Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 08/11/2012
Vraag om uitleg van mevrouw Irina De Knop tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het verplicht maken van bedrijfsstages voor alle jongeren in het middelbaar onderwijs
- 140 (2012-2013)
Vraag om uitleg van mevrouw Goedele Vermeiren tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het voorstel om bedrijfsstages voor jongeren en leerkrachten in te voeren
- 161 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Voorzitter, minister, u hebt vast ook kennisgenomen van het onderzoek dat het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen (NSZ) heeft uitgevoerd bij 635 kleine of middelgrote ondernemingen waaruit blijkt dat afgestudeerde jongeren vaak geen realistische kijk hebben op hun taakomschrijving, het te verwachten inkomen en de extralegale voordelen. Maar liefst 68 procent van de kmos geeft aan dat jongeren de jobinhoud verkeerd inschatten. Een meerderheid van de zaakvoerders zegt dat de jongeren geen realistische kijk hebben op hun beginsalaris. Het zou om 58 procent gaan. Om die redenen wil het NSZ alle jongeren in het middelbaar onderwijs gedurende één maand verplicht een bedrijfsstage laten volgen. Dat zou volgens die organisatie ook moeten gelden voor leerkrachten.
U weet, minister, dat eerder ook al andere actoren uit het middenveld en uit de onderwijswereld pleitten voor het stimuleren van leerlingenstages: het Vlaams Netwerk van Ondernemingen (Voka), de Unie van Zelfstandige Ondernemers (UNIZO), Agoria, de Vlaamse Scholierenkoepel (VSK) en de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). Ik stel deze vraag niet omdat dit nu eventjes wordt aangekaart door het NSZ, maar ook en vooral omdat we weten dat dit een kwaal is of een disfunctie binnen het bestaande onderwijs.
De stemmen om leerlingenstages voor jongeren in het secundair onderwijs minder vrijblijvend te maken, klinken dan ook steeds luider. U hebt dit altijd gekoppeld aan de hervorming van het secundair onderwijs, maar aangezien we niet weten hoe en wanneer we zullen landen, is het de vraag of we geen maatregelen kunnen nemen los van die hervorming.
Leerlingenstages versterken uiteraard de praktijkgerichtheid en de zelfstandigheid van jongeren en hebben een onmiskenbare positieve invloed op de arbeidsattitude en op het leerproces. Dat blijkt uit tal van studies en onderzoeken. Het blijkt ook een heel goed middel te zijn voor de beroepsoriëntering en de studiekeuze in het hoger onderwijs. Ik meen, samen met die vele andere actoren, dat dit een belangrijke schakel is in de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en dat het een zaak is die door de overheid sterk moet worden ondersteund.
Minister, hebben schoolverlaters volgens u inderdaad te weinig realiteitszin over de inhoud van hun job en het te verwachten inkomen? Welke initiatieven kunnen directies nu al ondernemen om bedrijfsstages voor leerlingen en leerkrachten in hun school te bevorderen? Kunt u bijkomende maatregelen nemen om leerlingenstages in het algemeen secundair onderwijs te stimuleren? Staat u daarachter? Zo ja, wat zijn dan de timing en het stappenplan waarin u voorziet?
Ik wil ook graag uw appreciatie kennen van het voorstel om leerlingenstages verplicht te maken gedurende één maand. Of dat in één blok zou moeten gebeuren of gespreid over het jaar, laat ik nu nog in het midden.
Ik wou ook nog graag eventjes terugkoppelen naar uw beleidsnota waarin u onder OD 4, punt 4, toch heel duidelijk het engagement neemt om ervoor te zorgen dat er verplichte stages komen voor jongeren in het arbeidsmarktgericht onderwijs, maar ook voor jongeren in het secundair onderwijs, onder meer in het laatste jaar. Deze vraag is dus niet zomaar uit de lucht gegrepen.
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Voorzitter, minister, mevrouw De Knop heeft al een uitstekende inleiding gegeven. Het komt altijd weer neer op de afstemming van het onderwijs op de arbeidsmarkt, maar dan op verschillende niveaus.
