Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 23/10/2012
Vraag om uitleg van mevrouw Vera Van der Borght tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over het seksueel overschrijdend gedrag door professionelen in de welzijnssector
- 91 (2012-2013)
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, minister, collegas, de problematiek van het seksueel misbruik is al vaak aan bod gekomen in deze commissie. Uiteraard hebben we het debat ook gevoerd naar aanleiding van het misbruik in de kerk en toen werd al een en ander beslist om ervoor te zorgen dat er een duidelijk meldpunt is en dat nog eens duidelijk is welke welzijnssectoren een rol spelen in de begeleiding van mensen die het slachtoffer zijn van misbruik. Toch werden we een tiental dagen geleden opnieuw geconfronteerd met een aantal pijnlijke zaken. We krijgen nu melding van misbruik binnen de sector, door hulpverleners, en dat ten aanzien van mensen die een beroep doen op die welzijns- en gezondheidssector om geholpen te worden.
Minister, u werkt hieraan via uw kwaliteitsbeleid. Blijkbaar overweegt u om ook een meldingsplicht in te voeren op het niveau van de voorzieningen. Ik denk dat er een aantal knelpunten blijven bestaan. Naast het misbruik op zich, is het schokkend dat ook hier weer net zoals bij het misbruik binnen de kerk bepaalde mensen wel wisten dat er zich een probleem voordeed. Dat zon situatie jaren kan aanhouden zonder dat iemand van de professionele krachten actie onderneemt, vind ik echt not done. Niemand voelt zich geroepen om een vermoeden van misbruik of seksueel overschrijdend gedrag te melden.
Het is volgens mij dus essentieel dat we als Vlaamse overheid werken aan een cultuuromslag, aan het sensibiliseren van de mensen om melding te maken indien ze weet hebben van seksueel grensoverschrijdend gedrag of als er een vermoeden van bestaat. Veel hulpverleners worstelen enerzijds met hun beroepsgeheim en anderzijds weten ze niet hoe ze aan zon melding moeten beginnen. Het is dus essentieel dat u als minister de zorgverleners grondig informeert over waar de grenzen van het beroepsgeheim liggen en waar de plicht tot melding start, en dat u de zorgverleners goed informeert over hoe men een melding van grensoverschrijdend gedrag kan doen.
Bij de aanvang van mijn vraag heb ik al gezegd dat we hier al een aantal keer van gedachten hebben gewisseld over de grenzen van het beroepsgeheim, maar we zijn er nog niet echt uit. De feiten nopen ons tot actie. We moeten hier grondig over nadenken en er beleidsmatig iets aan doen.
Minister, u meldt dat u een en ander zult inschrijven in het kwaliteitsbeleid van de verschillende sectoren. De vraag dient gesteld te worden wat de gevolgen zijn als blijkt dat hulpverleners en directies jarenlang op de hoogte waren van grensoverschrijdend gedrag of daarvan een vermoeden hadden, maar er niets mee hebben gedaan. Welke maatregelen zullen dan getroffen worden ten aanzien van die zorgverleners en ten aanzien van de voorziening?
We moeten duidelijk zijn: hoe en wat in een kwaliteitsbeleid inschrijven is één zaak, de opvolging is natuurlijk even cruciaal. Als mensen de stap zetten om een melding te doen, maar nadien vaststellen dat er niets mee gebeurt, dan is dat heel erg en dan zijn de mensen ook niet geholpen.
Het is belangrijk om niet alleen hulpverleners te viseren, maar ook voorzieningen. Voorzieningen moeten een cultuur creëren waarbinnen zon melding wordt aanvaard en ook ernstig wordt genomen.
Minister, ik kom tot mijn vragen. Wilt u de meldingsplicht invoeren? En zo ja, hoe ziet u die meldingsplicht dan?
Welke initiatieven zult u nemen om binnen de voorzieningen een cultuuromslag te realiseren waardoor professionelen in welzijns- en gezondheidszorgvoorzieningen vlugger geneigd zullen zijn om effectief melding te doen in het geval van seksueel grensoverschrijdend gedrag of van een vermoeden daarvan?
