Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 06/11/2012
Vraag om uitleg van mevrouw Else De Wachter tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het systematisch opsluiten van jeugddelinquenten in de instellingen
- 139 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Katrien Schryvers tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het syntheserapport van de Zorginspectie over de gemeenschapsinstellingen en De Grubbe
- 142 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Danielle Godderis-TJonck tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het rapport van de Zorginspectie over de gemeenschapsinstellingen
- 177 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter : Voorzitter, minister, collegas, ik verontschuldig me alvast voor de mogelijkheid dat een aantal van mijn vragen iets minder relevant geworden zijn, in die zin dat we met een aantal collegas hierover vragen stellen en dat we daardoor in deze commissie al een klein debatje kunnen krijgen over dit rapport. Minister, het wijst er natuurlijk wel op dat heel wat collegas bezorgd zijn door de inhoud van dit rapport, en dat ze er een aantal pertinente vragen rond hebben.
Eén bepaalde zaak wil ik er vooral uitlichten, omdat het toch belangrijk is dat daar meer duidelijkheid rond komt. Uit het rapport van de Zorginspectie blijkt dat in drie van de vijf gecontroleerde instellingen isolatie van nieuw geplaatste jeugddelinquenten als een soort standaardprocedure naar voren wordt geschoven en wordt toegepast, ongeacht de problematiek van de jongere. Dit kunnen we uit het rapport afleiden. Nochtans, volgens de wetgeving mag isolatie enkel toegepast worden als het gedrag van de jongere een gevaar vormt voor zichzelf of voor anderen.
Minister, hoe worden de termijnen inzake isolatie toegepast? Gaat het dan over enkele uren of over een dag? Als men deze maatregel treft, is het de bedoeling dat men kan nagaan of de betrokkene bijvoorbeeld over gevaarlijke voorwerpen beschikt, agressiviteit vertoont, onder een bepaalde invloed staat enzovoort.
Iedereen is het erover eens dat isolatie in de mate van het mogelijke moet worden vermeden. Isolatie heeft immers een enorme impact op de relatie tussen de betrokkene en de opvoeders. Het is zeker niet mijn bedoeling iemand met de vinger te wijzen. Op basis van dit rapport en aan de hand van de vragen die wij hier stellen, willen we daar alleen meer duidelijkheid over krijgen. We beseffen immers allen dat het niet evident is om een evenwicht te garanderen in dit geheel.
Minister, kunnen we dat rapport van de Zorginspectie niet van naderbij doorlichten? Hoe staat het met de gedragscode die wordt opgesteld over de begripsverwarring tussen isolatie en afzondering? Wat is de stand van zaken over het actieplan dat wordt opgesteld naar aanleiding van het rapport?
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Mijn vraag is ruimer en breder dan de vraag van mevrouw De Wachter, die zich specifiek toespitst op het gebruik van isolatie of opsluiting. Dat is natuurlijk het punt dat het meest naar voren is gekomen in de pers. In het rapport staat echter veel meer dan dat.
Minister, ik heb recent een schriftelijke vraag gesteld over dit verslag. Daarin kondigde u aan dat het verslag op 15 oktober zou worden voorgesteld aan de directies en stafmedewerkers van de voorzieningen en dat het nadien publiek zou worden gemaakt. Het duurde niet lang voor een aantal elementen in de pers verschenen. We hebben er zelf dan ook inzage in gekregen.
Het intern verzelfstandigd agentschap (IVA) Zorginspectie startte in het voorjaar 2012 met een eerste reeks inspecties in de opvoedingsafdelingen van de gemeenschapsafdelingen De Kempen en De Zande en in het federaal detentiecentrum De Grubbe. Dat gebeurde in het juridisch referentiekader van het decreet over de rechtspositie van minderjarigen van 7 mei 2004. Dat bevat heel wat bepalingen die ik hier niet allemaal zal opnoemen.
