Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 03/07/2012
Interpellatie van de heer Chris Janssens tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de gedeeltelijke vernietiging van een artikel in het decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling door het Grondwettelijk Hof
- 143 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Filip Watteeuw tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de gevolgen van de vernietiging door het Grondwettelijk Hof van artikel 3, 1°, c) en artikel 3, 4° van het decreet betreffende de private arbeidsbemiddeling
- 2133 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Janssens heeft het woord.
De heer Chris Janssens : Minister, het decreet van 10 december 2010 strekte ertoe de regeling opgenomen in het decreet van 13 april 1999 met betrekking tot de private arbeidsbemiddeling in het Vlaamse Gewest te vervangen door een nieuwe regeling, die onder meer in overeenstemming zou zijn met de Europese Dienstenrichtlijn.
Het decreet van 13 april 1999 bevatte een erkenningsregeling voor bureaus die diensten van private arbeidsbemiddeling verrichten en voor uitzendbureaus. Ter omzetting van de Dienstenrichtlijn werd met het decreet van 10 december 2010 de erkenningsregeling inzake private arbeidsbemiddeling afgeschaft, terwijl die voor uitzendkantoren behouden blijft. De in het decreet van 13 april 1999 opgenomen definitie van uitzendactiviteiten werd door de minister in zijn decreet van 10 december 2010 aangepast om volgens de toelichting misbruiken bij terbeschikkingstelling of detachering van werknemers effectiever tegen te kunnen gaan.
Door toepassing echter van het decreet van 10 december 2010 stelde een bouwonderneming, die voor een bepaalde werf een beroep doet op een aannemer en die op zijn beurt een beroep doet op een onderaannemer, zich bloot aan strafrechtelijke vervolging omdat zij gebruik zou maken van uitzendkrachten van een niet-erkend uitzendkantoor. Volgens artikel 3, 1°, c), en 4°, van het decreet van 10 december 2010 zou de bouwonderneming beschouwd worden als een gebruiker van uitzendkrachten, aangezien de bestreden bepaling de private arbeidsbemiddeling omschrijft als het geheel van diensten uitgeoefend door een tussenpersoon die gericht zijn op het in dienst nemen van werknemers om hen ter beschikking te stellen met het oog op de uitvoering van tijdelijke arbeid onder het gezag van een gebruiker.
De voornoemde onderaannemer wordt dan weer ten laste gelegd dat hij, zonder de volgens het decreet van 10 december 2010 vereiste erkenning als uitzendbureau, werknemers ter beschikking heeft gesteld van de bouwonderneming. De Afdeling Inspectie Werk en Sociale Economie was van oordeel dat er sprake was van een terbeschikkingstelling van werknemers aan de bouwonderneming en dat die bouwonderneming dus beschouwd moet worden als een gebruiker in de zin van het decreet van 10 december 2010.
De bouwsector, meer bepaald de Vlaamse Confederatie Bouw (VCB), achtte deze regeling schadelijk voor de belangen van de bouwaannemers en trok samen met enkele bouwbedrijven, die intussen door de inspectie geviseerd werden, naar het Grondwettelijk Hof, waar een beroep werd ingesteld tot vernietiging van artikel 3, 1°, c) en 4° van het decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling. De bouwsector was van oordeel dat de Vlaamse inspectie een te ruime definitie van het ter beschikking stellen hanteert, zonder rekening te houden met de meer beperkte definitie daarvan in artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. Anders dan in de vroegere bepaling van artikel 2, 1°, b) het decreet van 13 april 1999, wordt in het decreet van 10 december 2010 inderdaad niet meer verwezen naar de federale wet van 24 juli 1987.
In artikel 31 § 1, 2°, van de federale wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, wordt vermeld dat een hoofdaannemer gezag mag uitoefenen over medewerkers van onderaannemers zonder dat er sprake is van het ter beschikking stellen van werknemers, in drie gevallen: voor de verplichtingen die op hem rusten inzake het welzijn op het werk, alsook instructies die door de derde worden gegeven in uitvoering van de overeenkomst die hem met de werkgever verbindt, zowel inzake arbeids- en rusttijden als inzake de uitvoering van het overeengekomen werk. De Afdeling Inspectie Werk en Sociale Economie zou geen rekening houden met deze uitzonderingen op het ter beschikking stellen van werknemers die in de federale wetgeving zijn opgenomen en zou derhalve pvs en administratieve boetes uitgeschreven hebben.
