Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 08/11/2012
Vraag om uitleg van de heer Boudewijn Bouckaert tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het snel toenemend aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs
- 147 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Fatma Pehlivan tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de oververtegenwoordiging van leerlingen van vreemde origine in het bijzonder secundair onderwijs
- 152 (2012-2013)
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Jaar na jaar blijkt de groep van leerlingen die in het buitengewoon onderwijs les volgt, toe te nemen. In het buitengewoon lager onderwijs steeg het aantal leerlingen van 26.753 in 2005-2006 naar 28.225 in 2010-2011. In het buitengewoon secundair onderwijs steeg het aantal leerlingen van 17.801 in 2005-2006 naar 19.487 in 2010-2011. Deze stijgingspercentages overtreffen ruimschoots de evolutie van het totaal aantal leerlingen. Het relatief aandeel van leerlingen in het buitengewoon onderwijs wordt dus steeds groter.
De stijging neemt spectaculaire vormen aan wanneer men de evolutie van het aantal leerlingen in bepaalde types van het buitengewoon onderwijs bekijkt. In type 3 van het buitengewoon lager onderwijs is het aantal leerlingen met 79 procent toegenomen, van 1300 naar 2300 leerlingen. Dit is echt spectaculair. Volgens de kinderrechtencommissaris, de heer Bruno Van Obbergen, zitten achter deze stijgingspercentages selectiemechanismen die met het eigenlijke doel van het buitengewoon onderwijs niets te maken hebben. Type 1 dat normaal bedoeld is voor leerlingen met een lichte mentale handicap, dient meer en meer als een opvangrichting voor kansarme kinderen. Dit is niet de bedoeling. Kinderen die bijvoorbeeld in november of december geboren worden, hebben drie kwart meer kans om in het buitengewoon onderwijs te belanden. Op die leeftijd is de datum van geboorte relatief gezien nog altijd zeer belangrijk. Dit wijst op een oneigenlijk mechanisme: de kinderen worden naar het buitengewoon onderwijs doorverwezen omwille van de leerachterstand, die verband houdt met hun relatief jonge leeftijd.
Minister, deze evoluties en de commentaren hierop van de kinderrechtencommissaris nopen mij tot een aantal vragen aan u. Kunt u deze evolutie van de stijgende populatie van het buitengewoon onderwijs bevestigen? Deelt u de analyse van de heer Van Obbergen dat oneigenlijke selectiecriteria de doorverwijzing naar het buitengewoon onderwijs bepalen? Vindt u het verantwoord dat de leerlingenpopulatie in het buitengewoon onderwijs blijft stijgen, en daarmee ook het hoge kostenplaatje van dit onderwijs? De gemiddelde kost van een leerling in het buitengewoon onderwijs is immers vele malen hoger dan in het regulier onderwijs. In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind wordt echter juist meer inclusief onderwijs bepleit.
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Ik ben blij dat we dezelfde bezorgdheid delen als collega Bouckaert. Af en toe is er toch wel eensgezindheid, en van daaruit komen waarschijnlijk toch wel dezelfde vragen in dezelfde tendens.
Minister, het aantal leerlingen in het bijzonder onderwijs kent jaar na jaar een stijging. De laatste tien jaar is het aantal kinderen dat les volgt in het type 3, het bijzonder lager onderwijs, toegenomen met 79 procent. In het secundair onderwijs gaat het om een stijging van 101 procent. Die cijfers zijn weinig verrassend. In de commissie hebben we het al verschillende keren gehad over het toenemend aantal diagnoses van leerstoornissen.
In mijn vraag wil ik het specifiek hebben over het profiel van de leerlingen die doorverwezen worden. Kinderen met een leerachterstand die te verklaren valt door hun sociaal-economische achtergrond of talenkennis komen al te gemakkelijk terecht in het bijzonder onderwijs. Ze worden geacht niet te passen in een reguliere school, maar eerder in het bijzonder onderwijs. De kinderrechtencommissaris noemt dat een zorgwekkende evolutie. Hij stelt zich vragen bij het profiel van de leerlingen die er les volgen en het gemak waarmee ze worden doorgestuurd. Als voorbeeld haalt hij type 1 van het bijzonder onderwijs aan: de doelgroep is licht mentaal gehandicapte kinderen, maar het gros van de klassen bestaat uit kansarme kinderen. Dat wijst erop dat binnen het onderwijs heel veel mechanismen bestaan die kinderen uitsluiten, terwijl onderwijs juist kinderen kansen moet bieden en verschillen moet wegwerken.
