Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Vergadering van 04/12/2012
Vraag om uitleg van de heer Veli Yüksel tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de dubbele heffing op verkrotting
- 335 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Yüksel heeft het woord.
De heer Veli Yüksel : Minister, de strijd tegen leegstand en verkrotting is uiteraard een terechte strijd in Vlaanderen. Met het decreet van 22 december 1995 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1996 werd een gewestelijke heffing ingevoerd op leegstand en verkrotting. De reden van de invoering van deze heffing op gewestelijk niveau bestond er onder meer in dat de Vlaamse overheid deze fenomenen op een consequente en geïntegreerde manier over heel Vlaanderen wilde aanpakken.
Sinds de invoering van het Grond- en Pandendecreet werd de bestrijding van leegstand volledig toegewezen aan de gemeenten. Dat betekent dat de gemeenten vanaf 2010 zelf bevoegd zijn om een leegstandsregister bij te houden. Aan de opname in het leegstandsregister wordt ook een heffing gekoppeld die verschuldigd is na één jaar opname in het leegstandsregister. De controle op de kwaliteit en de verwaarlozing van woningen blijft een Vlaamse bevoegdheid.
Doordat op het moment van de invoering van de gewestelijke heffing in verschillende steden en gemeenten al een belasting op verkrotting bestond en die steden en gemeenten die belasting wensten te behouden, werd bepaald dat zij verder de mogelijkheid kregen om een eigen belasting te heffen of opcentiemen te heffen op de gewestelijke belasting. Dit is evenwel geen verplichting, en niet alle gemeenten maken van deze mogelijkheid gebruik.
Het parallelle bestaan van de gewestelijke en de gemeentelijke heffingen zorgt echter voor heel wat onduidelijkheid en problemen. De Gentse ombudsvrouw laat zich in haar jaarverslag 2011 bijzonder scherp uit over deze toestand: In 2011 en ook in 2012 kan de Kafkaprijs volgens de Dienst Ombudsvrouw het best uitgereikt worden aan de dubbele belasting voor leegstand en verkrotting die zowel door de Vlaamse overheid als door de stad wordt geheven op eenzelfde pand en waar burgers onmogelijk nog hun weg in kunnen vinden.
Minister, kunt u kort de huidige toestand schetsen over de heffingen op verkrotting? Hoeveel gemeenten heffen opcentiemen op de gewestelijke heffing? Hoeveel gemeenten heffen een eigen belasting? In hoeveel gemeenten wordt enkel de gewestelijke heffing toegepast?
Hoeveel bezwaarschriften werden er sinds de aanvang van deze legislatuur ingediend tegen de gewestelijke heffing? Welk percentage van die bezwaren moest vervolgens worden ingewilligd?
Bent u het eens met de opvatting dat het naast elkaar bestaan van deze twee heffingen tot onduidelijkheid en te grote verschillen tussen gemeenten leidt inzake de heffing op verkrotting? Bent u het met mij eens dat dit geen voorbeeld is van goed bestuur?
Aan welk van de twee bevoegdheidsniveaus, het gemeentelijke of het gewestelijke, komt het toe om een belasting op verkrotting te heffen? Ik verwijs naar de belasting op leegstand, die met de invoering van het Grond- en Pandendecreet in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid werd.
De voorzitter : De heer van Rouveroij heeft het woord.
De heer Sas van Rouveroij : We hebben het al over dit thema gehad tijdens de commissievergadering van 2 oktober. We hebben toen een heel interessante gedachtewisseling gehad over de thematiek naar aanleiding van het arrest van 24 mei 2012 van het Hof van Cassatie. Op het eind van die gedachtewisseling zei u: Hoe dan ook, het is nu vooral van belang om te kijken op welke wijze we in de toekomst omgaan met die situatie.
U schetste twee pistes. Ik citeer u verder: Een eerste piste is dat de mogelijkheid om gemeentelijke opcentiemen te heffen door het decreet wordt geschrapt. In dat geval zullen de gemeenten die dit wensen, zelf een heffing kunnen vestigen. Dit kunnen ze trouwens ook vandaag al doen. Als u die piste volgt, dan is het probleem waar de heer Yüksel het over heeft, opgelost. Dan is er maar één belasting.