Bent u bereid professionele hulpverleners grondig te informeren over de grens tussen het beroepsgeheim en de meldingsplicht, en om hen vertrouwd te maken met de procedures die gevolgd moeten worden om seksueel grensoverschrijdend gedrag of een vermoeden daarvan, te melden? Bent u bereid om deze informatie op geregelde tijden te verstrekken?
Welke gevolgen zult u verbinden aan het niet melden van seksueel grensoverschrijdend gedrag of het vermoeden daarvan ten aanzien van hulpverleners en ten aanzien van voorzieningen?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Voorzitter, minister, de discussie over de grens tussen meldingsplicht en beroepsgeheim is een discussie die de laatste jaren helaas regelmatig aan de oppervlakte komt naar aanleiding van concrete dossiers.
Ik stel me de vraag, minister en u zult daar als eminent jurist onmiddellijk op kunnen antwoorden , of dit niet een hoofdzakelijk federale bevoegdheid is. Kunnen wij hier in Vlaanderen zomaar regels uitvaardigen zolang we niet de volledige bevoegdheid hebben u kent mijn standpunt hierover, maar dat is een ander verhaal? Kunnen wij in Vlaanderen zomaar autonome regels invoeren op het vlak van de hulpverlening?
Uw kwaliteitsbeleid is natuurlijk bijzonder belangrijk. Ik meen dat het heel nuttig zou zijn om daarover een groot maatschappelijk debat ten gronde te voeren.
Er zijn immers heel veel echelons die betrokken partij zijn, mevrouw Van der Borght.
Minister, ik ben benieuwd naar uw antwoord.
De voorzitter : Mevrouw Jans heeft het woord.
Mevrouw Vera Jans : Ik sluit me aan bij deze vraag. Toen dit verhaal destijds in de media kwam, hebt u daar al op gereageerd, minister. U zei toen dat de invoering van een meldingsplicht weliswaar op het niveau van de voorziening snel kon gaan. Wat is de stand van zaken?
Ik herinner me ook nog de heel recente, althans in deze commissie, bekendmaking van het nummer 1712 en de sensibiliseringscampagne die toen werd gevoerd met affiches en spotjes op televisie. Overweegt u om opnieuw een sensibiliseringscampagne rond dit nummer te organiseren om dat nummer nog beter bekend te maken bij het grote publiek, of richt u zich met andere acties eerder tot een specifieke doelgroep van hulpverleners?
Tot slot gaat het inderdaad om een heel delicaat evenwicht tussen welzijn en justitie. Vaak gaat het niet alleen over de meldingsplicht of over de geheimhouding. Vaak gaat het ook over slachtoffers en hun wensen. Het is belangrijk dat die altijd worden gerespecteerd. Dit is een moeilijk verhaal, maar het is goed dat het hier ter sprake wordt gebracht.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Het is correct dat de oplossing van het gesignaleerde probleem altijd uit verschillende op elkaar afgestemde acties zal bestaan. Er zijn bij dergelijke feiten onvermijdelijk een aantal actoren betrokken namelijk hulpverleners, directies van voorzieningen, de erkennende overheid, de Zorginspectie, de justitiële en de politionele diensten. Er bestaat dan ook niet één simpele ingreep om aan die complexe en delicate problematiek van seksueel misbruik een oplossing te bieden.
Aangezien het echter altijd over onaanvaardbaar gedrag gaat, bij uitstek in relaties waarin manifeste afhankelijkheid speelt gezagsrelaties , moeten we zorgen voor een en-enverhaal waarin vanuit de verschillende invalshoeken en door het betrekken en responsabiliseren van verschillende actoren, alles wordt ingezet op het vermijden van dat gedrag. Wij staan ten opzichte van de problematiek van seksueel misbruik voor een gelaagde, integrale aanpak van dit grensoverschrijdend gedrag. Dat staat al van bij het begin van deze legislatuur hoog op onze agenda.
Op dit ogenblik lopen er al heel wat acties en zijn er al verschillende maatregelen in uitvoering die erop gericht zijn om vanuit onze bevoegdheden en met onze mogelijkheden een beleid te ontwikkelen dat inzet op de strijd tegen seksueel misbruik.