In het secundair onderwijs is de oververtegenwoordiging van leerlingen met een andere herkomst het meest opvallend. In een gewone secundaire school in Vlaanderen heeft gemiddeld 5,78 procent van de leerlingen een vreemde herkomst. In het buitengewoon middelbaar onderwijs maken de leerlingen met vreemde herkomst meer dan 9 procent uit van de schoolbevolking. De cijfers zijn terug te vinden in het Statistisch Jaarboek van het Vlaams onderwijs, schooljaar 2010-2011.
Minister, hoe denkt u te kunnen verhinderen dat de doorverwijzing naar bepaalde types van het buitengewoon onderwijs hoog correleert met de sociale achtergrond van de kinderen, vooral omdat we weten dat het samen plaatsen van zwak presterende kinderen contraproductief is? Welke maatregelen gaat u nemen om het probleem structureel aan te pakken? Bent u van mening dat er gesleuteld moet worden aan de doorverwijzingsprocedure?
De voorzitter : Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Katleen Martens : Ik wil me graag aansluiten specifiek op de derde vraag van collega Bouckaert. Die inclusie is momenteel politiek het correcte antwoord, maar onderwijskundig niet het passende antwoord op de geschetste problematiek. Inclusie kan pas werken als er aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, en alleen als het verschil tussen de standaardgroep en die inclusieleerlingen niet te groot is: de inclusieleerlingen moeten intrinsiek wel degelijk over die capaciteiten beschikken om het niveau van de standaardgroep te kunnen bereiken. Voorwaarde is wel dat de inclusiegroep zelf niet te groot mag zijn ten opzichte van de standaardgroep waarin zij dat inclusieonderwijs volgen. Verder, en zeker niet onbelangrijk, is dat de goedgeleide inclusie enorm veel organisatie vraagt, en toch wel een overbelasting is op de normale differentiatie die in de klassen gebeurt.
De populatiespreiding per klas is nu al erg groot, eigenlijk te groot voor de huidige structuren in het onderwijs, en ik denk dat de grote instroom in het bijzonder onderwijs eigenlijk meer duidt op problemen met die structuur, en problemen met de zwakte van die populatie. Dat heeft volgens mij in mindere mate te maken met tussen aanhalingstekens misplaatste doorverwijzing naar dat bijzonder onderwijs.
Het is perfect mogelijk dat de omgekeerde beweging gebeurt, van het bijzonder onderwijs terug naar het reguliere onderwijs. Ik heb zelf ooit in het eerste leerjaar een tweeling met Allerheiligen doorverwezen naar het bijzonder onderwijs. In het tweede leerjaar zijn ze weer gestart in het reguliere onderwijs. Zijn daar cijfers van bekend?
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Het probleem dat wordt geschetst, komt hier geregeld terug in de commissie. In 1995 was het mijn eerste vraag om uitleg aan toenmalig minister van Onderwijs Luc Van den Bossche. Het bestaat dus al heel lang. Er is ook al heel lang gewerkt aan oplossingen, maar het is een zodanig gevoelig onderwerp dat men er moeilijk uit geraakt. Dat bewijst ook het voorontwerp van decreet over leerzorg dat er op een bepaald moment is geweest. Dat is dan niet kunnen doorgaan. Nadien heeft de minister dringende maatregelen aangekondigd. Het is echt belangrijk om aan fundamentele veranderingen te werken in deze zaak.
Minister, is leerzorg nu definitief van de baan? Ik wilde dit vragen tijdens de bespreking van de beleidsbrief, maar ik vind daarover niet veel terug. Misschien komt het nog terug als we het bespreken in de commissie. Omdat het vandaag aan bod komt, wil ik deze vraag toch stellen. Is het decreet Leerzorg, zoals het is aangekondigd, definitief van de baan? Komt er niets meer van? Gaan we ons beperken tot die dringende maatregelen? Blijven die dringende maatregelen in een decreet dat er komt in december, zoals werd gezegd?
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Minister, hebt u cijfers bij over de re-integratie in het regulier onderwijs? Kan daaraan worden gewerkt? Het feit dat leerlingen naar het bijzonder onderwijs gaan en daarvoor extra ondersteuning krijgen die ze misschien nodig hebben en hen kan versterken, hoeft op zich niet negatief te zijn, op voorwaarde dat het geen eindigend traject is.
Minister, kunt u daarvoor aandacht hebben in het decreet Leerzorg of het decreet met de dringende maatregelen? Kunt u daar mechanismen inbouwen die dat bewerkstelligen?
Mevrouw Vera Celis : Dit onderwerp is hier inderdaad al vaker besproken. We hebben een zeer goed buitengewoon onderwijs, dat bijzonder goed is omkaderd. Daarom is het natuurlijk ook buitengewoon onderwijs. Het probleem is altijd weer hetzelfde: hoe krijgen we daar de juiste kinderen in?