U zegt verder: Alleen zullen ze het andere, met name de opcentiemen, niet meer kunnen heffen. Degenen die al een heffing hebben, kunnen dus gewoon verder doen. Degenen die met opcentiemen werken, zullen een heffingsbasis naar voren moeten brengen.
De tweede piste is dat u de berekeningsbasis inderdaad wijzigt zodat het kadastraal inkomen (ki) niet meer wordt gebruikt en er geen spanningsveld meer is met artikel 464 van het Wetboek van de Inkomstenbelasting.
Aan het eind van uw antwoord zei u: We zullen hierover tijdig klaarheid scheppen zodat de gemeenten zo snel mogelijk weten of ze voor het aanslagjaar 2013 alsnog de opcentiemen dan wel een eigen heffing moeten vastleggen. Hoe ver staan we daarmee, minister? Is daar intussen duidelijkheid over geschapen?
Ik voeg er nog een derde optie aan toe, al weet ik niet of die juridisch mogelijk is. Stelt u zich voor dat in het kader van de gemeentelijke autonomie die wij beiden belangrijk vinden, alle 308 Vlaamse steden en gemeenten onverkort het recht krijgen om die belasting te heffen. Degenen die het niet doen maar het toch zouden willen doen, kunnen dan een opcentiem heffen op een gewestbelasting die echter alleen van toepassing is in die steden en gemeenten die geen eigen reglement hebben. Men heeft met andere woorden een soort decretaal kader waarbij de fiscaliteit die decretaal mogelijk wordt gemaakt, alleen zal gelden in die gemeenten die zelf geen reglement hebben. Ik laat in het midden of dat juridisch mogelijk is.
Het goede aan deze redenering is dat men eerst autonomie geeft aan de steden en gemeenten. Dat is een goed uitgangspunt. Zij die het zelf willen doen, doen het. Daarnaast vermijdt men wat de heer Yüksel zegt, namelijk dat er twee reglementen zijn met de verwarring die dat met zich meebrengt en die wordt aangeklaagd door de ombudsvrouw van Gent. Tot slot zou het voor een aantal kleinere gemeenten die geen uitgebouwde belastingdiensten hebben, die niet altijd de knowhow en de kennis hebben om het reglement op te stellen en het vervolgens te implementeren om allerlei diensten in stand te houden voor de controle en de opvolging daarvan, een voordeel zijn om mee te gaan in een Vlaamse redenering met een opcentiem. Dat is gemakkelijk te innen. Voor steden als Gent is het gemakkelijk: die hebben een uitgebouwde belastingsdienst.
Minister, is zon derde hypothese die vanuit politiek standpunt verdedigbaar lijkt te zijn, juridisch en fiscaal mogelijk? Zij vertrekt van een aantal uitgangspunten die we delen.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik begin met de laatste opmerking. Dit biedt geen oplossing aan het Hof van Cassatie. De gemeenten die een opcentiem heffen op een Vlaamse belasting op verkrotting of leegstand, hebben dan nog altijd onrechtstreeks een belasting op het kadastraal inkomen. Het Hof van Cassatie heeft gezegd dat die onrechtstreekse belasting op het ki niet kan.
Een gemeente kan zelf kiezen om een belasting heffen of om een opcentiem op de Vlaamse belasting te heffen. De kleinere gemeenten doen dat nu al. Dat is de situatie vandaag.
Er is nog een andere oplossing die ik straks naar voren zal brengen.
Mijnheer Yüksel, de verkrottingsheffing dateert van december 1995. Dit heeft echter niet belet dat de gemeenten een eigen verkrottingsheffing invoerden of behielden. Daarin was van toen af voorzien. De mogelijkheden voor de gemeenten waren: ofwel een eigen heffing, ofwel een opcentiem, ofwel niets. Wat ze niet konden doen, was een opcentiem en een eigen belasting heffen, want dat zou het principe non bis in idem schenden. Twee belastingen, een opcentiem op de Vlaamse belasting en daarbovenop een eigen belasting, dat kan niet. Je kunt wel een opcentiem hebben en het niet opnemen in het gemeentelijk reglement, dan heb je een gewestelijke heffing en een opcentiem op verkrotting. Zo waren er 105 gemeenten in 2011.