Uit de bevraging van de jongeren blijken diverse elementen, ook een aantal positieve zaken. Zo vonden de jongeren dat ze bij opname voldoende geïnformeerd zijn over belangrijke zaken zoals de voor hen geldende regels voor de leefgroep. Zij geven ook te kennen dat het begeleidend personeel aanspreekbaar is. Dat is een conditio sine qua non voor een goede hulpverlening.
Er staan natuurlijk ook heel wat werkpunten in die veel verder gaan dan die isolatie. Er wordt verwacht dat de voorzieningen die werkpunten ter harte nemen zodat de rechten van die jongeren voortdurend en systematisch worden gerespecteerd.
Zo is er volgens de Zorginspectie nood aan een meer gecoördineerd en aangepast introductie- en vormingsbeleid voor het personeel van de publieke jeugdvoorzieningen, zodat zij beter op de hoogte zijn van de rechten en verantwoordelijkheden van jongeren en weten hoe ze ermee aan de slag kunnen in een context van beveiliging en dwang. Jongeren en hun ouders moeten ook actief betrokken worden bij de hulpverlening. Dit kan door middel van goede communicatie- en contactmogelijkheden en effectieve instrumenten betreffende inspraak en participatie.
Tot slot dringt de Zorginspectie aan op de opmaak van een procedure die een neutrale, interne behandeling van klachten garandeert en een verduidelijking van het pedagogisch kader inzake afzondering en isolatie bij opname.
Wat me opvalt in het rapport is de grote diversiteit tussen de verschillende instellingen. Ze worden niet bij naam genoemd. Het gaat dan over infrastructuur, organisatie, gebruik van isolatie, bestraffing, camerabewaking, sanitaire voorzieningen, nazorg bezoekmogelijkheden enzovoort.
Minister, op welke wijze wordt verder gewaakt over een correcte naleving van het Rechtspositiedecreet, in het bijzonder wat betreft de rechtswaarborgen en rechtsbescherming van jongeren, zeker op het vlak van tijdelijke afzondering en tijdelijke vrijheidsbeperking?
Hoe zal worden opgevolgd of de instellingen daadwerkelijk werk maken van de werkpunten die de Zorginspectie heeft geformuleerd?
In het antwoord op mijn schriftelijke vraag hebt u aangegeven dat dit een eerste reeks inspecties is en dat daarin rekening wordt gehouden met een verdere diversificatie van het zorgaanbod en de stappen die worden gezet bij het opstellen van een referentiekader voor kwaliteitszorg. Dat sluit aan bij die differentiatienota. We moeten ervoor zorgen dat er een gestroomlijnd beleid wordt gevoerd waarin rechtszekerheid en rechtswaarborgen zijn gegarandeerd. Er moet een eenvormig kader zijn waarbinnen die instellingen werken met daarin de nodige differentiatie.
De voorzitter : Mevrouw Godderis heeft het woord.
Mevrouw Danielle Godderis-TJonck : In het voorjaar van 2012 voerde de Zorginspectie voor het eerst inspecties uit in de opvoedingsafdelingen van de gemeenschapsinstellingen De Kempen en De Zande, alsook bij de pedagogische equipe van het federaal detentiecentrum De Grubbe. Deze inspectieronde kwam er op aandringen van het Kinderrechtencommissariaat en was opgenomen in de differentiatienota van het agentschap Jongerenwelzijn.
De inspectieronde betrof interviews met de verschillende actoren in de instellingen en was er specifiek op gericht om te vragen naar recht op informatie en communicatie, inspraak en participatie, klachtrecht, recht op contact en privacy en een menswaardige behandeling.
Het referentiekader en tevens de basis van het inspectiemodel was het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp en de memorie van toelichting.
In het rapport worden enkele algemene bevindingen opgelijst. Zo is er de behoefte aan een meer gecoördineerd en aangepast introductie- en vormingsbeleid voor het personeel zodat zij beter kunnen inschatten welke de rechten en verantwoordelijkheden zijn van de jongeren in de context van beveiliging en dwang. Bovendien gebeurt het nog te vaak dat isolatie van nieuwe bewoners voorkomt als een standaardprocedure, onder andere doordat de regelgeving of begripsverwarring over isolatie of afzondering voor velen te onduidelijk is. Volgens het rapport is een verduidelijking van het pedagogisch kader nodig. Verder zijn ook inspanningen nodig om jongeren en ouders meer te betrekken bij de hulpverlening door betere communicatie- en contactmogelijkheden aan te bieden en instrumenten te creëren die het mogelijk maken om participatie en inspraak te bevorderen.