Uit het onderzoek van het Neutraal Syndicaat voor Zelfstandigen blijkt inderdaad dat 69 procent van de kmos die de afgelopen twee jaar op zoek waren naar nieuw talent, een of meerdere werknemers heeft aangeworven die net de schoolbanken hadden verlaten. Dat heeft doorgaans positieve gevolgen: dat mag ook worden gezegd. Ze zijn gemotiveerd, heel mondig en leergierig. De hoofdmoot van die kmos geeft echter ook wel aan dat de jongeren vaak geen realistische kijk hebben op de taakomschrijving, het te verwachten loon en de extralegale voordelen. Ze schatten hun loon veel hoger in en ze verwachten veel extralegale voordelen. Misschien hebben ze dat thuis gezien en verwachten ze hetzelfde als hun ouders, maar dan al van bij het begin van hun carrière.
De voorzitter van het NSZ pleit voor de invoer van verplichte bedrijfsstages voor jongeren omdat de jongeren die nu uit het onderwijs afzwaaien, qua perceptie van jobinhoud en verloning echt wereldvreemd zijn. Ook voor leerkrachten pleit zij voor verplichte bedrijfsstages, omdat de afstand tussen het onderwijs en de bedrijfswereld heel groot is.
Minister, ik heb twee korte vragen die aansluiten bij de vragen van mevrouw De Knop. Hoe staat u tegenover het standpunt van het NSZ om alle leerlingen een verplichte bedrijfsstage te laten volgen? Vindt u het nodig dat leerkrachten in het kader van hun lesopdracht vaker de banden met het bedrijfsleven aanhalen? Dat is hier al aan bod gekomen. Het budget voor bedrijfsstages voor leerkrachten is net stopgezet in september. Ziet u nog andere manieren om de bedrijfsstages voor leerkrachten te stimuleren?
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Voorzitter, het onderwerp is hier al meermaals aan bod gekomen. Iedereen hier is ervan overtuigd dat het belangrijk is dat jongeren kennismaken met het bedrijfsleven en voldoende ondernemingszin aangeleerd krijgen. Daaruit concluderen dat een veralgemeende bedrijfsstage nuttig en noodzakelijk zou zijn, gaat me wat te ver. Niet alle jongeren kunnen een maand stage volgen. Ik vraag me echt af of dat wenselijk, nodig en mogelijk is.
Het is bijzonder belangrijk voor leerlingen in het bso en het tso om stage te lopen. Werkplekleren moet in die richtingen de nodige ruimte krijgen. Dat moet op een kwaliteitsvolle manier gebeuren. De absolute prioriteit moet echter naar de leerlingen van het deeltijds onderwijs gaan. Jammer genoeg krijgen veel van die jongeren nog steeds geen stageplaats in de bedrijfswereld. Ik vind het mooi dat het bedrijfsleven oproept om stages te doen en om meer aandacht voor het bedrijfsleven, maar ik zou de sector in de ruime zin van het woord willen oproepen om zelf nog sterker mee te werken aan het creëren van de nodige stageplaatsen. Het is niet altijd evident voor de scholen om een plaats te vinden. Ik deel de bekommernis van mevrouw Vermeiren, maar de implementatie vergt een sterkere medewerking van het bedrijfsleven.
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge: Minister, de vraag naar stageplaatsen voor leerkrachten kwam al uitgebreid aan bod op 2 oktober. Ik had toen zijdelings gevraagd naar de bedrijfsstages voor leerlingen. Er is niet dieper op ingegaan omdat het niet echt het onderwerp van de vraag was, ik ben dan ook blij met deze vraag om uitleg.
Ik deel de mening van de heer De Meyer: de stage veralgemenen in het secundair onderwijs is geen must voor mij. In het deeltijds onderwijs en het beroepsonderwijs lijkt me dat een logische keuze maar in het algemeen secundair onderwijs niet. Als die bedrijfsstages tijdens de schooluren moeten doorgaan, vallen er lessen weg: de tijd is nu eenmaal beperkt. We moeten dat goed beseffen. We kunnen de leerlingen geen extra uren op de schoolbanken doen zitten. Daar zullen ze niet mee akkoord gaan. Trouwens, wat moet er dan wegvallen? Wat zal er in uw beleidsbrief staan, minister? U zegt dat we bedrijfsstage moeten aanmoedigen, maar wat moet er dan plaats ruimen?