Het kan ook zijn dat het gemeentelijk reglement in niets voorziet en dat er ook geen opcentiemen zijn. Dat wil zeggen dat alleen de gewestelijke heffing bestaat. Zo zijn er 149 gemeenten.
Het kan ook nog dat het gemeentelijk reglement een eigen belasting heeft, maar geen opcentiem. Dan krijg je een gemeentelijke en een gewestelijke heffing. Zo zijn er 54 gemeenten. Samen zijn er dat 308. Wat dus niet kan, is een gemeentelijk reglement en een opcentiem. Dat is een schending van het non bis in idem.
Dan het aantal bezwaarschriften tegen de opname op de lijst van verkrotting. Het totaal aantal bezwaren die van 2009 tot midden 2012 zijn ingediend, bedraagt in Vlaanderen 5399. De bezwaren tegen de opname op de lijst van ongeschikt of onbewoonbaar, bedragen 4431. De bezwaren tegen de opname op de lijst van verwaarlozing bedragen 519 en de bezwaren tegen de opname op de lijst van leegstand bedragen 449. Ik wil erop wijzen dat dit geen bezwaren zijn tegen de belasting, maar tegen de opname op een van die lijsten, die leiden tot belasting, gewestelijke en lokale belasting, indien die twee worden geheven.
Hoeveel bezwaren zijn er ingewilligd? Dat zijn er 2600 of 48 procent. Gewoonlijk dient men bezwaar in tegen een verkrotting, dat wordt dan ter plaatse nagekeken, en dan kan het ondertussen opgeheven zijn. Ongeveer de helft wordt opgeheven.
Het naast elkaar bestaan van een gewestelijke en lokale belasting was de uitdrukkelijke wens van de decreetgever in 1995. We moeten rekening houden met de uitspraak van het Hof van Cassatie. Een opcentiem op het kadastraal inkomen, ook onrechtstreeks, mag niet. Daarover is nog altijd discussie.
Mijnheer van Rouveroij, u hebt twee elementen geschetst, maar er is een derde. Dat is dat we aan de federale overheid vragen of de bepaling dat een onrechtstreekse opcentiem heffen op een kadastraal inkomen wordt weggenomen. De Vlaamse Regering heeft na de discussie hier ervoor gekozen een brief te schrijven aan de Federale Regering. Het was de bedoeling dat dat op het Overlegcomité van 16 november zou worden besproken, maar dat is om bepaalde redenen uitgesteld. Onze eerste optie is dat de federale wetgeving de mogelijkheid toelaat dat er opcentiemen komen, onrechtstreeks op het kadastraal inkomen. Daarmee is dat probleem opgelost. Nu snel een andere basis nemen, is wellicht moeilijker dan deze bepaling veranderen. We hebben nog geen antwoord gekregen, maar ik heb ook vandaag nog aangedrongen om snel uitsluitsel te hebben zodat de gemeenten keuzes kunnen blijven maken.
De decreetgever heeft in 1995 de uitdrukkelijke keuze gemaakt om, naast een dubbele belasting, over heel Vlaanderen een belasting op verkrotting te heffen. Een belasting op verkrotting, daar kunnen we nog altijd achter staan. Waarom daar bovenop dan een lokale belasting? Dat is om te kunnen inspelen op de lokale toestand. Het kan best zijn dat verkrotting in een bepaalde gemeente al eens voorvalt, maar dat het in andere steden of gemeenten veel ernstiger is. Vandaar de mogelijkheid dat de lokale overheid met een eigen belasting of met een opcentiem dat probleem sterker kan aanpakken.
Mijnheer van Rouveroij, tot 1 januari 2010 hadden de gemeenten de mogelijkheid om de gewestbelasting te vervangen door een eigen gemeentebelasting. Als ze voldeden aan een aantal voorwaarden, konden ze de gewestbelasting vervangen door een gemeentebelasting. Dan hadden we er maar een gehad. Geen enkele gemeente heeft dat gedaan. Geen enkele gemeente heeft gebruikgemaakt van die bepaling in de wetgeving. De steden en gemeenten hadden dus niet het gevoel dat er een probleem was. Ik vind dat ook geen probleem. De logica van een belasting op verkrotting in heel Vlaanderen, specifiek volgens de lokale situatie, is voldoende duidelijk om een antwoord te bieden. Het komt er dan op aan de bevolking in de steden en gemeenten goed te informeren zodat die zaken duidelijk zijn.