Concreet had dit tot gevolg dat de werking in de bouwsector met onderaannemers die werknemers uitsturen naar bouwplaatsen van opdrachtgevers of hoofdaannemers die daar de coördinatie van de bouwplaats doen, aanleiding kon geven tot onder andere strafrechtelijke vervolgingen wegens overtreding van het decreet van 10 december 2010. Het Grondwettelijk Hof is in zijn arrest van 14 juni 2012 van oordeel dat de decreetgever het hem toegewezen kader van de arbeidsbemiddeling, en inzonderheid de erkenning van uitzendbureaus, te buiten is gegaan. Het Grondwettelijk Hof heeft in dat arrest dan ook artikel 3, 1°, c), en 4°, van het decreet van 10 december 2010 vernietigd.
Minister, we moeten samen met u vaststellen dat het Grondwettelijk Hof de definiëring van arbeidsbemiddeling en uitzendactiviteiten beschouwt als geen Vlaamse bevoegdheid. We mogen dat in onze Vlaamse decreten niet autonoom definiëren.
Minister, hoe reageert u op de gedeeltelijke vernietiging van een artikel uit het decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling? Wat zijn de concrete gevolgen van de vernietiging door het Grondwettelijk Hof van voormelde bepalingen? Hoeveel pvs en administratieve boetes werden door de Afdeling Inspectie Werk en Sociale Economie reeds uitgeschreven naar aanleiding van de vermeende overtreding van de intussen door het Grondwettelijk Hof vernietigde bepalingen? Wat is het gevolg van dit arrest van het Grondwettelijk Hof voor deze pvs en administratieve boetes?
Mijn laatste vraag, of u initiatieven neemt om het decreet te wijzigen, vervalt in feite, want intussen hebben de diensten stuk 1696 rondgedeeld, een voorstel van decreet van de meerderheidspartijen en zelfs van commissievoorzitter Ceysens van Open Vld, dat een poging doet een geslaagde poging, denk ik om het juridisch vacuüm dat ontstaat door het arrest van het Grondwettelijk Hof, op te vangen.
De voorzitter : De heer Watteeuw heeft het woord.
De heer Filip Watteeuw : De heer Janssens heeft alles al omstandig uitgelegd. De kern is inderdaad artikel 3, ten eerste, waarbij de private arbeidsbemiddeling onder meer wordt omschreven als het in dienst nemen van werknemers om hen ter beschikking te stellen met het oog op de uitvoering van tijdelijke arbeid onder het gezag van een gebruiker. Dat heeft nogal wat gevolgen voor de bouwsector. Onderaannemers in de bouw worden daardoor namelijk beschouwd als uitzendkantoren, waardoor zij een erkenning nodig hebben.
Het Grondwettelijk Hof heeft inderdaad gesteld dat die regeling niet helemaal koosjer is. Het stelt dat door een erkenning te vereisen voor uitzendactiviteiten onder het gezag van een gebruiker een te ruime definitie gehanteerd wordt, waardoor ook activiteiten van terbeschikkingstelling die in het kader van de arbeidswetgeving niet worden beschouwd als een verboden vorm van terbeschikkingstelling, onder de erkenningsplicht vallen.
Minister, de vernietiging is uitgesproken. Wat zijn de gevolgen daarvan, meer specifiek voor wat de slagkracht en bevoegdheden van de Vlaamse sociaalrechtelijke inspectie betreft? Vandaag merken we namelijk dat het nodig is dat die slagkracht behouden blijft.
Wat zult u ondernemen ten aanzien van de vernietiging van die artikelen om de slagkracht van de Vlaamse sociaalrechtelijke inspectie te vrijwaren?
De voorzitter : De heer Diependaele heeft het woord.
De heer Matthias Diependaele : Minister, ik zal u laten antwoorden op de concrete vragen naar de gevolgen en dergelijke.
