Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 29/11/2012
Interpellatie van mevrouw Gerda Van Steenberge tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de uitspraak van de Raad van State tot verplichting van het afgeven van een A-attest onder verbeurdverklaring van een dwangsom
- 13 (2012-2013)
Interpellatie van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de mogelijke gevolgen van de arresten van de Raad van State betreffende het schorsen van de toekenning van een C-attest en het verplicht toekennen van een A-attest
- 14 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Voorzitter, minister, geachte leden, deze zaak is ondertussen al drie weken oud. Door de agendering van de bespreking van de beleidsbrief is dit wat opgeschoven. Minister, we hebben al antwoorden kunnen lezen in de krant, maar ik vond het toch wel belangrijk om ook in deze commissie nog eens officieel van u te horen wat er nu precies zal gebeuren. Voor de duidelijkheid en het verslag zal ik het relaas geven zoals ik dat heb gelezen in de krant. De meesten zullen het verhaal wel kennen, maar toch zal ik het nog even herhalen.
Zoals iedereen weet, heeft de Raad van State een uitspraak gedaan waardoor een secundaire school wordt verplicht om een leerlinge die een C-attest kreeg, toch een A-attest te geven, op straffe van het betalen van een dwangsom van 1250 euro per dag. De leerlinge, die aan dyslexie lijdt en een ADD-stoornis heeft, zou onvoldoende zijn begeleid. De school zelf had de leerlinge jaren geleden de richting economie en moderne talen aangeraden, wist dat ze een leerstoornis had en beloofde een aangepaste leerbegeleiding. Daarvan is niets in huis gekomen. Bovendien kreeg ze met Kerstmis niet het advies om van richting te veranderen, hoewel ze slechte resultaten had en hoewel enkele klasgenootjes wél een dergelijk advies hadden gekregen. Nadat die leerlingen van richting waren veranderd, waren ze wel geslaagd.
De interne beroepscommissie van de school, bijeengeroepen door de moeder van het meisje, oordeelde dat er wel een A-attest moest worden gegeven, weliswaar met waarschuwingen. De klassenraad nam akte van het advies, maar legde het naast zich neer en bleef bij het C-attest. Mijn eerste indruk was dat die moeder meteen naar de Raad van State was gestapt en de klassenraad niet had gevolgd, maar tot mijn verbazing zijn er daarop toch wel diverse rechtszaken geweest, waarbij de rechter drie keer een A-attest beval, maar de school voet bij stuk bleef houden. De Raad van State stelde in oktober voor nieuwe proeven te doen, maar de directeur van de school kwam met nieuwe eisen. Zo zouden de tests zwaarder moeten worden gemaakt. De Raad van State beslist nu dat er een dwangsom wordt opgelegd om het A-attest van de school af te dwingen.
Minister, voor mij gaat het om het volgende. Men heeft enorm de nadruk gelegd op de juridisering van de maatschappij, en dus ook van het feit dat ouders zeer snel naar de rechtbank stappen. Volgens mij gaat het echter ook om een ander aspect, namelijk dat de ouders het niet meer pikken dat leerbegeleiding werd beloofd, maar niet werd gegeven. Ik meen dat veel ouders op het verkeerde been worden gezet. Er wordt veel gezegd over leerzorg en stoornissen, maar het staat de scholen vrij om dit alles te organiseren. Sommige ouders menen dat ze daar recht op hebben. Ze krijgen dus valse verwachtingen ter zake. Dat lijkt me ook een van de redenen waarom die ouder naar de rechtbank is gegaan.
Minister, op 11 oktober heb ik u nog geïnterpelleerd over de dringende maatregelen qua leerzorg. Die zouden, volgens een beslissing van de Vlaamse Regering van 15 juli 2011, worden genomen in afwachting van een apart decreet over leerzorg, een dossier dat al elf jaar aansleept. Ik heb de beide duidelijk willen koppelen. Anderhalf jaar later is het pakket van 22 dringende maatregelen er nog steeds niet, met alle gevolgen van dien. Wat we wel hebben, is een uitspraak van de Raad van State, die de school die leerbegeleiding beloofde maar niet gaf, ongelijk geeft. Nochtans is het beleid mee verantwoordelijk ter zake: door het uitblijven van een wettelijk kader en van die dringende maatregelen is er rechtsonzekerheid voor zowel de ouders en de leerlingen als de scholen. Daarnaast kunnen we natuurlijk ook niet om de juridisering van de maatschappij, en dus ook van het onderwijs, heen: krijgt men geen gelijk, dan stapt men naar de rechtbank. De uitspraak van de Raad van State kan dus een heel belangrijk precedent scheppen. Dat stond ook meermaals in de krant. Minister, niet alleen wordt hiermee de autonomie van de scholen aangetast, ook uw beleid wordt door dergelijke gerechtelijke uitspraken beïnvloed, of kan daardoor worden beïnvloed.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Raad van State? Er is de juridisering. Het klopt dat mensen sneller naar de rechtbank stappen. Men heeft echter ook verwachtingen geschapen bij ouders, die niet worden ingelost. Hoe zult u hierop reageren, meer bepaald als het gaat over uw beleid en de invoering van de dringende maatregelen met betrekking tot de leerzorg?
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Voorzitter, minister, geachte leden, mijn interpellatie gaat over hetzelfde onderwerp, maar is toch wel wat verschillend. In de betwisting over het niet uitreiken van een A-attest, waardoor een leerlinge van een school in Genk niet kan overgaan naar het zesde middelbaar, heeft de Raad van State tussen 25 september en 2 november reeds vijf arresten uitgesproken. Ik heb er vijf geteld, mevrouw Van Steenberge. Daarbij werd telkens een beslissing om dat A-attest niet te verlenen geschorst, in het kader van een administratief kort geding.
Het jongste arrest in de rij legt nu aan de school de verplichting op om een A-attest uit te reiken, op straffe van een hoge dwangsom. Dat arrest ging dus eigenlijk alleen maar over het forceren van een beslissing die al eerder was genomen. De Raad van State kan dat dus doen. Deze arresten, in het bijzonder het laatste, dreigen evenwel grote beroering te wekken bij scholen en onderwijsverstrekkers ik zeg dreigen, maar het is al een feit aangezien de scholen hiermee de indruk krijgen dat hun autonomie inzake onderwijsverschaffing en evaluatie ondermijnd dreigt te worden en zij in een steeds meer gejuridiseerd onderwijsland terechtkomen.