De voorzitter : De heer Yüksel heeft het woord.
De heer Veli Yüksel : Minister, bedankt voor uw uitgebreid antwoord en de cijfers. Die zijn eigenlijk onderwerp voor een schriftelijke vraag, maar ik wilde weten hoe de gemeenten de gewestbelasting kunnen vervangen door een eigen belasting. Dat niemand daarvan gebruikmaakt, wijst op een hiaat. Toch geeft de ombudsvrouw van Gent met die opmerking aan dat als dat kan voor leegstand, de lokale besturen op termijn de volheid van autonomie kunnen gebruiken voor het bestrijden van een probleem dat de leefbaarheid van de steden en gemeenten absoluut treft.
Minister, we kunnen wachten op de federale piste die u naar voren schuift. Dan zien we wel hoe het verder evolueert.
De heer Eric Van Rompuy : U hebt vertrouwen in de federale wetgeving.
De heer Sas van Rouveroij : In feite vraagt u aan het federale parlement de uitzondering die in wezen al bestaat voor de onroerende voorheffing, omdat die al in artikel 464 zit. Dat is prima. Als het parlement daar dan positief op reageert, is dat opgelost. Dat is ook de handeling waar ik u vorige keer om had verzocht. We moeten kiezen. U kiest voor die piste. Het belangrijkste is dat ze succesvol zal zijn. Dat is op zich duidelijk.
Dan is er de problematiek die werd aangekaart door de ombudsvrouw en de heer Yüksel. Ik heb me daarjuist allicht onduidelijk uitgedrukt. Sta me toe nog eens toe te lichten wat ik heb voorgesteld. Minister, ik heb nu wel goed begrepen dat u op zich geen bezwaar hebt tegen het feit dat er een gewestbelasting bestaat op verkrotting en dat er ook een gemeentelijke belasting is op verkrotting. Het samengaan van de beide belastingen stoort u niet. Dat was toen, in 1995, zelfs de bedoeling. Maar u bent de decreetgever van 2012. We zijn dat samen. Wel, dan hoop ik dat de meerderheid goed meeluistert, want dat betekent dat de ratio legis van 1995 zeventien jaar later anders kan worden ingevuld.
Wat is anders ingevuld? Ik denk dat we allemaal menen dat leegstand en verkrotting overal in Vlaanderen fiscaal moet worden bestreden. Belastingen zijn een goed instrument om verkrotting te bestrijden. Elk krot moet kunnen worden belast. De vraag is, politiek gezien, of het wel zo handig is voor burgers en bedrijven om twee keer te worden belast, of daardoor geen verwarring ontstaat en of het doel van de decreetgever en van de gemeentelijke overheden om verkrotting te bestrijden, niet even goed kan worden verkregen door te vermijden dat er twee overheden beginnen te belasten. Het is geen non bis in idem, dat weet ik wel, maar er zijn bijvoorbeeld andere vrijstellingen of andere regels die moeten worden gerespecteerd. Het is voor de belastingplichtige soms onduidelijk dat hij in het ene geval niet wordt gepakt voor verkrotting en in het andere geval wel. In het ene geval is het een gewestbelasting met andere regels rond vrijstellingen, en in het andere geval gelden vrijstellingen zoals door het gemeentebestuur beslist.