Het is inderdaad zo dat we als meerderheid in het parlement gezien hebben dat het Grondwettelijk Hof die definitie vernietigd heeft. In 2010 hebben we geprobeerd een zo ruim mogelijke definitie te geven. Eigenlijk heeft het Grondwettelijk Hof, zonder de jurisprudentie tegen te spreken, een vrij conservatieve houding aangenomen. Dat doet het wel nog vaker. De Raad van State had er zelf bij het ontwerp van decreet ook niet op gewezen. Wij zijn er dus van uitgegaan dat het eventueel kon.
Het Grondwettelijk Hof heeft nu, hoewel er op 25 jaar tijd toch wel redelijk wat veranderd is op het vlak van uitzendarbeid, toch vastgehouden aan de beschrijving van wat er overgeheveld werd in de jaren 80. We hebben zelf een voorstel van decreet ingediend dat morgen bij hoogdringendheid wordt geagendeerd in de plenaire vergadering. Eigenlijk was dat voorstel van decreet vorige week al aangekondigd. We hebben ervoor gezorgd dat jullie tijdig over de tekst beschikten, zodat jullie die niet plots voor het eerst op de plenaire vergadering te zien kregen.
Het is belangrijk dat we het er voor het zomerreces door krijgen, wegens twee redenen. Eerst en vooral kan de commissie zelf niet meer werken. Ze kan geen adviezen meer afleveren. Ten tweede kunnen de strafbepalingen die op overtredingen staan niet meer worden opgelegd. Zeker dat laatste punt is een heel goede reden om dat voorstel van decreet zo snel mogelijk goed te keuren. Zo kan de sector van de uitzendarbeid de komende maanden worden gevrijwaard van wantoestanden in het vacuüm.
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Voorzitter, na het betoog van de heer Diependaele kan ik heel kort zijn.
Het is vrij belangrijk dat we dat zo snel mogelijk rechtzetten om straffeloosheid tegen te gaan. Ook tijdens het reces moeten de inspecties kunnen werken. We rekenen op onze collegas om dat voorstel van decreet morgen goed te keuren.
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : De heer Diependaele heeft al een aantal zaken vernoemd die ik wou aanhalen.
Het is inderdaad zo dat we op een bewuste manier, gestuurd door deze commissie, uitzendactiviteiten breed hebben gedefinieerd, vooral vanuit de filosofie om fraude voor het ter beschikking stellen van werknemers beter te kunnen aanpakken.
Zoals de heer Diependaele al zei, was het erg verbazingwekkend dat de Raad van State daar geen enkele opmerking bij had en geen enkel element naar voren heeft gebracht. Dat is niet nieuw, ook in het verleden gebeurde dat al. Zo is in 2002 het decreet over de algemeen verbindendverklaring van Vlaamse caos ook de Raad van State gepasseerd en nadien vernietigd door het Grondwettelijk Hof.
Mijnheer Janssens, wat de gevolgen betreft is het zo dat de juridische basis wegvalt voor specifieke regelgeving in uitzendactiviteiten, dat wil zeggen met inbegrip van de procedure voor erkenning, intrekking en omzetting van de erkenning. Het toezicht van de inspectie is dan ook niet meer mogelijk tot het herstel van het vacuüm, waarbij er via een voorstel van decreet initiatief is genomen om dat recht te zetten. Het is niet helemaal correct om hieruit af te leiden dat uitzendkantoren in de toekomst niet meer zouden kunnen worden gecontroleerd. Uitzendkantoren blijven namelijk bureaus voor private arbeidsbemiddeling en moeten nog altijd voldoen aan die regelgeving. Alleen het specifieke aspect valt weg.
U vraagt naar het aantal pvs. Daarvoor verwijs ik naar het jaarverslag dat we veertien dagen geleden hebben ontvangen van de inspectie zelf. Daarin gaat het over de pvs en over het aantal administratieve geldboetes. Ik wil u eraan herinneren dat we een onderscheid hebben gemaakt tussen de overtreding met betrekking tot de uitzendactiviteit zelf en de andere overtredingen.
Bij de overtredingen rond de uitzendactiviteiten, waarbij het proces is afgerond, de boete vastgesteld en de veroordeling is gebeurd, is er geen consequentie. Het is juridisch afgehandeld. Men kan er dus niet op terugkomen, behalve als er nog beroepstermijn is. Waar is er wel een probleem? Bij de zaken die nog in behandeling zijn of waar er een beroep is. Dan komt het namelijk zonder voorwerp, aangezien de definitie wegvalt. Dat is de stand van zaken.