Ik heb het arrest van de Raad van State gelezen. Uit het feitenrelaas blijken ons inziens alvast een drietal opmerkelijke elementen. Eén, het beroep van de ouders tegen de beslissing van de klassenraad bij de beroepscommissie heeft geleid tot een advies van de beroepscommissie aan dezelfde klassenraad om een nieuwe beslissing te overwegen. Dat werd niet gevolgd door de klassenraad, met als gevolg de procedure bij de Raad van State. Er is meer gebeurd dan klassenraad en Raad van State alleen. Twee, doordat de huidige regelgeving lijkt aan te geven dat bijkomende proeven tijdens de vakantie de vroegere herexamens slechts uitzonderlijk mogen worden toegestaan, staat de klassenraad onder druk om willens nillens vóór 30 juni de knoop door te hakken. Drie, in bepaalde mediaberichten wordt de indruk gewekt dat de arresten van de Raad van State ook zijn ingegeven door een tekort aan zorgverlening door de school, in casu extra begeleiding voor dyslexie, waardoor de examenresultaten kunnen worden aangevochten. Dyslexie is slechts één element in de zaak. Het werd in bepaalde persberichten wel opgeblazen tot het hoofdelement.
Deze gegevens leidden tot mijn interpellatie. Minister, zult u maatregelen nemen om de beroepsprocedure bij de beroepscommissie bij te schaven waarbij enerzijds het oordeel van de beroepscommissie niet langer als een niet-bindend advies wordt beschouwd, maar waarbij anderzijds de opgebouwde expertise bij de klassenraad over het kind niet verloren gaat, bijvoorbeeld door het nemen van een gezamenlijke beslissing? Ik denk in die richting.
Minister, op de voorstelling van het rapport van de kinderrechtencommissaris hebt u een kabeljauw aangekondigd in verband met de rechtspositie van de leerling. Ik neem aan dat dit soort zaken daarin zal worden geregeld. Het zou ons plezieren als u daar nu iets over zou kunnen zeggen.
Overweegt u een aanpassing van de wetgeving opdat er meer mogelijkheden voor de klassenraad ontstaan om voor twijfelgevallen tijdens de vakantie bijkomende tests of proeven te organiseren? Kunt u de regeling van herexamens wat versoepelen zodat de klassenraad niet altijd alles of niets moet beslissen?
Zult u bijkomende toelichting aan de scholen geven over het vereiste niveau van studiebegeleiding en zorgverlening opdat er voor scholen èn ouders hieromtrent geen twijfel meer kan bestaan of groeien? Deze vraag sluit aan bij de vragen van mevrouw Van Steenberge, er bestaat wat rechtsonzekerheid in de scholen over het niveau van zorgverlening dat ze moeten geven aan kinderen met leerstoornissen. In hoeverre moeten zij daaraan remediëren? Kan het gebrek aan remediëring hen kwalijk worden genomen?
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Wim Van Dijck : Voorzitter, zonder op de casus in Genk in te gaan, die kreeg al genoeg media-aandacht, wil ik over deze kwestie mijn bedenkingen kwijt.
Ik ben geen jurist, maar ik zou het arrest niet gevaarlijk noemen. Het heeft uiteraard een precedentwaarde, al is er wel die merkwaardige verplichting van de uitreiking van een A-attest. Dat is nooit eerder vertoond. Het draait vooral rond de motivering van de school. Die voldeed niet voor de Raad van State. Scholen zullen in het vervolg beter moeten uitkijken met de motivatie voor de uitreiking van C-attesten.
Juridische procedures buiten de schoolmuren zullen in de toekomst altijd mogelijk blijven, welke regeling de school zelf ook op poten zet. Ik denk dat ze eerder uitzonderlijk zullen blijven. Ik heb de cijfers niet bij, ik meen me te herinneren dat er zon twintig procedures per jaar zijn bij de Raad van State. Dat vind ik niet bijzonder veel.
We hebben al heel wat antwoorden gekregen op de kwestie. Ik ben blij dat er geen externe beroepsinstantie zal worden ingesteld naar analogie met het hoger onderwijs zoals de scholierenkoepel heeft gevraagd. Dat is goed, geschillen moeten zoveel mogelijk binnen de school worden opgelost en idealiter in eerste aanleg, via de bezwaarprocedure of het gesprek met een vertegenwoordiger van de klassenraad of de inrichtende macht. Dat lijkt me het beste voor het vertrouwen tussen ouders en school. Ik ben blij dat u daar ook zo over denkt, minister.
Dat gezegd zijnde, begrijp ik wel de opmerkingen die u al eerder gemaakt hebt. Volgens uw aanvoelen is de beroepscommissie in zekere zin tegelijk rechter en partij. Toch ben ik van mening, gezien de uitzonderlijkheid van grote betwistingen en procedures extra muros, dat er beter geen nieuwe regels komen voor zon interne beroepscommissie. Ik vrees dat de remedie erger zou zijn dan de kwaal. Als u meer uniformiteit wilt in de samenstelling van de beroepscommissies, zult u dan verplichten om externen op te nemen? Zo ja, wie moeten die mensen dan precies zijn?
Ik voel ook wel wat voor de suggestie van de heer Bouckaert en de heer Kris Van Dijck ik heb de tekst van zijn interpellatieverzoek over deze kwestie gelezen om herexamens weer meer mogelijk te maken, om eventuele betwistingen en procedures te voorkomen. Ik ben het ook eens met Mieke Van Hecke: dit geval toont aan dat inclusief onderwijs niet altijd zo evident is. Dat is natuurlijk een ander debat. Mevrouw Van Steenberge heeft dit wel aangeraakt, maar ik zou dit vandaag buiten het debat willen houden, want daar kunnen we nog hele boom over opzetten.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Voorzitter, minister, we hebben er deze morgen al kort over gesproken. Mijn bekommernis gaat vooral uit naar de oorzaken van het probleem en hoe we die zouden kunnen aanpakken. Uiteraard werd een heel belangrijk onderdeel van het probleem aangekaart door de collegas, namelijk de procedures die bestaan en de eventuele aanpassingen ervan. Ik ga daar nu niet dieper op in.
Mijn vaststelling de voorbije jaren is dat de druk op leerkrachten om A-attesten uit te reiken, aanzienlijk verhoogt en dat hun normen daardoor een beetje dalen. Het is ook een moeilijke opgave geworden voor scholen om leerlingen te motiveren om hard te studeren. De school is in ons systeem de verantwoordelijke voor het diploma. Als er problemen zijn voor bepaalde vakken, probeert de school die wel op te lossen, maar als de druk hoog is om aan bepaalde leerlingen toch een A-attest te geven, ervaren leerkrachten dat als een aanslag op hun werk en hun beroepseer. Op den duur moeten ze meer door de vingers zien dat ze eigenlijk willen. Dat is de bekommernis waarover ik het deze morgen had.