We zitten met een overdiagnostisering van leerlingen. Er zijn types die worden gebruikt om bepaalde kinderen in te stoppen die daar eigenlijk niet moeten zitten. Hoe kunnen we een systeem op poten zetten dat de juiste weg aangeeft om de kinderen die de extra zorg en omkadering nodig hebben, in het buitengewoon onderwijs te krijgen? Indien dat niet optimaal is en die kinderen komen in het regulier onderwijs terecht, dan is de draagkracht van de school dikwijls een factor die meespeelt om die opvang te kunnen garanderen. Die draagkracht zou toch ook in dit verhaal moeten worden opgenomen.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Ik kan inderdaad bevestigen dat het aantal leerlingen zowel in het buitengewoon basisonderwijs als in het buitengewoon secundair onderwijs schooljaar na schooljaar toeneemt.
Wetenschappelijk onderzoek bevestigt inderdaad dat allochtone kinderen, kinderen met een taalachterstand en kinderen uit zwakkere sociaal-economische milieus vaker worden doorverwezen naar het buitengewoon onderwijs. Uit onderzoek blijkt dat één op vier kansarme leerlingen op lagereschoolleeftijd buitengewoon onderwijs volgt, terwijl dat maar 5 procent is als we de hele bevolking bekijken. Vooral de types 1, 3 en 8 fungeren als opvangnet voor leerlingen uit lagere sociale milieus.
Ook voor leerlingen van allochtone herkomst dat woord wil ik eigenlijk niet meer gebruiken, dus voor kinderen van nieuwe Belgen zijn er duidelijke aanwijzingen dat ze oververtegenwoordigd zijn in het buitengewoon onderwijs. In 2004 bevroeg het departement Onderwijs en Vorming een steekproef van scholen voor buitengewoon onderwijs over de mate waarin hun leerlingen scoren op een of meerdere gelijkekansenindicatoren die worden gehanteerd. Het blijkt dat het om heel hoge cijfers gaat.
Het is heel belangrijk dat we hier iets aan doen. We praten er inderdaad al een hele tijd over. Het brede leerzorgkader stond in het regeerakkoord. We moesten uitzoeken of we daar een draagvlak voor konden vinden en we hebben vastgesteld dat dat niet zo was. Dan hebben we geopteerd voor dringende of andere maatregelen. Daaraan zijn we volop aan het werken. We zijn dat niet vergeten. Het dossier heeft weliswaar wat vertraging opgelopen door interferentie met andere dossiers, die ook heel belangrijk zijn, onder andere het tbs-dossier (terbeschikkingstelling). We willen dat de Vlaamse Regering het ontwerp van decreet met een aantal belangrijke maatregelen in over leerzorg, goedkeurt in tweede lezing.
We werken daaraan. Ik ben het dus niet vergeten. Ik vind dat dat moet gebeuren. Als het is beslist, zal ik met veel plezier de inhoud komen toelichten in deze commissie. Ik wil niet aan windowdressing doen. Er zullen dus maatregelen in staan die effectief zijn voor het probleem dat we hier vandaag hebben besproken.
Ik heb de cijfers over de omgekeerde beweging niet bij, maar die is nagenoeg onbestaande. Het zijn uitzonderingen. Het kan wel en het gebeurt af en toe. (Opmerkingen van mevrouw Marleen Vanderpoorten)
Type 8? Niet zeer veel meer. Het is juist een van de maatregelen die we op dit moment aan het bespreken zijn. Het zou moeten in type 8. Een van de vaststellingen die we hebben gedaan, is dat er zelfs voor type 8 te veel kinderen in het buitengewoon onderwijs blijven. Een maatregel die we nu bespreken, is ervoor te zorgen dat kinderen die type 8 volgen, geen automatisme wordt, maar een tijdelijk gegeven. Dat is een maatregel in het pakket. Nu heb ik al een maatregel vermeld, hoewel ik dat niet van plan was. Over een paar weken meer hierover.
De voorzitter : De heer Bouckaert heeft het woord.
De heer Boudewijn Bouckaert : Minister, uw antwoord laat ons nog wat op onze honger zitten. In mijn vraag en die van mevrouw Pehlivan en in de opmerkingen van de kinderrechtencommissaris wordt er gewezen op iets dat misloopt, namelijk een soort misplaatst gebruik van het buitengewoon onderwijs. Er zijn problemen met kansarme kinderen, maar het buitengewoon onderwijs dient daar niet voor. Er is geen type in het buitengewoon onderwijs voor kansarmen of voor allochtonen. Dat klopt dus niet.