Voor de tweede categorie, de overtredingen die niet te maken hebben met uitzendarbeid, is er natuurlijk geen probleem. Ze moesten voldoen aan de wetgeving. Indien daar overtredingen zijn, blijft dat gelden.
Hoger beroep naar het Grondwettelijk Hof is uitgesloten. Het enige dat kan gebeuren, is dat er een decretaal initiatief wordt genomen. Zoals de heer Diependaele al zei, is dat initiatief onderweg en noodzakelijk.
De heer Chris Janssens : Minister, het heeft ook al heel wat voeten in de aarde gehad om het oorspronkelijke ontwerp van decreet van 10 december 2010 goed te laten keuren. De oppositie heeft toen gebruik gemaakt van heel wat initiatieven die reglementair mogelijk zijn. Die waren toen terecht, denk ik. We zijn toen ook enkele keren naar de Raad van State gestapt om advies te vragen. Ik heb inderdaad samen met u vastgesteld dat de Raad van State over het deel dat we vandaag bespreken, destijds in al die adviezen geen enkele bemerking heeft gemaakt.
Ik verneem dat het morgen bij hoogdringendheid zal worden ingediend. Wij hebben er geen enkel belang bij om dat proces te belemmeren. Mijn fractie zal de behandeling bij hoogdringendheid morgen in de plenaire vergadering laten passeren. Wij waren geen voorstander van het oorspronkelijke ontwerp van decreet. Maar we oefenen nu geen vertragingsmanoeuvres uit, want daarvan zouden heel wat bedrijven het slachtoffer worden, en dat is niet de bedoeling.
Minister, u zegt dat voor een aantal bedrijven intussen de juridische procedure voorbij is. Daar kan niets meer aan worden gedaan. Hoeveel bedrijven zijn dat ongeveer en hoe groot zijn de boetes die daarvoor zijn opgelegd?
De heer Filip Watteeuw : Bij het oorspronkelijke ontwerp van decreet is er inderdaad nogal wat discussie geweest, maar niet over deze definitie. Ik heb het advies van de Raad van State opgezocht en ik vind het zeer vreemd dat daarover geen enkele opmerking is gemaakt. We gaan nu wel een oplossing vinden. Wij gaan die hoogdringendheid mee goedkeuren en waarschijnlijk ook het voorstel goedkeuren. Het is de enige oplossing.
De bedoeling was eigenlijk om breder te kunnen gaan, om de fraude aan te pakken. Het is jammer dat dat niet meer kan. We kunnen enkel binnen de nieuwe bepaling werken, minder breed dus. Het komt hier aan bod vanwege de bouwsector. Daar zullen we wat voorzichtig moeten zijn. De bouwsector is altijd fraudegevoelig geweest op dat punt.
Er werd tot nu toe aan uitzendkantoren die zich op de bouwsector wilden richten, gevraagd om een aparte juridische entiteit te hebben. Blijkbaar wordt dat niet meer gehanteerd.
De heer Matthias Diependaele : Het hoeft niet zo verwonderlijk te zijn dat de Raad van State daarover geen opmerking heeft gemaakt. Er zijn verschillende scholen in de rechtsleer. Ik ben geen constitutionalist, maar het Grondwettelijk Hof is eerder conservatief en baseert zich op een tekst die in de jaren 80 is vastgelegd, terwijl de Raad van State wat meer vooruitstrevend is. Het Europees Hof interpreteert bevoegdheden veel ruimer, zelfs ruimer dan die ooit door de verdragsgever bedoeld zijn. Er wordt teruggegrepen naar 1987. We zullen ons daaraan moeten houden.
Minister Philippe Muyters : Mijnheer Watteeuw, die laatste vraag komt zo dadelijk aan bod in mijn antwoord op uw interpellatie nummer 145.
Mijnheer Janssens, het aantal pvs en administratieve boetes dat is afgehandeld, staat in het jaarverslag. De hoogte van die boetes wordt individueel bepaald. Die informatie heb ik niet bij. Hoe hoog het kan zijn, staat in het decreet. Als u dat wenst, kan ik dat nakijken.
De voorzitter : De interpellatie en de vraag om uitleg zijn afgehandeld.