Onze samenleving is anderzijds heel mondig geworden, dat is een heel goede zaak, maar het is een feit dat beslissingen van klassenraden niet meer zoals decennia geleden gewoon worden gerespecteerd door ouders. Mevrouw Van Hecke verwees hier ook naar. Vroeger had de school gezag en werd een beslissing van de directie en klassenraad gerespecteerd. In de hele discussie naar aanleiding van het voorval in de school in Genk, hebben mensen erop gewezen dat de samenleving veranderd is. U hebt daar ook op gewezen. Het is een samenleving waarin veel gediscussieerd wordt, mensen proberen hun gelijk te halen, bepaalde beslissingen worden gecontesteerd.
Die beslissingen zouden mijns inziens objectiever kunnen lijken dan vandaag het geval is. Daarom heb ik het denkspoor gelanceerd van een centrale toetsing van bepaalde onderdelen van het leerplan. Ik heb die piste gelanceerd zonder daarbij precies te zeggen wat die toetsing heel stringent moet inhouden en wat niet, want daarover kan nog worden gediscussieerd. Het positieve ervan zou een objectivering kunnen zijn waardoor de druk van de juridisering op de scholen voor een groot deel wegvalt. Ik zou graag uw visie hierop kennen.
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Voorzitter, wat de bekommernissen betreft, sluit ik me een beetje aan bij mevrouw Brusseel, maar niet wat de vraag betreft, dat is iets anders.
Minister, u hebt aangekondigd dat u zou werken aan een alternatieve en transparante beroepsprocedure. De kranten kopten toen meteen: Smet maakt het aanvechten van een C-attest gemakkelijker. Als zoiets in de kranten staat, dan steigert het lerarenkorps meteen. Vanuit hun oogpunt is dat terecht, ze vragen zich meteen af wat zij nog kunnen inbrengen en hoe zij nog kunnen functioneren indien elke beslissing gemakkelijk kan worden aangevochten. Het is heel erg belangrijk om het evenwicht te bewaren tussen rechten van leerlingen en hun ouders, de autonomie van de klassenraad en de professionaliteit van de leerkracht. Ik zou u daarom willen vragen om goed uit te leggen wat u bedoelt en wat uiteindelijk de nieuwe oplossing zal worden. Ik denk dat het anders geïnterpreteerd moet worden, maar ik zou graag uw visie daarop horen.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Voorzitter, minister, collegas, ik zal uiteraard niet ingaan op de uitspraak van de Raad van State, maar ik heb een paar bemerkingen.
Ik wil vooreerst toch eens benadrukken dat de klassenraden normaal gesproken in eer en geweten en pas na heel rijp beraad een beslissing nemen. Juridisering is een bijzonder gevaarlijke evolutie binnen het onderwijs. We moeten toch opletten ik stel het nu iets te scherp dat de juridische motivatie niet belangrijker wordt dan de pedagogische beslissing. Een beetje te extreem gesteld en te kort door de bocht: het zou geen goede evolutie zijn dat het moed vergt om geen A-attest te geven.
Anderzijds begrijp ik ook ten volle dat het in onze samenleving, en dus ook in ons onderwijs, evident is dat er een mogelijkheid is om in extreme of uitzonderlijke omstandigheden toch in beroep te gaan tegen een beslissing van de klassenraad. Dat is ook een democratisch recht.
Minister, we kijken dus met veel belangstelling uit naar het ontwerp van decreet in verband met de rechtspositie van de leerlingen.
Ik begrijp wel de collegas, en ik deel hun opvattingen, die zeggen dat in sommige omstandigheden een herexamen een mogelijkheid kan zijn om nog een beter beeld te krijgen van wat de leerling in kwestie al dan niet aankan. In sommige omstandigheden is het dan een verstandige beslissing van de klassenraad om wel herexamens te geven. Dit is echter geen pleidooi om herexamens te veralgemenen. Zoals in de samenleving bij vele complexe dossiers, is het een kwestie van gezond verstand en van evenwicht.
De voorzitter : Mevrouw Celis heeft het woord.
Mevrouw Vera Celis : In naam van de heer Van Dijck, die door ziekte is geveld, wil ik me aansluiten bij de twee andere vraagstellers. Het is bijzonder eigenaardig dat een rechtbank een beslissing gaat nemen in een pedagogische aangelegenheid. Daar een precedent scheppen, zou niet zo gezond zijn. Het is de klassenraad die de leerling een heel jaar volgt, die bevoegd is om zich uit te spreken over de mogelijkheden en kwaliteiten van die leerling. Als we daaraan gaan twijfelen, dan is dat voor het geheel van het onderwijs absoluut geen goede zaak.
In beroep gaan is natuurlijk een wettelijk recht. In het slechtste geval, wanneer ouders en leerlingen toch niet akkoord kunnen gaan met de beslissing van de school, moeten we durven overwegen de scholierenkoepel stelt dat trouwens ook voor het systeem toe te passen zoals dat ook in het hoger onderwijs bestaat. In dat geval moet men een externe instantie kunnen aanspreken, die dan in alle objectiviteit een oordeel velt. Maar nogmaals, we moeten de klassenraad kunnen vertrouwen als eerste beoordelaar.
Mevrouw Kathleen Helsen : De opmerkingen zijn terecht. De rechten van de leerlingen moeten worden gerespecteerd, maar mogen er niet toe leiden dat leerlingen ten onrechte niet de begeleiding krijgen die ze nodig hebben. Het is ook belangrijk om te bekijken in welke mate het voor leerkrachten en onderwijsinstellingen haalbaar is om te voldoen aan de verwachtingen die bestaan in het kader van het contract dat ze afsluiten met leerlingen en ouders om tegemoet te komen aan speciale noden van leerlingen.
Ook in het geval van deze leerling wordt nagegaan of alle mogelijke inspanningen zijn geleverd. Het gaat dan over de kleinste details over alle lessen. De school heeft daarin een verantwoordingsplicht. De vraag die we ons stellen, is echter of dat haalbaar is en ten dienste van het kind.
Ik vrees dat in de toekomst de contracten die zullen worden afgesloten tussen scholen en leerlingen, heel minimalistisch zullen zijn waardoor het kind dreigt niet de zorg te krijgen die het nodig heeft omdat daar een enorme verantwoordingsplicht aan gekoppeld is. Als we in die richting evolueren omdat het in het andere geval moeilijk haalbaar wordt voor leerkrachten om het waar te maken, dan vrees ik dat we de verkeerde weg opgaan en net minder zorg aanbieden aan kinderen met bijzondere noden, terwijl wij vinden dat het onderwijs steeds meer moet evolueren naar het aanbieden van zoveel mogelijk zorg in het belang van het kind. Als er initiatieven worden genomen om de juridisering tegen te gaan, mogen die niet het verkeerde effect hebben.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Het gaat over een heel beperkt aantal mensen dat naar de Raad van State gaat. Elk jaar zijn er op 1 september opnieuw meer dan een miljoen leerlingen. Het aantal mensen dat dan uiteindelijk naar de Raad van State gaat, is in vergelijking daarmee bijna te verwaarlozen.