In de conclusies van het rapport worden verder enkele werkpunten geformuleerd met het oog op het versterken van de rechtspositie van de geplaatste minderjarigen in de gemeenschapsinstellingen.
Minister, hoe evalueert u deze werkpunten en bemerkingen over regelgeving en rechtswaarborgen in het eerste inspectierapport van de Zorginspectie over de gemeenschapsinstellingen?
Naar aanleiding van het rapport stelde het agentschap Jongerenwelzijn een gedragscode op over isolatie van geplaatste minderjarigen. Vindt u dat deze code voldoende tegemoetkomt aan de beschreven vage regelgeving inzake isolatie en afzondering?
Wordt er voor de toekomst gewerkt aan de creatie van een structureel basistoezicht voor de gemeenschapsinstellingen? Zo ja, welke vorm zal dat toezicht krijgen?
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Voorzitter, dames en heren, het decreet Rechtspositie Minderjarigen en de implementatie ervan verdienen uiteraard de volle aandacht. Het toezicht op de implementatie van het decreet was reeds vervat in de inspecties door het agentschap Zorginspectie in de private voorzieningen. Voor het eerst werd dit decreet ook getoetst in de in de gemeenschapsinstellingen en in de pedagogische werking van het gesloten federaal centrum De Grubbe.
Een eerste inspectie vond plaats in het voorjaar 2012, waarbij de campussen van de beide gemeenschapsinstellingen alsook het gesloten federaal centrum van Everberg werden doorgelicht door de Zorginspectie. De eerste inspectie tracht een algemeen beeld te schetsen van de gemeenschapsinstellingen en het federaal detentiecentrum De Grubbe. Het juridisch referentiekader van de inspectie door het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie is gestoeld op het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarigen in de integrale jeugdhulp van 7 mei 2004 en het Klachtendecreet van 1 juni 2001.
Specifiek voor het gesloten federaal centrum De Grubbe nam men ook de samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse, Franse en Duitstalige gemeenschappen van 30 april 2002 en het ministerieel besluit tot goedkeuring van het huishoudelijk reglement van De Grubbe van 6 maart 2007 in ogenschouw.
Bij de eerste inspecties werd vooral gefocust op die rechten die door de jongeren zelf als belangrijk werden aangegeven in het rapport van het Kinderrechtencommissariaat over de rechtswaarborgen van jongeren in detentie. Zo kwam de Zorginspectie tot de afbakening van enkele specifieke rechten binnen het decreet Rechtspositie Minderjarigen, die bij deze inspectie onder de loep werd genomen. Concreet betreft het: het recht op informatie, zoals bepaald in de artikelen 11 en 12 van dit decreet, het recht op inspraak en participatie, terug te vinden in de artikelen 16 tot en met 19, het recht op klachten, zoals vastgelegd in artikel 29, het recht op contact, zie daarvoor artikel 14, paragraaf 25, ten derde, en artikel 28, paragraaf 2, en het recht op privacy en menswaardige behandeling, zoals bepaald in artikel 25. De inspectie verliep door middel van interviews van directieleden, stafmedewerkers, begeleiders en geplaatste jongeren. De inspecteurs vroegen hun in welke mate rechten van de jongeren werden gegarandeerd tijdens hun verblijf in de voorziening. Rond elk van deze rechten formuleerde het syntheserapport zowel werkpunten als good practices die inspirerend kunnen zijn voor de andere campussen of instellingen.
Het syntheserapport is openbaar en door iedereen te raadplegen via de website van het agentschap Zorginspectie. De commissieleden kunnen, indien zij hiertoe beslissen, het rapport ook doorlichten in deze commissie. U bent daar uiteraard meester over.