Minister, u zegt dat daartegen zal worden opgetreden in het ontwerp van decreet, maar u zegt niet hoe dat zal gebeuren. Daarmee blijven we toch een beetje op onze honger zitten.
Mevrouw Martens had het over politiek correct, met gezond verstand omgaan met het inclusief onderwijs. We moeten daarnaar streven. We moeten heel ons leven omgaan met gehandicapten, met mindervaliden, dat is een vast gegeven in de samenleving. Het is dan ook zeer goed dat kinderen dat zoveel mogelijk in de klas beleven. Daarom moet er een vermoeden zijn van inclusiviteit. We moeten dat zoveel mogelijk nastreven. Het is trouwens een verbintenis die Vlaanderen is aangegaan ten opzichte van de VN. Maar het moet natuurlijk realistisch blijven en de werking van het onderwijs en de draagkracht van de school niet ondermijnen. Daar moeten we heel pragmatisch nagaan wat wel of niet mogelijk is.
We mogen niet toegeven aan lobbywerking dat het buitengewoon onderwijs zich als een belangengroep gaat opstellen, zoveel mogelijk cliënten wil hebben en in functie daarvan zich tegen het inclusief onderwijs zou verzetten.
Minister, we zijn benieuwd naar de voorstellen die u zult doen in het ontwerp van decreet Leerzorg. Ik hoop dat u de bezorgdheid die in deze commissie tot uiting komt, zult meenemen.
De voorzitter : Mevrouw Pehlivan heeft het woord.
Mevrouw Fatma Pehlivan : Voorzitter, minister, u bevestigt de stijging, u geeft dus toe dat er echt wel een probleem is. Het is een probleem dat al jarenlang suddert. Ik kan getuigen dat het al dertig jaar bestaat. In 1980, toen ik begon in het lager onderwijs, gaf ik les in concentratiescholen in Gent. Toen zaten daar alleen Turkse kinderen, nu is er een concentratie van alle andere origines. Het was heel gemakkelijk, bij taalachterstand werd hop doorverwezen naar het bijzonder onderwijs. De ouders staan daar machteloos tegenover en van een terugkeer is zelden sprake. Ik heb toevallig enkele weken geleden een moeder ontmoet die daar heel veel voor heeft gedaan en die er wel in geslaagd is om haar dochter na twee jaar in het bijzonder onderwijs van het type 1, terug in het reguliere lager onderwijs te krijgen, maar dat is heel uitzonderlijk.
Het gebeurt al dertig jaar en de cijfers stijgen. U hebt het over 25 procent. Dat is één vierde! We moeten ons echt vragen beginnen te stellen. Het gaat over 25 procent waar het eigenlijk 5 procent zou moeten zijn, 20 procent zit daar dus niet op zijn plaats! Ik stel me dan ook vragen over alle andere maatregelen die we nemen in het lager onderwijs om de achterstand van kinderen weg te werken en over de middelen die geven aan scholen, GOK-middelen. We leggen toch wel een heel grote hypotheek op de toekomst van die kinderen.
Door het stellen van mijn vraag heb ik ook uiting gegeven aan de bezorgdheid van collegas. Ik meen dat we als commissieleden de bezorgdheid delen, want het kan niet dat kinderen die niet in het buitengewoon onderwijs thuishoren, daar zitten. Dat kan niet. Hopelijk zal wat u nu vooropstelt, een antwoord bieden en kan de ongerustheid bij ons voor een stuk worden weggenomen. Het is duidelijk dat we op een andere wijze naar ons onderwijs zullen moeten kijken en dat we de diversiteit binnen het onderwijs voorop moeten stellen.
De voorzitter : Mevrouw Martens heeft het woord.
Mevrouw Katleen Martens : Ik hoor mevrouw Pehlivan in haar repliek zeggen dat er al te gemakkelijk wordt doorverwezen naar het bijzonder onderwijs. Ze haalt aan dat er bij taalachterstand hup wordt doorverwezen naar het bijzonder onderwijs.
Ik hoop dan ook, mevrouw Pehlivan, dat als wij hier nog eens een voorstel indienen met betrekking tot de taalbadklassen, u dat mee zult goedkeuren. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Mevrouw Fatma Pehlivan : Ik wil hier gerust op antwoorden. We laten dit aan de minister over. Wij zijn niet voor taalbadklassen. Ik pleit eerder voor diversiteit binnen in de klassen. Diversiteit moet als een opportuniteit worden beschouwd, niet als een negatief aspect.
Mevrouw Katleen Martens : Gaat u maar eens een jaar lesgeven.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.