De betwistingen en de mondigheid van ouders nemen toe. Mieke Van Hecke heeft ook gezegd dat de periode dat ouders aanvaarden dat de beslissing van de school te nemen of te laten is, ver voorbij is. Dat heeft ook te maken met het fenomeen dat voor het eerst in de geschiedenis ouders vaak hogere diplomas hebben dan leerkrachten. Vroeger was dat omgekeerd. Vroeger waren leerkrachten in het algemeen beter opgeleid dan een doorsneeouder.
Die mondigheid betekent niet noodzakelijkerwijze dat men onmiddellijk naar de rechtbank gaat. Mensen eisen wel steeds meer op. Dat blijkt ook uit andere verhoudingen zoals commerciële verhoudingen tussen mensen. We stellen daar hetzelfde fenomeen vast. Onderwijs is een essentieel onderdeel binnen de samenleving, en het is dan ook niet abnormaal dat dit zich ook voordoet in het onderwijs.
Ik ben het met iedereen eens en dat heb ik ook gezegd in De zevende dag dat de klassenraad het best geplaatst is om te beoordelen of een kind de nodige kennis en vaardigheid heeft verworven die beantwoorden aan het leerplan en eventueel aan een individueel handelingsplan.
Ik ben er ook van overtuigd dat in het overgrote deel van de gevallen, de klassenraad dat heel goed doet. Er ontstaan problemen wanneer er een probleem inzake dialoog is in de driehoeksverhouding tussen ouders, leerkrachten en directie, en leerling. Als die dialoog goed functioneert, mag het voor ouders geen verrassing zijn welk attest de klassenraad aan het eind van het schooljaar uitreikt. Normaal gezien moet dat in de lijn van de verwachtingen liggen. In het overgrote deel van de gevallen is dat zo. Alleen merken we dat de dialoog af en toe verstoord raakt. Dat ligt soms aan de ouders, soms aan de leerkrachten, de directie of de school. Dat is contextgebonden, daar moeten we eerlijk in zijn. Soms is het een samenspel van factoren. Zoals de procedure toelaat, kunnen ouders dan naar de directeur of het schoolbestuur of zelfs de beroepsraad stappen. Iedereen weet dat die beroepsraad een advies geeft.
In het Gemeenschapsonderwijs en het Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO) is een richtlijn gegeven dat daar in externe personen moeten zitten. Dat is geen verplichting, het is een advies. Uiteindelijk is het de klassenraad die altijd rechter en partij blijft. De ouders hebben dan het gevoel dat als ze het niet eens zijn met de beslissing en in beroep gaan, het uiteindelijk degenen zijn die initieel hebben beslist, dat ook in beroep doen. Je moet geen jurist zijn om te voelen, zeker als de relatie verstoord is, dat dit problemen geeft. Er gebeuren in Vlaanderen nog betwistingen, maar dan gaan ouders dat uitpraten met de directie of de leerkrachten, en dan is er niets meer aan de hand. Als je in een verstoorde relatie zit, kun je dus een probleem krijgen.
De Raad van State zullen we nooit kunnen uitsluiten. De scholen treden op namens de Vlaamse overheid. Ze geven namens de Vlaamse overheid diplomas en stellen dus een administratieve rechtshandeling. Tegen elke administratieve rechtshandeling gelukkig maar kan men naar de rechtbank stappen. In dit geval is dat de Raad van State.
Ik ben het met iedereen eens dat de Raad van State niet goed geplaatst is om dat allemaal te beoordelen, maar daar moeten we ook genuanceerd in zijn. De Raad van State gaat zich niet in de plaats stellen van die klassenraad. De Raad van State zal nagaan of de procedure goed is gevolgd, of een en ander goed gemotiveerd is en zal misschien een marginale toetsing doen van een aantal principes. Dat kan eventueel wel gebeuren. Maar de Raad van State zal zich toch wel beperken tot wat ik net heb gezegd. Dat kan wel tot gevolg hebben dat, als de Raad van State vindt dat er een zwaarwichtig probleem is met procedure en motivatie en eventueel een marginale toetsing, er een dwangsom moet komen en dat er een dringend, moeilijk herstelbaar nadeel is waartegen moet worden opgetreden. Dat kan dus gebeuren. Zonder dat we over individuele gevallen moeten spreken, was dat hier kennelijk aan de hand.
Zelfs als we een betere, transparantere, intern schoolgebonden procedure uitwerken, zal de Raad van State nog altijd optreden. Maar als we in het kader van het Rechtspositiedecreet en van de leerlingenparticipatie want het ontwerp van decreet zal een dubbele finaliteit hebben een betere en evenwichtige procedure opnemen, zonder in een of andere richting te overdrijven, zullen we nog meer procedures bij de Raad van State uitsluiten. Daar ben ik van overtuigd. Je moet ouders het gevoel geven dat er naar hen wordt geluisterd, dat er een tweede beslissing kan worden genomen, ook al moet die schoolgebonden zijn. Dat moet niet noodzakelijkerwijze de school zelf zijn, het kan ook in het kader van de scholengemeenschap. Daarover moeten we praten. Dan nog zijn er mensen die de school kennen en buiten het conflict staan. Het blijft intern schoolgebonden, in dezelfde familie. Het is belangrijk om dat te onderstrepen.
In de komende weken praten we met de kinderrechtencommissaris, maar ook met de scholierenkoepel en uiteraard ook met de meerderheid en later het parlement over het ontwerp van decreet. Voor dit geval in het nieuws is gekomen, was het ontwerp van decreet af. Daarom heb ik meteen kunnen reageren.
Ik zou het dossier niet vermengen met het dossier van leerzorg. Uiteindelijk is dit maar een bijkomstigheid, zoals de heer Bouckaert zei. Alles hangt af van hoe je de zaken motiveert en hoe je in dat contract wel of geen verwachtingen, maar ook engagementen opneemt, en hoe je die verwoordt. We kennen allemaal het verschil tussen inspannings- en resultaatverbintenis. Ook daar zijn er mogelijkheden voor de school.
