Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 02/10/2012
Vraag om uitleg van de heer Peter Reekmans tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over een aangepast voorstel voor de jeugdinstelling De Grubbe in Everberg
- 2226 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Reekmans heeft het woord.
De heer Peter Reekmans : Minister, De Grubbe, nog altijd beter bekend als Everberg, betrof jarenlang een samenwerking tussen de federale overheid, de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. Nu gaat het verder met een louter Nederlandstalig opzet en wordt de capaciteit uitgebreid. Enige tijd geleden kwamen diverse problematieken in verband met de gang van zaken in Everberg naar buiten. Pijnpunt is vooral de samenwerking en visie van enerzijds de opvoeders in dienst van de Vlaamse Gemeenschap en anderzijds de penitentiair beambten, cipiers genoemd, die voor de federale overheid werken.
Minister, de federale directie en de directie van de Vlaamse Gemeenschap dienden met betrekking tot Everberg een aangepast voorstel in, in het kader van de capaciteitsuitbreiding tot veertig jongeren. Graag verneem ik uw inschatting en evaluatie van dit aangepast voorstel. Zal de samenwerking tussen de opvoeders en de cipiers hierdoor vlotter en accurater verlopen? In welke mate wordt de pedagogische werking van de Vlaamse Gemeenschap verbeterd en meer in overeenstemming gebracht met de manier waarop er in de gemeenschapsinstellingen in Vlaanderen gewerkt wordt?
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Sinds de capaciteitsuitbreiding van De Grubbe in juli 2011 is er ruimschoots de gelegenheid geweest om de gewijzigde werking op basis van het aangepaste voorstel te evalueren. De bevindingen hieromtrent zijn positief. De samenwerking tussen het Vlaamse en federale personeel in dit nieuwe kader verloopt beter en meer afgestemd. Zo is er nu ruimte voor structureel overleg tussen de hoofdopvoeders en de penitentiair assistenten, waardoor er korter op de bal gespeeld kan worden bij eventuele disciplinaire problemen. Dit structureel overleg maakt het ook mogelijk gezamenlijke verbetervoorstellen aan de directie te formuleren. Als leefgroepen worden opgesplitst in kleinere groepen voor activiteiten die een sterkere sturing en begeleiding vereisen, gebeurt dit enkel nog binnen de eigen leefgroep, wat beter werkbaar is voor beide personeelsgroepen.
Het aangepaste voorstel heeft op diverse punten geleid tot een verbetering van de pedagogisch-didactische werking. Deze werking sluit nu ook meer aan bij de manier van werken in de gemeenschapsinstellingen. Globaal is er minder nadruk komen te liggen op de zuivere detentie, waardoor meer aandacht en energie gaat naar het pedagogische aspect. Hierdoor kunnen we beter inspelen op de noden van de jongeren. Op het vlak van onderwijs worden er klasgroepen samengesteld over twee leefgroepen heen, wat de groepshomogeniteit in termen van kennisniveau en capaciteiten van de jongeren ten goede komt. Ook het aantal uren theorieles werd uitgebreid, van twee naar drie uur per dag. Verder zijn de duur van het onthaalregime, de leefgroepgrootte, zijnde tien in plaats van twaalf jongeren, en de regels met betrekking tot roken identiek of grotendeels gelijkgetrokken met de hierover geldende normen in de gemeenschapsinstellingen.
De heer Peter Reekmans : Dank u, minister, voor uw antwoord. Ik heb enkele kleine bemerkingen. Toen de eerste aanpassing is gebeurd, hebben we het debat al gevoerd. Eén ding blijft me opvallen. Ik ga akkoord dat je alle kanten van het verhaal moet kennen, maar ik blijf toch merken dat er, sinds de Franstalige vleugel is vertrokken, meer problemen zijn gekomen. Ik pleit absoluut niet voor meer federale bevoegdheid, maar ik denk dat we nog altijd in een spagaat zitten, met een rol voor federale en Vlaamse ambtenaren. Ik durf te zeggen dat ik niet voldoende expertise heb in deze materie, maar het is in mijn eigen regio, en dat is de reden dat ik de vragen steeds heb gesteld en wil opvolgen. Waarom gaan we niet over tot een volledig Vlaamse instelling zoals alle andere? Er blijven problemen tussen enerzijds de federale cipiers, om het zo te zeggen, en anderzijds de Vlaamse opvoeders. Mij maakt het niet uit of het een federale instelling is of een Vlaamse, maar we zitten er nu tussenin. Kunnen we daar niet meer duidelijkheid brengen?
Wat disciplinaire problemen betreft, minister, blijven er mij verhalen ter ore komen over het uitdelen van straffen aan jongeren. In het huishoudelijk reglement van de instelling staat duidelijk dat de directie die jongeren moet zien en spreken. Ik blijf horen dat de directie telefonisch straffen uitdeelt, zelfs zonder de jongeren te zien. Omdat het gaat over de persoonlijke levenssfeer, ga ik er niet dieper op in. Ik heb die verhalen niet kunnen verifiëren, ik weet het enkel vanuit bronnen binnen die instelling, maar ik heb er vragen bij. Ik weet niet in welke mate dat waar is, maar het is mijn taak als parlementslid om die vraag aan u te stellen. Als dergelijke verhalen ontstaan, is er wel iets van aan. Waar rook is, is vuur, zegt men meestal.