De vraag naar een meldingsplicht ten opzichte van justitie is in de context van seksueel grensoverschrijdend gedrag een regelmatig terugkerende vraag. In het strafwetboek staan er regels die bepalen wat de straf is wanneer men het beroepsgeheim schendt in een aantal zorgberoepen. Daarop zijn er uitzonderingen. Recent, naar aanleiding van de werkzaamheden van de commissie over seksueel misbruik in de Kerk, hebben Kamer en Senaat die regels gewijzigd. Dat zijn de regels die handelen over de opheffing en de modaliteiten van de opheffing van het beroepsgeheim dat rust op de zorgverlener die in een vertrouwensrelatie moet staan tot zijn patiënt of cliënt. Die vertrouwensrelatie wordt essentieel geacht indien men wil spreken over een goede en kwaliteitsvolle zorgverlening of hulpverlening.
Dat soort strafrecht wordt gecombineerd met artikel 422bis, met name het schuldig verzuim. Diegene die heeft nagelaten om hulp te bieden aan iemand in nood, maakt zich schuldig aan strafbare feiten.
Daarnaast zijn er vragen over de meldingsplicht van voorzieningen. We hebben het dan over het toezicht vanuit Volksgezondheid en de inspectiediensten die in Vlaanderen bevoegd zijn voor de erkenning van voorzieningen. Het gaat over het toezicht van de Zorginspectie en de betrokkenheid van de erkennende overheden, met name de agentschappen die rechtstreeks instaan voor de erkenning van diensten en voorzieningen. In het kader van het Kwaliteitsdecreet is de vraag in welke mate zij worden geïnformeerd over mogelijk seksueel misbruik. Zij moeten erover waken dat er adequaat wordt opgetreden.
Er bestond wat verwarring over het woord meldingsplicht. Enerzijds is er het debat in het kader van het strafrecht dat is gevoerd in het federale parlement. Anderzijds is er het debat over de vraag of het vanuit ons Kwaliteitsdecreet nodig is om aan voorzieningen bepaalde verplichtingen op te leggen. De toepassing daarvan zou dan door onze Zorginspectie worden gecontroleerd. Die verplichtingen hebben betrekking op het beleid en op de rapportage van feiten van seksueel misbruik.
De zorgberoepen zelf vinden zon meldingsplicht in termen van strafrecht niet vanzelfsprekend. Dat debat is uitvoerig gevoerd in de desbetreffende Kamercommissie. Hierover zijn veel hoorzittingen georganiseerd. Tijdens die hoorzittingen is steeds hetzelfde argument naar voren gebracht. De zorgverstrekker en de patiënt of cliënt moeten steeds op de vertrouwensrelatie kunnen rekenen. Een algemene, lineaire maatregel met betrekking tot de melding aan de justitie is hiermee niet in overeenstemming te brengen. Dit debat heeft uiteindelijk zijn beslag gekregen. Ik zal straks nog iets over de modaliteiten zeggen.
Ondertussen is in Vlaanderen een beleid gevoerd dat vooral inzet op de regels met betrekking tot de kwaliteit en de kwaliteitsbewaking in de gezondheids- en welzijnssectoren. Dit lijkt me ook belangrijk. Het gaat in Vlaanderen om twee beleidsdomeinen. Door middel van uitvoeringsbesluiten bij het decreet dat de kwaliteitszorg regelt, trachten we in alle voorzieningen en instellingen procedures in te stellen om de detectie, de aanpak en de melding van situaties van grensoverschrijdend gedrag te regelen. Het gaat hier dan om een melding aan de administratief bevoegde overheid, in dit geval het agentschap.
Dit laatste punt heb ik al op eerdere momenten in deze commissie kunnen toelichten. Ik heb toen ook een aantal vragen beantwoord. We vertalen de aanbevelingen van de federale commissie in de uitvoering binnen onze eigen bevoegdheidsdomeinen. We willen in alle sectoren van het welzijns-, volksgezondheids- en gezinsbeleid nagaan hoe de uitvoeringsbesluiten bij het Kwaliteitsdecreet de uitvoering regelen.