Het is essentieel en dat mogen we ook verwachten om die leerling op het einde van het jaar zonder al te veel moeilijkheden te motiveren. Als je die leerling goed kent, hoeft dat geen probleem te zijn, en in de meerderheid van de gevallen is dat ook geen probleem. Het is belangrijk dat beslissingen die scholen nemen, worden gemotiveerd. Ouders en kinderen hebben daar recht op, niet alleen in de zin dat de school moet motiveren om zich te verdedigen, maar ook om feedback te geven aan het kind en de ouders over eventuele zwakke of sterke punten. Dat is een belangrijk aspect dat daaraan is verbonden.
Het ontwerp van decreet is eigenlijk klaar. We zullen het in de komende weken finaliseren. Ik hoop dat de regering het een eerste keer zal behandelen kort na de kerstvakantie. Dan kunnen we adviezen vragen, in onderhandelingen gaan enzovoort, om het in het voorjaar 2013 voor te leggen aan het parlement. Het zal een kabeljauw zijn, en geen ansjovis. Het betreft dus niet alleen de beroepsprocedure, we pakken ook de rechten en plichten aan, zonder te overdrijven. Het participatieproces zit daar ook in. Naar aanleiding van de studie van professor Elchardus over het burgerschap hebben verschillende mensen gezegd dat we dat het beste doen door de participatie in de school te doen. Dat is de beste manier om het te leren. Ook die dimensie zit in het ontwerp van decreet vervat. Het gaat dus over meer dan alleen maar de beroepscommissie.
Mevrouw Brusseel zegt dat we een centraal examen zouden moeten doen op het einde van het jaar, omdat je dat soort betwistingen dan niet hebt. Een toets is een examen.
Mevrouw Ann Brusseel : Neen, een toetsing is niet zoals een examen. Je kunt bepaalde onderdelen toetsen. Ik heb het over een evaluatie en niet over één gigantisch groot examen voor elk vak.
Minister Pascal Smet : Hoe doe je dat dan? Dat is een beetje anders dan wat u deze morgen hebt gezegd.
Mevrouw Ann Brusseel : Daarom heb ik gesproken over de verschillende pistes die men kan onderzoeken. In Groot-Brittannië kiest men ervoor om een aantal examens af te leggen op een bepaald niveau, de A-levels, en andere op een ander niveau, om naar O-levels te gaan. In Frankrijk kan men bij het baccalauréat ook voor bepaalde richtingen gaan. In ons systeem van algemene vorming wordt verwacht dat men een voldoende haalt over de hele lijn, voor alle vakken waarvoor men examens moet afleggen. Ik pleit voor een systeem waarbij men kennis en vaardigheden gaat testen, maar ik laat open hoe men dat systeem gaat implementeren. Dat is de nuance die ik wil aanbrengen.
Minister Pascal Smet : Goed, maar als men wil verhinderen dat mensen naar de Raad van State of andere beroepsinstanties stappen, dan moet er wel een examen zijn, of dat nu gebeurt op het niveau van de school, van de scholengemeenschap of centraal. Daarover zijn we het eens. Ik heb begrepen dat u voorstelt dat centraal te doen. Ik heb deze ochtend al gezegd dat ik daar geen voorstander van ben. De onderwijswereld is daar trouwens ook tegen. Mocht ik het hebben voorgesteld, dan zou u hebben gezegd dat ik een ballonnetje heb opgelaten.
Dat kon ik toch niet laten.
Mevrouw Ann Brusseel : Ik zit ook niet in een regering, of in de meerderheid.
Minister Pascal Smet : Men is daar tegen, net als ik, omdat dat leidt tot teaching to the test. Men gaat dan het laatste jaar gebruiken om zich voor te bereiden op de test. Dat wordt dan eigenlijk een verloren jaar. Dat is niet goed met het oog op het uitbreiden van de kennis. Bovendien krijgen we in ons onderwijssysteem dan een bijkomend probleem. U weet dat wij als overheid eindtermen opleggen. Dat zijn minimumdoelen, maar sommige scholen willen meer in hun leerplannen, en testen ook meer. Er is dus een spanningsveld ter zake. We vinden een beoordeling doorheen het jaar beter.
Dan kom ik tot de vraag over de herexamens. Nergens in de regelgeving van het secundair onderwijs wordt het woord ontraden gebruikt met betrekking tot herexamens. Die regelgeving zegt dat een uitgestelde beslissing, die er kan zijn op basis van een herexamen, maar ook op basis van een vakantietaak, mogelijk is in uitzonderlijke en individuele gevallen. Men mag niet veralgemenen. Als een school beslist om een bijkomende taak of herexamen op te leggen, dan moet die school een gegronde reden hebben en motiveren waarom. In 1990, toen men dat heeft beslist, was het uitgangspunt dat men vond dat het lerarenteam in de periode van september tot juni via allerlei evaluaties voldoende tijd heeft om te kunnen inschatten wat leerlingen kunnen, om informatie te verzamelen met betrekking tot de vraag of ze al dan niet de leerplandoelstellingen bereiken. Wat die twee maanden die erbij komen op het einde van het jaar betreft, is het eigenlijk niet echt wenselijk om te veralgemenen. Dat was de redenering van 1990. Voor specifieke redenen moest een uitgestelde beoordeling echter toch nog kunnen. Ik meen dat men toen ongetwijfeld heeft gedacht aan een ziekte, aan iets ernstigs dat is gebeurd in een leven. Ook voor een zorgnood zou men dat kunnen motiveren, denk ik. Ook in ons systeem heeft de delibererende klassenraad de autonome bevoegdheid om te oordelen of er al dan niet een bijkomende proef komt. Het enige wat de scholen niet mogen doen, is dit veralgemenen. Ze moeten voortdurend individueel motiveren waarom ze dat doen.
In het krantenartikel stond inderdaad dat ik dit wou vergemakkelijken. Ik zal letterlijk voorlezen wat onze reactie was, zodat u ziet hoe de dingen soms lopen. Die reactie hebben we ook schriftelijk bevestigd aan de krant. Ik citeer: Onderwijsminister Pascal Smet wil de rechtspositie van de leerlingen verduidelijken en de communicatie rond het examenreglement transparanter maken. Hij heeft daarvoor een voorontwerp van decreet klaar, dat binnenkort op de onderhandelingstafel ligt. De minister wil een nieuwe procedure, die ervoor zorgt dat betwistingen zo veel mogelijk vermeden worden door efficiëntere, schoolgebonden beroepsmogelijkheden. Dat is wat ik heb gezegd. Die avond heeft mijn medewerkster dan telefoon gekregen van de krant, met de boodschap dat de eindredactie dat wou aanpassen. Mijn perswoordvoerster heeft dat geweigerd en gesteld dat we bij die reactie bleven. En dan is dat gebeurd. Dan stond inderdaad in de krant dat ik dat wou vergemakkelijken, terwijl we en ik heb hier het bewijs zwart op wit dat niet wilden.