Reeds in de aanloop van het syntheserapport werd door de afdeling Gemeenschapsinstellingen een actieplan opgesteld dat een eerste antwoord is op het syntheserapport van de Zorginspectie. Het is een verzameling van ideeën vertrekkend van een referentiekader dat ruimer is dan dit van de Zorginspectie. Naast het decreet Rechtspositie Minderjarigen en het Klachtendecreet stoelt het actieplan ook op het Vlaams Actieplan Kinderrechten, dat loopt van 2011 tot 2014, de maatschappelijke beleidsnota Jeugdzorg en de visienota van de Staten-Generaal Jeugdhulp van 2012. Dit plan bevat zowel acties die op korte termijn realiseerbaar zijn, als een schets voor de volgende vijf jaar.
Voor 2013 stelt het actieplan onder andere voor werk te maken van een introductiebeleid, vorming en ondersteuning voor het personeel inzake het decreet Rechtspositie Minderjarigen, een essentiële voorwaarde om er kwalitatief mee aan de slag te gaan. Er wordt ook gedacht aan het aanpassen van brochures, het systematisch inzetten van tolken en het updaten van de website van Jongerenwelzijn in het kader van recht op informatie en duidelijke communicatie om er zo enkele te noemen.
Specifiek rond afzondering en isolatie hebben de gemeenschapsinstellingen reeds sinds 2007 een gevalideerde gedragscode, die in 2009 werd aangevuld met een verantwoording en een procedure. Al deze documenten zijn publiekelijk te raadplegen op de website van het agentschap Jongerenwelzijn. Het actieplan stelt voor op korte termijn de afspraken over de registratie van en het toezicht op de afzonderingen verder te verankeren bij het begeleidend personeel door middel van vormingsacties die gericht zijn op het gedifferentieerd gebruik van afzondering en isolatie. Een tweehonderdtal personeelsleden krijgen nu reeds de opleiding Life Space Crisis Intervention, een methodiek om conflicten en crisissen in leefsituaties te begeleiden. Verder maken we werk van het op punt stellen van de interne klachtenbehandeling en de systematische registratie van de klachten met een duidelijke taakafbakening ten aanzien van de JO-lijn. Hierbij zal zo veel mogelijk de laagdrempeligheid van de klachtenbehandeling worden gewaarborgd. Dit is een eerste stap in het verder uitwerken van een klachtenprocedure die voldoet aan de internationale bepalingen ter zake.
Recent namen de gemeenschapsinstellingen deel aan een rondetafel over het Nederlands klachtenrecht in de Nederlandse jeugdgevangenissen en de gesloten jeugdzorg georganiseerd door de kinderrechtencommissaris.
Er moet worden beklemtoond dat dit actieplan maar een eerste antwoord is op het syntheserapport van de Zorginspectie. Het is een verzameling van ideeën om de werkpunten aan te pakken en de good practices te verbreden en te verankeren. Het actieplan, dat de algemene richtlijnen schetst, zal de volgende maanden worden uitgediept door een nog samen te stellen groep van experts. Het is belangrijk dat de voorzieningen eerst voldoende tijd krijgen om deze acties verder te ontwikkelen en uit te rollen en ze te laten neerzetten in de praktijk van de dagelijkse werking. Hierbij wensen we te werken aan een maximale gedragenheid van de acties door de personeelsleden van de gemeenschapsinstellingen. Deze verdere uitwerking alsook de uiteindelijke implementatie zullen nauwlettend opgevolgd worden door de afdeling Gemeenschapsinstellingen zelf, ondersteund door de eerder vermelde expertengroep.