Het is de bedoeling in de uitvoeringsbesluiten verplichtingen met betrekking tot de aanpak van het grensoverschrijdend gedrag te incorporeren. Ik heb het dan over de manier waarop het binnen de instellingen en de voorzieningen effectief mogelijk moet zijn een beleid te voeren en zichtbaar te maken. Het moet mogelijk zijn de Zorginspectie te tonen hoe de detectie, de aanpak en de meldingen verlopen. Dit omvat tevens de externe meldingen aan het agentschap.
Het Vlaams beleid doet geen afbreuk aan wat het parket en de justitie moeten doen. De ene maatregel treedt niet in de plaats van een andere maatregel. De Vlaamse regels ontslaan betrokkenen niet van hun verplichtingen of verantwoordelijkheden ten aanzien van de relatie met de mensen van het gerecht.
In een aantal sectoren is de hertaling van de strijd tegen het seksueel misbruik al in de uitvoeringsbesluiten geïncorporeerd. Ik denk dan, bijvoorbeeld, aan de regelgeving voor de kinderopvang en de personen met een handicap.
Dit is al geïmplementeerd in de uitvoeringsbesluiten voor alle diensten en voorzieningen die door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) worden erkend en gefinancierd. Dit geldt ook voor de afdeling Welzijn en Samenleving. Ook de centra algemeen welzijnswerk (CAWs) zijn hiermee al in regel. De voorzieningen die door het agentschap Jongerenwelzijn worden erkend, hebben de regelgeving al in concrete verplichtingen voor de voorzieningen vertaald. Het Vlaams agentschap Zorg en Gezondheid bereidt momenteel een aantal soortgelijke uitvoeringsbesluiten voor. Het gaat dan vooral om de woonzorgcentra, om de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cggs) en om de ziekenhuizen. Deze laatste groep is natuurlijk van groot belang. In ziekenhuizen krijgen we vaak te maken met de grote aanwezigheid van een aantal zorgprofessionals die eigenlijk in een sector met federale erkenningscriteria werken. Vlaanderen kan eventueel aanvullende reglementen opstellen met betrekking tot de toepassing van het Kwaliteitsdecreet.
Mevrouw Van der Borght heeft daarnet gevraagd wat ik op dit vlak van plan ben. Dit wordt momenteel uitgevoerd. We trachten systematisch op te lijsten welke sectoren al in orde zijn. Wat de meldingsplicht ten aanzien van onze administratie betreft, hebben we een systeem ontwikkeld dat blijkbaar min of meer met het Nederlandse systeem vergelijkbaar is. De rapportering aan de Zorginspectie is hierin ingeschreven.
De andere kant van de zaak heeft natuurlijk betrekking op de strafrechtelijke regels betreffende het beroepsgeheim. Aan het strafwetboek is een nieuw artikel 458bis toegevoegd. Dit artikel verruimt het spreekrecht van de hulpverleners. Na het debat in het federaal parlement is geoordeeld dat we geen strafrechtelijk beteugelbare meldingsplicht ten aanzien van de justitie hoeven te introduceren. Zo ver moet het niet gaan. Er is daarentegen wel geoordeeld dat we beter een manier zouden zoeken om het spreekrecht te verbreden. Dit houdt in dat het beroepsgeheim in bepaalde situaties wordt opgeheven.
Artikel 458bis houdt het volgende in. Eenieder die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en hierdoor kennis heeft van een misdrijf gepleegd op een minderjarige of op een persoon die kwetsbaar is ten gevolge van zijn leeftijd, zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, kan, onverminderd de verplichtingen die door artikel 422bis zijn opgelegd, het misdrijf ter kennis van de procureur des konings brengen. Hij kan dit wanneer er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de fysieke of psychische integriteit van de minderjarige of van de bedoelde kwetsbare persoon en wanneer hij die integriteit niet zelf of met de hulp van anderen kan beschermen. Hij kan dit ook wanneer er aanwijzingen zijn van een gewichtig en reëel gevaar dat andere minderjarigen of de bedoelde kwetsbare personen het slachtoffer van de in vermelde artikelen bedoelde misdrijven zouden kunnen worden en dat hij deze integriteit niet zelf of met behulp van anderen kan beschermen.