Dat is een heel concreet voorbeeld. Dat is niet de eerste keer: ik heb zo al een hele bloemlezing van gevallen waardoor ik soms actuele of andere vragen krijg. In dit geval kan ik zwart op wit bewijzen dat dit zo is verlopen. Ik heb dus nooit gezegd dat ik dat wou vergemakkelijken. Wel heb ik gezegd dat we een betere interne, schoolgebonden beroepsprocedure moeten hebben, die de dialoog kan herstellen met ouders, om te vermijden dat ze naar een extern beroepsorgaan moeten stappen. Meteen bevestig ik dan ook opnieuw dat ik geen voorstander ben van het oprichten van een gelijkaardige raad voor examenbetwistingen voor het secundair onderwijs. Wel moet er een interne, schoolgebonden procedure zijn. Wellicht zal die er komen op het niveau van de scholengemeenschap: voor de scholen vergemakkelijkt dat ook wel wat, denk ik. Dat zullen we de komende weken verder uitwerken. Mevrouw Deckx, ik hoop dat ik duidelijk ben geweest, maar goed, ook in De zevende dag heb ik dit duidelijk in de juiste context kunnen plaatsen.
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het nadeel van een interpellatie is dat ze al gedateerd is wanneer ze wordt ingediend. Ons systeem is tijdsgebonden: wie niet op tijd is, is niet mee. Er werd vlug een interpellatieverzoek ingediend, voor vrijdagmiddag. De zevende dag is nog altijd op zondag. Uw antwoord kwam dus daarna, maar vóór de zaak werd behandeld in deze commissie. Soms zorgt dat voor schizofrene toestanden.
Het voordeel van de interpellatie is dan weer dat u omstandig kunt uitleggen wat u hebt bedoeld in de kranten. Mevrouw Deckx heeft daarin gelijk. Ik had de krantenkop mee. Ondertussen had ik wel al iets anders gehoord.
U weet dat veel mensen soms terecht, soms onterecht lange tenen hebben en snel op hun achterste poten gaan staan. Ik begrijp wel dat het onderwijsveld denkt: we doen ons best, de druk voor dat A-attest en dat C-attest is al zo groot, en nu wil de minister het nog vergemakkelijken. Maar u hebt het kunnen uitleggen, dat is het voordeel van de interpellatie.
Minister Pascal Smet : Ik ben blij met de interpellaties. Ik heb ook het mooie voorbeeld gegeven hoe woorden (Opmerkingen)
We hebben dat per mail bevestigd, heel duidelijk, want ik wist dat het verkeerd begrepen kon worden. We hebben afgewogen wat we wilden zeggen en u ziet wat men er dan van maakt.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Minister, de meeste collegas, misschien wel allemaal, staan achter uw visie ter zake. Ik ben tevreden dat u vindt dat het intern moet worden geregeld, schoolgebonden.
Ik heb niets gezegd over de klassenraad zelf. Ik vind dat die meestal terechte adviezen geeft, maar motivering is belangrijk. De Raad van State heeft zich hier vooral over die motivering uitgesproken. We zitten nu eenmaal met mondige ouders. Dat zijn niet altijd hoogopgeleide mensen, maar we hebben veel franke ouders die altijd gelijk willen krijgen. Ik ben daartegen. Als de klassenraad een motivatie geeft, zullen de meeste ouders dat wel aanvaarden. Ik juich uw voorstel toe om vooral intern tot communicatie over te gaan. Dat is de goede houding.
U hebt uitgelegd wat de beroepscommissie juist zal inhouden. U zegt dat u het dossier van de leerzorg hier niet verder in wilt betrekken. Dat waren de eerste dingen die wij zagen. Ik had juist die interpellatie over leerzorg gehouden. Mevrouw Helsen, wat u zei, was terecht: het ging mij om de verwachtingen die geschapen worden bij de ouders. Ze lezen ook kranten, al klopt niet alles wat daarin staat. Er zijn hogere verwachtingen, en dat is niet altijd terecht. Ze leggen zo meer druk op het onderwijs en denken dat ze meer mogen verwachten. Mevrouw Helsen, u hebt gelijk, de scholen zouden terughoudender kunnen worden in hun engagement. Dat moeten we vermijden.
Ik ben tevreden met uw antwoord, minister.
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Voorzitter, ik ben grosso modo ook tevreden met het antwoord. Minister, uw antwoord bevat een goed evenwicht. De klassenraad moet worden erkend als dé autoriteit die over de leerlingen oordeelt en beslist over de attesten. Dat is primordiaal.
Het zou misschien goed zijn, minister, om iets te zeggen aan de onderwijsgemeenschap, namelijk dat u hen steunt en een hart onder de riem steekt. Hun werk is er de afgelopen jaren niet gemakkelijker op geworden. Van onze kant worden de eisen hoger, en aan de andere kant grenst de houding van sommige ouders aan het brutale. Er zijn zelfs al gevallen van geweld geweest van ouders naar leerkrachten. De leerkrachten verdienen een steuntje in hun werk.
Mevrouw Brusseel, u zegt dat de druk op leraren is toegenomen. Ik denk niet dat dat komt door de dreiging van procedures bij de Raad van State. Als ik de leraren hoor, is dat eerder door de vrees voor leerlingenverlies. Daar kunnen we oneindig over discussiëren.
Ik ben blij, minister, dat u uw juridische kennis actueel houdt. De opleiding rechten is blijkbaar nog zo slecht niet.
Minister Pascal Smet : Ik had dan ook grote onderscheiding. (Opmerkingen. Gelach)
Dat ben ik gisteren nog vergeten te zeggen.
De heer Boudewijn Bouckaert : Goed zo! Proficiat. Het is blijkbaar terecht.
Het geven van een A-attest is in feite een administratieve rechtshandeling zoals u zegt en is volgens de wet op de Raad van State principieel vatbaar voor beroep bij de Raad van State, alleen moet men eerst de andere beroepsmiddelen uitputten. Men kan bij decreet de bevoegdheid van de Raad van State uitsluiten omdat de raad maar bij wet is ingesteld. Maar dan zit men met de vereiste van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en zal men op een of andere manier een andere beroepsinstelling moeten realiseren. Dat is de juridische context. We kunnen er dus niet onderuit. Nu is dat de Raad van State, er zal altijd een meer gespecialiseerd juridisch orgaan het laatste woord hebben.