De opvolging van het actieplan van de gemeenschapsinstellingen en het centrum De Grubbe naar aanleiding van de aanbevelingen van Zorginspectie, zal immers mede het onderwerp vormen van de volgende inspectiebezoeken. Bij deze verdere uitbouw van de inspecties in de gemeenschapsinstellingen zal er vooreerst een opvolgfrequentie bepaald worden, zodat de Zorginspectie op regelmatige basis in de voorzieningen aanwezig is. Het toezicht kan dan ofwel items uitdiepen in focusinspecties, waarbij gerichter en explicieter aspecten van de regelgeving worden bevraagd en onderzocht, maar kan zich ook toeleggen op themas of rechten die tijdens de huidige inspectieronde nog niet aan bod kwamen. We verwijzen in dit kader ook naar de onderwijsinspectie die in september 2011 in de gemeenschapsinstellingen werd uitgevoerd u kent dat rapport, neem ik aan. Om tot een degelijk inspectiekader te komen, is het inderdaad belangrijk dat de inspecties op elkaar worden afgestemd.
Het is belangrijk dat we vertrekken vanuit het idee dat het belang van de jongere centraal staat. De Zorginspectie wil de mening van de jongeren meer in het licht stellen door de jongeren te bevragen tijdens de inspecties, zowel in de gemeenschapsinstellingen als in de private voorzieningen.
Wat we op dit moment ook onderzoeken, is de vraag of de vertaling van de rechtspositie minderjarigen naar de setting van de gesloten instelling en meer bepaald de maatregelen die daarin aan de orde zijn, toch geen decretale onderbouw vereisen om het op een betere manier te kunnen doen. Er is ook de vraag of het extern toezicht op de gemeenschapsinstellingen ook niet beter decretaal geregeld wordt in een orgaan dat ook kan beantwoorden aan wat op internationaal vlak kan worden vereist, dat betekent een samenstelling die ook voldoende onafhankelijkheid kan verzekeren en die specifiek wat de rechtspositie betreft, het toezicht kan verzekeren.
De voorzitter : Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw Else De Wachter : Minister, ik wil u danken voor uw antwoord. Het is belangrijk dat geeft u zelf ook aan dat naar aanleiding van dergelijke rapporten ook verder kan worden gebouwd, dat de opvolging kan worden verzekerd. Belangrijk is dat de werkpunten erin worden opgenomen en dat de jongeren zelf erbij worden betrokken, maar het is met het oog op de toekomst vooral belangrijk dat we alles vanuit deze commissie verder goed kunnen opvolgen. Werkpunten zijn heel belangrijk, ze kunnen ook een aantal pijnpunten blootleggen waaruit blijkt dat de ondersteuning van de instellingen voor bepaalde specifieke taken nog beter kan en misschien anders moet. Die ondersteuning kan misschien verder worden ingevuld vanuit de overheid. We moeten er samen aan werken om die in de toekomst verder vorm te geven. Het is voor ons uiteraard een heel belangrijk werkinstrument om de kwestie ook in de toekomst verder op te volgen. Dat is essentieel.
Voor de rest moeten we nu vooral bekijken hoe de opvolging gebeurt, hoe de punten worden aangepakt. We moeten dit vooral in de toekomst verder blijven opvolgen.
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is van groot belang dat het rapport er nu is, dat is een eerste grote stap. De opvolging van de werkpunten is dan natuurlijk een volgende stap. Ik ben zeker tevreden dat u stelt dat de afdeling Gemeenschapsinstellingen ter zake al een actieplan heeft opgemaakt. U benadrukt heel terecht dat een goede opleiding en gedragenheid van zon plan door alle medewerkers en alle betrokkenen van groot belang is.
Natuurlijk is ook de opvolging nadien belangrijk. Ik noteer dat die zal gebeuren door zowel de afdeling Gemeenschapsinstellingen als door middel van verdere inspecties. We hebben geen frequentie gehoord, minister, ik weet niet of die al bepaald is. Er is in elk geval een grote bekommernis hier in deze commissie over de verschillende werkpunten. Ik noteer dat u zegt dat moet worden onderzocht of er geen nood is aan een meer decretale basis. We moeten ons inderdaad eens bezinnen over de vraag of parlementaire initiatieven een en ander zouden kunnen ondersteunen.
De voorzitter : Mevrouw Godderis heeft het woord.
Mevrouw Danielle Godderis-TJonck : Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Ik ben blij dat we dit in de toekomst zullen kunnen blijven opvolgen. Dat staat ook genoteerd.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.