Op 2 oktober antwoordde u mij dat u geen zicht had op de totale vraag naar stageplaatsen. Als u het wilt aanmoedigen, zult u toch een zicht moeten krijgen op vraag en aanbod. Hoe gaat u dat realiseren? Welke aanvragen doen de scholen momenteel? U hebt convenanten afgesloten met enkele sectoren. Hebt u een zicht op het huidige aantal stageplaatsen? Op de tekorten? Dat moet eerst worden bekeken vóór we kunnen overgaan tot de vraag over een veralgemening in het secundair onderwijs.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet: Ik geloof dat we een beetje voorzichtig moeten zijn met deze studie. Het is me niet bekend hoe het onderzoek werd uitgevoerd. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk of het slaat op schoolverlaters uit het secundair onderwijs, uit het hoger onderwijs of uit beide. Bovendien wordt geen onderscheid gemaakt tussen opleidingen waarin ook nu al stage gelopen wordt en opleidingen waarbinnen dit niet het geval is of schoolverlaters die vakantiewerk deden en schoolverlaters die dit niet deden. Men signaleert mij dat enige voorzichtigheid in de interpretatie van de studie op zijn plaats is. Dat neemt niet weg dat het belangrijk is om bedrijfsstages te hebben.
Ik deel de mening van de sprekers die gewezen hebben op het niet-zinvolle karakter van een verplichte bedrijfsstage voor alle leerlingen. Dat lijkt me niet wijs te zijn. Bedrijfsstage is maar één vorm van werkplekleren, er zijn nog vormen die relevant kunnen zijn. Er bestaan vandaag bovendien heel wat mogelijkheden, ook voor aso- en kso-scholen. Scholen die dit willen, gebruiken die ruimte. Dat maakt deel uit van het pedagogisch project en valt onder de pedagogische vrijheid van de school, zoals de heer De Meyer opmerkt.
Ik ben wel voorstander, zoals in de beleidsnota is aangegeven, van verplichte stages in het tso en het bso. Ik zal deze verplichting inschrijven in het Onderwijsdecreet (OD) XXIII. Ik wil niet zo ver gaan om een minimumduur op te leggen. Nogmaals, het is slechts een van de mogelijkheden. We kunnen de stage wel verplicht stellen, maar we moeten de scholen vertrouwen wat betreft de invulling ervan.
Er is gewezen op de rol van de bedrijven om stages aan te bieden. Dat is terecht. Ik heb het al gezegd: zeker in tijden van economische crisis merken we dat het niet altijd evident is om stageplaatsen te vinden.
We hebben inderdaad geen centrale databank. Ik weet niet of het wenselijk is om dat op te richten. Het vinden van stageplaatsen ligt bij de scholen. Het Ministerie van Onderwijs kan daar niet in interveniëren. Dat betekent niet dat ik ertegen zou zijn, dat is weer wat anders. Conclusie, veralgemeend verplichten: neen; voor tso en bso in principe verplichten: ja. We zullen daarover trouwens, vooruitlopend op de hervorming van het secundair onderwijs, een bepaling opnemen in OD XXIII en dat regelen.
Ik vind niet alleen de bedrijfsstage voor leerlingen belangrijk, ook leerkrachten en bedrijfsleven moeten een samenwerking aangaan. Dat kan gaan van bedrijfsbezoeken, ontmoetingen met bedrijfsleiders, over bedrijfsstages en andere vormen van werkplekleren. We hebben de middelen van bedrijfsstage en navorming samengevoegd om juist meer mogelijkheden te creëren. De leerkracht kan samen met de leerlingen naar een bedrijf gaan. Dat is een vorm van bedrijfsstage waar sommige bedrijven open voor staan.