De nieuwe bepaling van het strafwetboek verruimt het spreekrecht. Het spreekrecht is nu ook relevant in de context van grensoverschrijdend gedrag tussen volwassenen. Het geldt niet enkel voor minderjarigen.
Het ontlopen van de verantwoordelijkheid in deze context kan ten gevolge van artikel 422bis worden bestraft. Dit artikel bevat de bepalingen met betrekking tot het schuldig verzuim. Dit betekent dat het beroepsgeheim niet altijd kan worden ingeroepen. Het gaat om een combinatie tussen een spreekrecht en het artikel dat het schuldig verzuim strafbaar stelt.
Professor Vansweevelt van de Universiteit Antwerpen heeft deze stelling in verband met het strafwetboek recent bevestigd. Deze juridische autoriteit stelt hierover het volgende: Collegas die weet hebben van misbruik kunnen zich niet achter hun beroepsgeheim verschuilen. Ze hebben spreekrecht, zodat ze in noodsituaties hun beroepsgeheim mogen doorbreken. Een andere specialiste, professor Liesbet Stevens van de KU Leuven, vult daarbij aan: Dan komt het beroepsgeheim bij kennis van misbruik in de buurt van schuldig verzuim.
Het zijn situaties die de betrokkene moet afwegen: als ik mij toch beroep op mijn beroepsgeheim terwijl ik een spreekrecht zou kunnen inroepen en ik oefen dat spreekrecht niet uit, dan is het niet uitgesloten dat ik me eigenlijk schuldig maak aan schuldig verzuim. Ik kan u een aantal autoriteiten citeren, maar ik neem aan dat dat niet nodig is. Het beroepsgeheim dient dus eigenlijk dat is de duidelijke ondertoon van het recente debat, ook in het Belgisch parlement om de privacy van de patiënt te beschermen, niet die van de arts.
Dat is dus de context. Wij spreken van een meldingsplicht op ons niveau en binnen onze bevoegdheden. Die meldingsplicht wordt wel degelijk ingevoerd. De meldingsplicht is al geruime tijd van toepassing op een aantal sectoren en wordt gradueel ingevoerd in alle sectoren waarvoor Vlaanderen bevoegd is om uitvoeringsbesluiten van het Kwaliteitsdecreet op toepasselijk te maken.
Er werden ook een aantal andere vragen gesteld en die zijn wat mij betreft even pertinent. Mevrouw Van der Borght verwijst naar de noodzaak van een cultuuromslag en dat is een heel juiste analyse. Het is heel duidelijk dat onder meer door het kwaliteitsbeleid, de uitvoering en de modaliteiten ervan namelijk zeggen dat een uitdrukkelijk geformaliseerd beleid moet worden gevoerd inzake grensoverschrijdend gedrag, intern duidelijk maken dat het niet getolereerd wordt, dat het gemeld moet worden, dat men weet hoe men ermee moet omgaan en dat het ook gerapporteerd moet worden die cultuuromslag effectief wordt ondersteund.
Wij gaan ervan uit en we zijn ter zake bezig met een aantal acties dat er in de hulpverlening permanente alertheid moet zijn voor signalen van misbruik. Zodra men te maken heeft met gezagsrelaties, onevenwichten in posities en hulpverlening voor kwetsbare mensen, weten we dat er een risico is en dan moeten we ervoor zorgen dat er een algemeen beleid is dat voortdurend alert is voor signalen die zouden kunnen wijzen op seksueel misbruik.
Wat doen wij daarvoor? We investeren al geruime tijd in vorming en sensibilisering van medewerkers van voorzieningen. Daarnaast is er het meldpunt 1712, het meldpunt voor de brede bevolking. Het wil een laagdrempelig meldpunt zijn en het is ondertussen een nieuw en belangrijk gegeven. Dat meldpunt ging op 12 maart 2012 van start. Zoals u weet, is het een integratie van de bestaande meldpunten, aanspreekpunten en onthaalwerkingen van de vertrouwenscentra kindermishandeling (VK) en de CAWs. Het meldpunt is te contacteren op werkdagen van 9 tot 17 uur. Er is voorzien in een permanentieregeling, en personen die buiten de openingsuren bellen, krijgen de boodschap dat ze contact kunnen opnemen met Teleonthaal op het gratis nummer 106. In die zin is er ook buiten de kantooruren in een reactie voorzien.