Daarom doe ik nog eens mijn voorstel. Of het juridisch kan, weet ik niet. We kunnen zeggen: over alle 308 gemeenten willen we één zekerheid, namelijk dat er een belasting moet worden geheven. Het uitgangspunt is dat steden en gemeenten voorrang krijgen. Alle steden en gemeenten die dat willen doen, doen dat. In de steden en gemeenten die het niet willen doen, zal de gewestbelasting die u tot stand brengt, alleszins gelden. Dus ook die panden worden gevat. Dan heb je nog een reeks steden en gemeenten, allicht alleen maar kleinere gemeenten, die niet beschikken over uitgebouwde diensten en die de strijd wel willen aanbinden maar die weinig mogelijkheden hebben, en dan via opcentiemen werken. Dan heb je een brede dekking, van De Panne tot aan Maastricht, hetzij op basis van een lokaal reglement, hetzij op basis van een Vlaams reglement, als de lokale overheid stilzit en niet handelt, wat wij niet willen, hetzij op basis van een opcentiemenregeling omdat de lokale overheid het wat te omslachtig of te moeilijk vindt. Ik kan me immers voorstellen hoe moeilijk het voor een kleine gemeente zoals Herstappe moet zijn om zoiets tot stand te brengen.
Is dat niet het beste van alle werelden? Je vermijdt een dubbele belastingheffing, die absoluut legaal is, je vermijdt alleszins de onduidelijkheid die daarvan het gevolg is, en je bestrijdt hoe dan ook overal te lande de verkrotting. Begrijpt u wat ik bedoel?
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Ik ga me niet uitspreken over de wenselijkheid daarvan. Juridisch zijn dat concurrerende bevoegdheden. Dat wordt ook zeer veel gebruikt bij de staatshervorming, bijna elke keer was dat zo. Het systeem was dat de regels van de federale staat van kracht bleven zolang de gemeenschappen of de gewesten niet optraden op dat gebied. Dat is het systeem van concurrerende bevoegdheden. Zodra de gemeenschappen of de gewesten beslisten om dat te regelen, kwam de federale regeling te vervallen. Dat zou je dan gaan transponeren naar de bevoegdheidsverdeling tussen de Vlaamse overheid en de steden en gemeenten.
Er zijn decentralisatiesystemen die dat gebruiken, maar of dat hier zou toegelaten zijn? Het zou in elk geval de eerste keer zijn. Of dat juridisch kan, weet ik niet.
Minister Philippe Muyters : Een eerste punt is: het kon. Voor 1 januari 2010 kon onder bepaalde voorwaarden de gewestelijke belasting door een lokale belasting worden vervangen. Mijnheer van Rouveroij, ik stel alleen vast dat de decreetgever, jullie dus, daarin uitdrukkelijk had voorzien, maar dat geen enkele gemeente daarop is ingegaan. Als men dat zo belangrijk zou hebben gevonden, dan had men daarop kunnen intekenen. Dan zou perfect gebeurd zijn wat u voorstelt, namelijk alleen die gemeenten die geen lokale belasting heffen, voldoen aan de voorwaarden. Ik denk dat je altijd voorwaarden moet blijven bewaren. Daar betaalt men nog een gewestelijke belasting. Dat zou het gevolg zijn geweest. Maar niemand heeft daarop ingetekend.
De heer Sas van Rouveroij : Het had dus gekund? Dat is de stelling?
Minister Philippe Muyters : Zo was het bepaald. Dat is alles wat ik kan zeggen. Niemand heeft ingetekend.
De voorzitter : De heer Yüksel heeft het woord.
De heer Veli Yüksel : Minister, u hebt daarnet gezegd dat het de keuze van de decreetgever was dat de twee belastingen naast elkaar zouden bestaan. Voor leegstand werd die mogelijkheid in 2010 met het Grond- en Pandendecreet volledig toegewezen aan de gemeenten. Ik kom dan bij mijn initiële vraag: mensen worden twee keer belast en dat moeten we vermijden. We moeten nagaan hoe we dat kunnen aanpassen.
De voorzitte r: De heer Watteeuw heeft het woord.
De heer Filip Watteeuw : Minister, u zegt dat men daar in 2010 op kon intekenen, maar het was natuurlijk wel niet zo eenvoudig. Wij hadden vroeger onze eigen belasting. Wij hebben alle gegevens moeten afstaan. Het is helemaal overgenomen en het moest dus opnieuw worden overgenomen. Wij moesten opnieuw instaan voor de inventaris die we ooit zelf hadden aangeleverd, maar die niet meer was bijgewerkt. Doen alsof men maar moest intekenen, zo eenvoudig was het dus niet.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.