Ik ben een genuanceerd voorstander van de bedrijfsstage. De liefde zal van beide kanten moeten komen. We nemen dit systematisch op in alle convenanten wanneer we dat met de sectoren bespreken.
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop: Ik kan daar niet zoveel op zeggen. Oké, het verplichtend karakter in bso en tso wordt in OD XXIII opgenomen. Ik ben benieuwd op welke manier. U hebt daar niet veel uitleg bij gegeven. Ik neem aan dat u dat niet kunt op dit moment. Ik kijk ernaar uit.
Ik ben het met één ding niet eens. Misschien komt het door de manier waarop we de vraag hebben gesteld. Een leerlingenstage is voor mij niet per se een bedrijfsstage. Laat het ons werkplekleren noemen. U wilt de stages niet verplicht maken in het aso. U wilt dat vrij laten, het valt onder de pedagogische vrijheid van de school. Als u de bedrijfsstage voor het bso en tso verplicht gaat maken, zou u hetzelfde kunnen doen voor werkplekleren in het aso. Dan kan nog, naargelang de studierichting en de school, bekeken worden wat de beste vorm van werkplekleren is voor die opleiding. Kinderen vasthouden op de schoolbanken vind ik niet meer van deze tijd. Als men er een verplichting van maakt, zou dat betekenen dat scholen hier bewust mee bezig moeten zijn, en dat is vandaag niet zo.
Minister Pascal Smet : Mevrouw de Knop, denkt u dat bedrijven in staat zijn om dat te organiseren voor alle leerlingen?
Mevrouw Irina De Knop: Ik heb het niet alleen over bedrijven.
Minister Pascal Smet : Uw vraag is wel zo gesteld. U zegt nu wel dat u het ruimer ziet, dat is oké, ik neem daar dan akte van. Maar uw vraag was wel degelijk gericht op bedrijfsstages.
Mevrouw Irina De Knop: Correct, minister. Ik ga akkoord met u dat dit in de finaliteit van de studierichtingen in het aso niet altijd nodig is of wenselijk.
Minister Pascal Smet: Bedoelt u dan maatschappelijke stages?
Mevrouw Irina De Knop: Inderdaad, bij een organisatie, bij een middenveldorganisatie: eender wat
Minister Pascal Smet: Ja, oké, maar dat is een ander verhaal.
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Minister, het was een bevredigend antwoord. Bedrijfsstages voor arbeidsmarktgerichte opleidingen zijn cruciaal. Er moet inderdaad veel meer samenwerking komen tussen de scholen die de stageplaatsen moeten zoeken en het bedrijfsleven.
Ik ben het er ook mee eens dat dit in het aso niet zo opportuun is, omdat er daar gewoonlijk geen arbeidsmarktgerichte opleidingen zijn. De maatschappelijke stages waar mevrouw De Knop naar verwijst bestaan al, in projectweken, seminaries en dergelijke. Als we die leerlingen ook nog op stage sturen, nemen we misschien de plek af van leerlingen die wel een stage nodig hebben in het beroeps- of technisch onderwijs. We mogen instellingen en bedrijven niet het hele jaar met leerlingen overbelasten.
De liefde moet van beide kanten komen, zoals collega De Meyer zegt. In arbeidsmarktgerichte opleidingen, daar moeten we de bedrijfsstages organiseren. We kijken uit naar OD XXIII.
De voorzitter: Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Ik ben wel tevreden met het antwoord van de minister. Ik zou toch willen waarschuwen om niet alles zomaar te verplichten. Er bestaan nu al enorm veel mogelijkheden. Alle wetenschappelijke richtingen van het aso gaan bijvoorbeeld naar de Wetenschapsweek in Technopolis. Maatschappelijke stages bestaan, bijvoorbeeld in rusthuizen, maar dan wel tijdens de vakantie. Maar alles verplichten aan scholen? Scholen moeten nog de vrijheid hebben om zelf een en ander in te vullen.
De voorzitter: De vragen om uitleg zijn afgehandeld.