De Raad van State bekijkt de procedure en de motivering. Dat zou duidelijk moeten zijn voor de klassenraden. Ze moeten niet om het even wat zeggen. Niet alles kan door de Raad van State worden beoordeeld als een afdoende motivering. Zo zal de redenering de leerling krijgt een C-attest omdat ze te korte rokjes draagt geen bijval vinden. Dat is geen afdoende motivering. Via de motiveringsplicht kan de Raad van State optreden tegen de beslissing. Zo formeel is dat niet, en dat is gebeurd in deze kwestie. Het is evident dat het beroep bij de Raad van State vermeden dient te worden. Het is altijd een beetje een mislukking als de beslissing wordt weggenomen van de plaats waar ze primordiaal hoort: in de school, bij de leraars.
Wat de beroepsprocedure betreft, minister, licht u nog geen tipje van de sluier op. U zegt nog niet specifiek wat er in uw decreet over de rechtspositie zal staan. De werking van de beroepscommissie is pivotaal in deze zaak. Indien u de beroepscommissie goed zou opvatten, zal daarmee in de meeste gevallen de kous af zijn. Men zal niet meer naar de Raad van State trekken. Dat wil zeggen dat de uitspraak van de beroepscommissie grote autoriteit zal moeten verwerven. Dat kan, zoals u hebt gezegd, door externen, maar niet uitsluitend door externen, er moet een mix zijn. De raad van beroep van de Orde van Geneesheren, bijvoorbeeld, heeft een mix van raadsheren van het hof van beroep en van geneesheren zelf. Op die manier wordt niet aan eigenrichting gedaan.
Als de verplichting wordt opgelegd, ja goed, dan is dat een verplichting, maar ik geloof dat het een heel minimale, algemene verplichting is. Ik denk niet dat van betutteling kan worden gesproken; de verplichting vloeit voort uit de bekommernis om een beetje onpartijdigheid te brengen en om de verstoorde relatie weer in orde te krijgen.
Ik weet natuurlijk niet wat u zult doen, minister, maar ik zou ervoor pleiten dat u vermijdt dat de beroepscommissie en de klassenraad ten opzichte van elkaar komen te staan. Vandaar dat ik er ook voor pleit dat ze eventueel samen vergaderen en tot een consensus komen. Als er een consensus is tussen beroepscommissie en klassenraad, en er bovendien externen in zitten, dan denk ik niet dat er nog veel ouders zullen overwegen om naar de Raad van State te stappen.
Er moet ook eens bekeken worden in hoeverre bemiddeling kan. Ik heb hier het boekje bij van een van onze assistenten, mevrouw De Geyter, die ook referendaris is aan het Grondwettelijk Hof: Bemiddeling in het bestuursrecht. Dit is uiteindelijk een bestuursrechtelijke kwestie. De directeur en de beroepscommissie zouden ook kunnen bemiddelen vooraleer een echte uitspraak wordt gedaan.
Voor de herexamens moet er op de ene of de andere manier gecommuniceerd worden dat ze niet zo uitzonderlijk moeten zijn. Er wordt hier herhaaldelijk gezegd dat het examen een momentopname is. Dat is juist, maar goed, we moeten nu eenmaal werken met examens. Het kan zijn dat er momentane toestanden zijn die het examen en de omstandigheden van het examen enorm beïnvloeden en dat die momentane toestanden er een paar weken later niet meer zijn. In zulke gevallen moet de klassenraad toch durven te zeggen dat het een heel acute en tijdelijke toestand is en dat de leerling het gaat over meisjes en jongens van 14, 15 en 16 jaar, en die zijn kwetsbaar onder die invloed slecht gepresteerd heeft, maar dat aan hem of haar de kans wordt gegeven om het opnieuw te proberen als die omstandigheden weg zijn. Als het dan weer misloopt, dan is er een duidelijk bewijs dat er een tekort is en dat een C-attest gegeven moet worden. Dat zal dan ook meer aanvaardbaar zijn voor de ouders. Het systeem van herexamens zou toch iets meer gebruikt moeten kunnen worden.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Wim Van Dijck : Voorzitter, het antwoord van de minister was genuanceerd, en dat hadden we ook verwacht. We hebben ook achter de grote ronkende titels in de kranten of op websites gelezen wat zijn echte insteek was. We zijn ook heel tevreden dat hij de positie van de klassenraad uiteraard niet fundamenteel aantast.
We blijven er wel bij dat het niet nodig is om een procedure te veranderen die over het algemeen goed functioneert. We hebben hier nu wel een heel spectaculair geval gehad, maar in wezen is er met het functioneren van beroepsprocedures binnen de scholen eigenlijk geen fundamenteel probleem. Ik zou mij er toch voor hoeden om er veel aan te morrelen.
Het is zoals de heer Bouckaert zegt: we moeten de teksten van het decretaal initiatief afwachten. Ik heb begrepen dat de minister in de richting denkt van een verzwaring van het gewicht van de beroepscommissie, waarbij de beroepscommissie de beslissing van een klassenraad echt zou kunnen overrulen. Dat was tot nu niet het geval. Hij zou ook de samenstelling van de beroepscommissie veranderen en misschien de verplichting opnemen om elke keer zeker ook externen in de beroepscommissie te steken maar hierop heeft hij eigenlijk niet geantwoord. Men moet toch opletten dat er, zeker als zon beroepscommissie binnen de school functioneert, geen conflicten in het lerarenkorps ontstaan. De suggestie om het op het niveau van de scholengroep te doen, is al iets beter. De suggestie van de heer Bouckaert om samen te vergaderen, is misschien nog beter. Het zal allemaal afhangen van hoe het concreet in het decreet zal worden gegoten.
Minister, ik blijf erbij dat we ons ervoor moeten hoeden om iets te veranderen dat eigenlijk goed functioneert.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Voorzitter, minister, toch nog eventjes dit. We zitten toch wel ergens met een probleem. Leerkrachten en universiteitsdocenten klagen wel degelijk over een dalend niveau. Tegelijkertijd wijst onderzoek ook uit dat het vele zittenblijven absoluut niet rendeert. Zittenblijven rendeert zelden.
De situatie waarin we ons bevinden, is eigenlijk niet zo goed. Uit de PISA-onderzoeken (Programme for International Student Assessment) blijkt dat we aan het dalen zijn qua resultaten. Ik denk niet dat de docenten en professoren die klagen over het dalend niveau, allemaal ten prooi gevallen zijn aan een vreemde vorm van heimwee of nostalgie. Ik denk dat ze terecht wijzen op een sterk verschil in niveau van kennis en vaardigheden, bijvoorbeeld als het gaat over het schrijven van een degelijke scriptie door beginnende studenten. De scholen voelen dat ergens ook wel aan. Ze weten niet altijd goed hoe ze leerlingen kunnen motiveren om beter te studeren, maar ze zijn ook niet altijd geneigd om aan het einde van het zesde middelbaar zomaar het diploma aso mee te geven wegens de gedane moeite. Dat is wat ik probeer aan te klagen.