Wat doet het meldpunt? In eerste instantie zal het meldpunt goed en ondersteunend luisteren, want voor mensen die gekwetst zijn in een hulpverlenende relatie of die daar naar aanleiding van wat ze via de media vernemen misschien opnieuw mee worden geconfronteerd, is het een hele stap om naar een meldpunt te bellen. Wat bijkomend gebeurt, hangt sterk af van de verwachting van de beller zelf. Soms is het al voldoende dat hij of zij het verhaal kan doen, is dat al een opluchting en is de verdere verwachting van de beller eerder diffuus. In dat geval kan het meldpunt in een later stadium eventueel zelf opnieuw contact opnemen om te bekijken of er naar vraag is naar opvolging, of er nieuwe verwachtingen zijn. Als de beller aangeeft dat hij een klacht wil indienen, dan gaat het meldpunt daarover in dialoog om te bekijken wat mogelijk en/of zinvol is in die individuele situatie en maakt het meldpunt de betrokkenen desgevallend wegwijs in de mogelijkheden die er daarvoor bestaan. Wil de beller dat het parket wordt ingeschakeld, dan ook start het meldpunt daarover een dialoog, onder meer over de consequenties van die stap, en maakt het meldpunt de beller wegwijs in wat hem of haar te doen staat. Als het een actuele situatie betreft en als daarbij de integriteit van de betrokkene acuut in het geding is, dan kan het meldpunt uiteraard ook zelf de stap naar het parket zetten.
Op deze manier geeft het meldpunt vorm aan zijn drieledige opdracht, telkens op basis van een gedegen vraagverheldering, want het is belangrijk dat het gesprek plaatsvindt. Die opdracht bestaat uit informeren, adviseren en doorverwijzen naar hulpverlening of parket. Dit zijn de drie missies van het meldpunt. Cruciaal in het hele gebeuren is de inschatting van de situatie door diegene die de telefoon opneemt en daarvoor zitten er in de meldpunten ervaren medewerkers aan de telefoon. Ze moeten aan de hand van het gesprek de inschatting kunnen maken.
Het meldpunt verwerft stilaan zijn plaats, het wordt bekender. Het klopt dat we een nieuwe campagne plannen om het meldpunt opnieuw onder de aandacht te brengen, die campagne is in voorbereiding. Op dit ogenblik zijn er gemiddeld tweehonderd oproepen per maand. Het opstarten van een meldpunt is maar effectief als het bredere publiek hiervan ook op de hoogte wordt gebracht, dat gebeurde vorig najaar met een eerste campagne met kindermishandeling als accent. Er komen volgend jaar twee nieuwe campagnes, met het accent respectievelijk op partnergeweld en ouderenmishandeling. Dat zijn de twee accenten, mevrouw Jans, die in de nieuwe campagnes zullen worden gelegd.
Er werden ook vragen gesteld over sensibilisatie en een cultuuromslag. Wij investeren behoorlijk veel in de vorming voor hulp- en dienstverleners, jeugdwerkers, onderwijsmensen, trainers in de sport enzovoort. Ik moet hierbij verwijzen naar de vorming die loopt voor alle medewerkers in jeugdhulpvoorzieningen. Het is een vrij grootschalig programma dat op dit moment loopt. Het gaat om een aanbod deskundigheidbevordering in het omgaan met verontrustende situaties. Het opzet is ambitieus: we willen alle professionelen in de jeugdhulp in Vlaanderen bereiken en hen ondersteunen in het adequaat en respectvol omgaan met situaties waarin de integriteit van minderjarigen bedreigd wordt.
In de jeugdhulp is er daarenboven in voorzien dat elke hulpverlener een consult kan vragen aan het comité voor bijzondere jeugdzorg (CBJ) dat wordt in de toekomst het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg of aan het vertrouwenscentrum kindermishandeling. Dat consult kan betrekking hebben op het inschatten van het omgaan met misbruik van een minderjarige door een volwassene en de gepaste reactie daarop ten opzichte van die volwassene. Op dit moment loopt dat vormingsprogramma dat wordt uitgerold over heel Vlaanderen.
