratie moet het voorstel in het bijzonder met betrekking tot dit aspect verder onderzoeken.
De verwijzing naar een lening op twintig jaar met vaste rentevoet kan ik begrijpen aangezien de gebruikstoelagen ook over twintig jaar worden uitbetaald. Anderzijds heeft de Basel III-normering tot gevolg dat de banken veel minder geneigd zijn om kredieten op twintig jaar te verstrekken, laat staan aan een vaste rentevoet. Ook dit aspect van het voorstel vraagt verdere technische verfijning.
Een tweede voorstel dat de VVSG naar voren schuift, houdt in dat gebruikstoelage jaarlijks wordt getoetst aan de reële financiële lasten. Het vraagt verder overleg met de VVSG om te weten hoe zij dit voorstel naar de praktijk willen vertalen. Bovendien lijkt dit voorstel in te houden dat het renterisico integraal wordt afgewenteld op de Vlaamse overheid. Zoals ik eerder stelde, is het geenszins de bedoeling dat de Vlaamse overheid alle financiële lasten en risicos op zich neemt.
Van Zorgnet Vlaanderen en het Vlaams Welzijnsverbond ontving ik tot op heden geen reactie.
De voorzitter : De heer Van Malderen heef het woord.
De heer Bart Van Malderen : Minister, zij die in 2012 de keuze hadden om een aanvangsbevel te geven, zullen inderdaad wel tevreden zijn dat ze dat hebben gedaan. Het is natuurlijk niet zo dat men de wereld kan verdelen in de slimmeriken die de bui hadden zien hangen en de pechvogels die, om welke reden dan ook, vertraging hebben opgelopen en nu worden geconfronteerd met een aanzienlijk verschil dat ertoe kan leiden dat projecten al dan niet worden gerealiseerd.
Een van de basisproblemen is dat, als gevolg van Basel III, banken bijzonder huiverig staan tegenover de risicos die met langetermijnfinanciering te maken hebben. Niet alleen zullen zij daar een hogere rente voor aanrekenen, ze zullen ook allerlei andere voorwaarden opleggen die risicos inhouden op een correcte kredietverschaffing. De minister-president probeert daaraan tegemoet te komen met een bankenplan dat is omgedoopt in een kmo-plan. Het zou misschien nuttig zijn om naast de stakeholders van de VIPA-sectoren ook contact te nemen met de financiële wereld. Ik denk dat de lijnen daar open zijn om deze problematiek te bekijken en ervoor te zorgen dat de kredietverlening op peil blijft en dat wat men aanrekent, ook op een aanvaardbaar peil blijft.
Ik neem er akte van dat u zegt dat vandaag alleen de VVSG een dubbel voorstel heeft gedaan.
Ik heb op zich begrip voor de kritiek die u hebt. Het marktfalen van spelers die zichzelf mogen beoordelen, is een aanzienlijk risico, we hebben daar niet al te beste ervaringen mee. Ik zou er toch voor willen pleiten dat men hier oplossingsgericht aan tegemoet probeert te komen indien het probleem aanhoudt. Nogmaals, ik pleit ervoor om ook in overleg te treden met de banksector om te bekijken of er geen andere afspraken zijn in deze sector, of het nu gaat over instellingen voor personen met een handicap of over woonzorgcentra of over ziekenhuizen. Het grote risico op falen lijkt me daar nu ook niet aanwezig te zijn.
Het is vooral een externe reden, met name Basel III, die aanleiding geeft voor een minder vlot lopende en vooral een duurdere kredietverstrekking door de financiële wereld. U had gevraagd om tegen eind januari voorstellen in te dienen, en ik denk dat we er binnenkort eens op moeten terugkomen, op het moment dat desgevallend andere stakeholders hun voorstel hebben ingediend.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Ja, voor alle duidelijkheid, u mag terecht veronderstellen dat we vrij intensief met de banken overleg hebben gehad, uiteraard naar aanleiding van de Basel III-problematiek. We hebben geruime tijd geleden een gesprek gehad met de vier systemische banken. We hebben nog regelmatig contact. Uiteraard proberen we ook de invalshoek van behoefte aan kapitaal voor de welzijns- en zorgsector te integreren in het bankenplan van de minister-president. Er zijn ook een aantal onderzoeken bezig bij het VIPA om te bekijken hoe we onze reglementering zouden kunnen aanpassen teneinde de kapitaalsverschaffing door de betrokkenen toch nog mogelijk te maken, dat heeft te maken met waarborgniveaus enzovoort. We zijn dat aan het bekijken.
Zoals gezegd, moeten we dit punt uitklaren. Misschien moeten we nog even wachten tot anderen hun voorstel doen. Wat de VVSG naar voren heeft gebracht, wordt in elk geval al door de administratie bekeken.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.