U zegt terecht dat de beslissing van de klassenraad geen verrassing mag zijn en dat meestal ook niet is. De verrassing moet uitgesloten worden. Daar ijveren de meeste schoolteams voor. De leerkrachten worden dan ook verplicht om een heel jaar lang, nagenoeg zeven dagen op zeven, klaar te staan om te communiceren en uitleg te geven aan ouders en leerlingen. In veel gevallen moet bij een onvoldoende ook worden bewezen dat leerkrachten genoeg hebben gedaan om daaraan te remediëren. Dat moet natuurlijk gebeuren, maar ik verneem steeds vaker van het werkveld dat de leerlingen steeds meer worden gepamperd. Bij alles wat ze doen, wordt hun handje vastgehouden. Als ze een onvoldoende halen op herhalingstoetsen, moeten er fiches worden ingevuld enzovoort.
Ik vertolk hier de zorg van heel wat leerkrachten die vragen naar een oplossing. U zegt dat men geen voorstander is van een aanpassing van het systeem. Ik ben daar echter niet zo zeker van. Ik hoor andere zaken. Ik hoor mensen die wel degelijk vragen naar een aanpassing, zij het een oriëntatieproef aan het begin van de universiteit of een soort maturiteitsexamen zoals dat vroeger bestond en waarbij men bijvoorbeeld op zijn minst een verhandeling moet schrijven voor men zijn diploma mee krijgt. Dat is nu eenmaal een basisvaardigheid waarover men moet beschikken bij de aanvang van hogere studies.
Teaching to the test is inderdaad een probleem. De enige reactie die ik steeds krijg, is dat dit een gevaar is. Indien men dat gevaar goed kent, kan men dat ook bestrijden en daar iets aan doen. Of zegt u nu dat alle landen die een dergelijke centrale evaluatie onder welke vorm dan ook hanteren, het zo slecht doen op het vlak van onderwijs? Ik denk het niet. De Angelsaksische landen gebruiken dat systeem om op een bepaald moment een centrale meting te hebben en om dus zeker te zijn.
Waarop kunnen ouders afgaan om te zeggen dat als hun kind naar een bepaalde school gaat, het wel degelijk klaar is voor die studies? Als ouders beslissen hun kind Economie/Moderne Talen te laten volgen, is het A-attest Economie/Moderne Talen dan werkelijk een garantie voor het slagen in bijvoorbeeld de studie Romaanse talen? Ik weet het niet. Als dat kind een A-attest krijgt terwijl het het hele jaar door was gebuisd voor Frans, dan ben ik niet zeker dat dat A-attest veel betekent na die studie Economie/Moderne Talen. Mensen kunnen zich nu alleen richten op de reputatie van een school, maar eigenlijk zijn er weinig indicaties voor een objectieve kwaliteitsmeting.
Teaching to the test is het enige dat voor zover ik al heb gehoord, wordt ingebracht tegen een systeem. Men zou dat kunnen aanpakken, tenzij iedereen me plots zou vertellen dat dit een heel slecht systeem is en dat bijgevolg het hoger onderwijs in landen zoals de Verenigde Staten en Engeland niet betrouwbaar is. Dan vraag ik me wel af waarom er zoveel kandidaten zijn om te gaan studeren in Oxford, Stanford, Harvard enzovoort.
Ik denk dat er wel goede elementen kunnen worden gehaald uit andere systemen. We moeten er niet prat op gaan dat we het hier perfect doen. Ik denk dat een toevoeging mogelijk is. Ik vind het een beetje jammer dat dit meteen onder de mat wordt geveegd.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Mijnheer Van Dijck, goed bestuur is natuurlijk ook proactief bestuur. Hoe meer dit in de media komt, hoe meer men ouders op gedachten brengt om naar de rechtbank te stappen. Het is dan ook nodig om in te grijpen als we het begin zien van een tendens die nog niet zwaar verontrustend is.
Ik ben blij dat de heer Bouckaert bevestigt dat er vanuit juridisch oogpunt iets moet gebeuren. Men kan iets doen als dat op een juiste, evenwichtige en correcte manier gebeurt. Het is natuurlijk een kwestie om dat evenwicht te vinden.
We moeten het debat over die centrale test niet te lang voeren omdat daar geen draagvlak voor bestaat, noch hier in de commissie, noch in het onderwijsveld. Er is echter wel een verschil met Oxford en Harvard, mevrouw Brusseel. Die universiteiten hebben een andere finaliteit. Zij zijn heel selectief en nemen enkel de besten. Dat is waar ze zich op richten. Zij bevinden zich in een totaal ander landschap dat niet met dat van ons kan worden vergeleken. Ook rectoren zoals Mark Waer van de KU Leuven hebben al gezegd dat dit niet het model is zoals wij dat in de klassieke Europese universiteit bekijken.
Die universiteiten zijn heel selectief in het binnenlaten. Er zijn er dan ook niet veel die dat kunnen doen. Ik zou dat dus niet vergelijken omdat het van een andere orde is.
Mevrouw Ann Brusseel : Je kunt het wel met andere zaken vergelijken. Er zijn voldoende landen die een centrale proef organiseren.
Minister Pascal Smet : Ja, maar met heel veel problemen.
Mevrouw Ann Brusseel : U hebt er nog maar één kunnen aanhalen. In alle discussies die ik daarover voer, hoor ik altijd maar één en hetzelfde probleem en dat is teaching to the test, wat je wel kunt vermijden. In Nederland wordt een deel van de evaluatie door de school gedaan zoals vandaag in Vlaanderen. Daarvan wordt het gemiddelde gemaakt voor de resultaten van de centrale toets.
Evengoed kun je kijken naar Nederland en Frankrijk. Dat zijn niet de Oxfords en Stanfords van deze wereld. Het is niet zo dat degenen die op die universiteiten aankomen, door toedoen van teaching to the test maar een beperkte kennis en vaardigheden zouden hebben, namelijk het enige dat is geëvalueerd. Daarom zeg ik dat de andere opleidingen in die landen ook degelijk zijn. Ik zie niet in wat het grote probleem zou zijn met teaching to the test.
Motie
De voorzitter : Door de heer Wim Van Dijck werd tot besluit van deze interpellatie een motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering uitspreken.
De interpellaties zijn afgehandeld.