Ik moet ook verwijzen naar een engagementsverklaring die ik met minister Smet en minister Muyters heb ondertekend en die dus niet alleen betrekking heeft op het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin maar ook op de domeinen Jeugd, Sport en Onderwijs. In die verklaring verbinden wij ons als ministers, samen met de administraties en de representatieve organisaties, tot vorming en sensibilisering rond de problematiek van grensoverschrijdend gedrag in de voorzieningen en organisaties.
Concreet hebben Sensoa en Child Focus een Raamwerk Seksualiteit en Beleid ontwikkeld en dat voor de verschillende werkvormen van de vier beleidsdomeinen vertaald naar een instrument waarmee de voorzieningen zelf aan de slag kunnen.
De gebeurtenissen van de voorbije weken leren ons dat we dergelijke inspanningen verder moeten blijven opentrekken naar alle sectoren en alle doelgroepen van ons beleidsdomein. Momenteel overleggen we met de koepels van de ziekenhuizen en de woonzorgcentra over dit thema.
Bij de vorming en ondersteuning van de mensen moet er voortdurend aandacht zijn voor het beroepsgeheim en het spreekrecht. Daar wordt ook uitvoering informatie over verstrekt. Dat is nu ook het geval met alle lopende vormingen voor elke hulpverlener in de jeugdhulp. We trachten hun duidelijk uit te leggen wat de huidige regelgeving ter zake is.
Ik engageer mij ertoe dit aspect met de koepels van alle sectoren aan te kaarten zodat dat belangrijke thema in het vormings-, trainings- en opleidingsbeleid van elke voorziening een plaats kan krijgen.
Bij niet-melding door een voorziening wat onze regelgeving betreft, gaat het dan om een inbreuk op de bepalingen die zijn opgenomen in de uitvoeringsbesluiten van het Kwaliteitsdecreet kan de Zorginspectie effectief optreden. Niet-naleving van de uitvoeringsbepalingen van het Kwaliteitsdecreet kan in het uiterste geval leiden tot de verplichting zich binnen een bepaalde termijn te conformeren, tot een administratieve geldboete of tot intrekking van de erkenning. Bij niet-melding door een individueel iemand speelt desgevallend artikel 422bis van het strafwetboek, met name schuldig verzuim.
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Ik besef dat er al heel wat inspanningen zijn geleverd. Toch worden we met de regelmaat van de klok met onze neus op een aantal feiten gedrukt. Het meldpunt is er vandaag, alsook de wijziging van het strafrecht. Ik denk echter dat er nood is aan een heel goed, duidelijk omschreven kader, vooral dan wat het beroepsgeheim betreft. Binnen de sector blijven voor- en tegenstanders lijnrecht tegenover elkaar staan. Ik wil dan ook een pleidooi houden voor een duidelijke folder waarin alles staat en waarin wordt verwezen naar het gewijzigde strafrecht in verband met het beroepsgeheim en naar het Kwaliteitsdecreet. Mensen moeten de verschillende zaken uit elkaar kunnen halen. Zij moeten ook een goede leidraad hebben over hoe ze de zaken kunnen aanpakken. Die folder moet beschikbaar zijn op zo veel mogelijk plaatsen. In die folder moet ook worden verwezen naar de mogelijke gevolgen van zwijgen of het verzuimen van de meldingsplicht. Het is belangrijk dat men die kent.
De gebeurtenissen leren ons dat we verder aandacht moeten hebben voor deze problematiek en dat een goede opvolging van de beslissingen die worden genomen door het beleid, belangrijk is.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Ik zal u een aantal folders bezorgen die worden gebruikt in instructieboekjes die wij momenteel in de opleiding in de sector jongerenwelzijn gebruiken. Daarin staat hoe hulpverleners een dergelijk probleem kunnen erkennen en wat zij dan kunnen doen.
We zijn van plan om dit soort bepalingen in de uitvoeringsbesluiten van het Kwaliteitsdecreet op te nemen voor alle sectoren. We zijn daarin al een behoorlijk stuk opgeschoten.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.