In de problematiek van de scholing is er vooruitgang geboekt, dat klopt. De lesuren zijn uitgebreid, er wordt meer aandacht aan besteed. Men laat 16-jarigen niet meer vingerverven, dat is inderdaad gestopt. Maar als jongeren daar een periode zitten, blijf ik me toch vragen stellen. Ik heb de vraag gesteld aan minister Smet, en hij heeft toegegeven dat er een probleem is met de leerplicht tijdens het verblijf in de instelling. Dat is nog altijd niet verbeterd. Uiteindelijk gaat het dikwijls over jongeren die door hun problematiek soms te weinig met die scholing bezig zijn of probleemjongeren zijn. Door daar niet meer op in te zetten, maken we de situatie nog erger.
Ik weet dat u dat niet een-twee-drie kunt oplossen, maar het is toch noodzakelijk om nog meer in te zetten op het pedagogische schoolaanbod, dat die jongeren eigenlijk echt nodig hebben als ze veel sneller opnieuw een kans willen hebben in de maatschappij. Voor alle duidelijkheid, minister: ik weet ook niet precies hoe dat moet, dat is niet gemakkelijk te organiseren en er zijn ook verschillende niveaus van jongeren. Maar we moeten er toch nog veel meer op inzetten. Als er jongeren zijn die echt scholing nodig hebben in Vlaanderen, zijn zij het. Daarmee moeten we voorkomen dat ze niet naast de maatschappij vallen.
De voorzitter : Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mevrouw Katrien Schryvers : Mijnheer Reekmans, vanzelfsprekend onderschrijven wij allemaal dat jongeren die in De Grubbe, in een gemeenschapsinstelling of in een andere instelling verblijven, evenzeer recht hebben op onderwijs en dat daar op een zo goed mogelijke manier voor moet worden gezorgd. Dat heeft al meermaals voorwerp uitgemaakt van afspraken tussen de minister van Welzijn en de minister van Onderwijs.
Wat De Grubbe betreft, heb ik nog niet lang geleden de minister met een schriftelijke vraag naar de gemiddelde verblijfsduur gevraagd. U knikt wel, maar ik weet niet of u weet dat de gemiddelde verblijfsduur 22 dagen was. Het is niet evident om dan voor jongeren met een heel verschillende herkomst en met heel verschillende capaciteiten, interesses, taal en dergelijke op een goede manier dat onderwijs te organiseren. Het belangrijkste is hen voor te bereiden op de uitstroom uit De Grubbe, eender waarnaartoe, zij het een gemeenschapsinstelling, het thuismilieu of een andere instelling. Dat moeten worden voorbereid en daar moet weer worden gezorgd dat het recht op onderwijs wordt gegarandeerd.
Minister Jo Vandeurzen : Met die zaken kan ik het eens zijn. Ik hoop dat er in een debat over staatshervorming en jeugdsanctierecht ruimte is om te kijken wat je beter kunt organiseren. We zijn bezig met een oefening differentiatie in de gemeenschapsinstellingen, waarbij we zoeken naar een meer modulair systeem en meer aansluiting op onderwijs. Er is ook een protocol afgesloten met de minister van Onderwijs voor de gemeenschapsinstellingen. Dat je met twee bevoegdheidsniveaus zit in een instelling, maakt de zaken niet gemakkelijker. Maar er zijn intussen stappen gezet en door de uitbreiding van de capaciteit en het aantal lesuren evolueren toch ook dingen in de goede richting. Wellicht zal in de toekomst een debat over de positionering binnen het jeugdsanctierecht een nieuwe opportuniteit zijn.
De heer Peter Reekmans : Mevrouw Schryvers, ik weet ook wel dat de duur drie weken is, hoor. Wat u vertelde, is hetzelfde als wat ik net zei. Er is inderdaad een verbetering gebeurd. In die drie weken mogen we 16-jarigen niet bezighouden met vingerverven. Dat is verbeterd.
Minister, op mijn vraag naar het disciplinaire aspect heb ik geen antwoord gekregen. Het is uw taak als minister om dat te verifiëren. Ik heb uit verschillende bronnen informatie gekregen dat de directie jongeren straft zonder ze te zien. Dat druist volledig in tegen het pedagogisch project. Ik kom hier niet voor betichtingen, ik stel een vraag. Ik stel voor dat u uw oor eens te luisteren legt. Ik vind het toch belangrijk dat ook dat verbetert. Het onderwijs is inderdaad beter geworden, laten we nu ook dat disciplinaire verbeteren, mocht dat effectief zo zijn.
Minister Jo Vandeurzen : Ik ga dat navragen.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.