Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 28/06/2012
Vraag om uitleg van mevrouw Martine Fournier tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de overgang naar een koolstofarme economie en het OESO-rapport
- 2093 (2011-2012)
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Minister, op 4 juni 2012 stelde adjunct-secretaris-generaal van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), Yves Leterme, samen met Europees commissaris Andor het door de EU ondersteunde rapport The Jobs Potential of a Shift towards a low-carbon Economy voor. In dat rapport wordt een analyse gemaakt van de effecten die de zogenaamde groene economie zal hebben op de arbeidsmarkt en wordt de rol omschreven die het arbeidsmarkt- en het competentiebeleid kunnen spelen in het maximaliseren van de voordelen van een vergroende economie voor werknemers.
Uit het rapport blijkt duidelijk dat het arbeidsmarkt- en het competentiebeleid zouden moeten worden ingezet als onontbeerlijk hulpmiddel voor zowel werknemers als werkgevers om de transitie te maken naar groene groei. Bestaande beleidsinstrumenten zoals onder andere bepaald in de Europese werkgelegenheidsstrategie, bieden volgens het rapport de essentiële omkadering om op een succesvolle manier de structurele aanpassingen aan de arbeidsmarkt uit te voeren die nodig zijn om het productieproces los te koppelen van schadelijke milieu-effecten.
De OESO schuift drie prioriteiten naar voren, waarmee landen rekening moeten houden wanneer men beleidsmaatregelen implementeert in het kader van de overgang naar groene groei. Ten eerste: ondersteuning van arbeidsmarktbeleid voor werknemers van krimpende naar groeiende bedrijfstakken. De kosten die gepaard gaan met de aanpassing van deze werknemers moeten zo laag mogelijk worden gehouden. Ten tweede: eco-innovatie moet worden ondersteund. Kennis over groene technologieën moet worden verspreid door het versterken van het onderwijs en de beroepsopleidingen en door ervoor te zorgen dat al te strikte reglementering de prikkels om te innoveren niet fnuikt. Ten derde: belastinghervorming voor werknemers zodat de kosten van het milieubeleid geen negatieve impact hebben op de werkgelegenheid in het algemeen.
In de beleidsnota Wetenschap en Innovatie 2009-2014 wordt vergroening vermeld als een essentieel onderdeel van het proactief en gericht beleid dat wordt nagestreefd door het Innovatiepact. Het Pact 2020 stipuleert dat de overheidssteun voor eco-innovatie tegen 2020 op het niveau van de top vijf van de Europese regios dient te staan en in de beleidsbrief Wetenschap en Innovatie 2012 wordt vermeld dat de innovatieregiegroepen eco-innovatie en groene energie gedurende dit jaar strategische innovatieagendas zullen uitwerken.
Minister, welke beleidsmaatregelen hebt u al genomen in het kader van de overgang naar een koolstofarme economie? Hebt u, gezien de repercussies voor en de nodige aanpassing van het arbeidsmarktbeleid in deze context, daar al overleg over gepleegd met minister van Werk Muyters? Onderschrijft u de aanbeveling van de OESO om eco-innovatie te ondersteunen in het kader van een overgang naar koolstofarme economie? Hoe ver staan de innovatiegroepen eco-innovatie en groene energie met de uitwerking van de strategische innovatieagendas? Is Vlaanderen op weg om tegen 2020 de top vijf van Europese regios inzake overheidssteun voor eco-innovatie te halen?
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : De transitie naar een koolstofarme economie is zeer noodzakelijk om onze toekomstige energievoorziening als een van de grote maatschappelijke en economische uitdagingen aan te pakken. De conceptnota Innovatiecentrum Vlaanderen, die in mei 2011 door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd, wil een kader aanreiken om het strategische innovatiebeleid beter te stroomlijnen en te oriënteren naar deze grote maatschappelijke en economische uitdagingen.
Hiervoor werden uiteindelijk zes innovatieknooppunten gedefinieerd, waaronder het innovatieknooppunt eco-innovatie en het innovatieknooppunt groene energie. Voor deze twee innovatieknooppunten heb ik aan de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) de opdracht gegeven om innovatieregiegroepen op te starten. Die innovatieregiegroepen zullen een strategische innovatieagenda op de middenlange termijn uittekenen. Dit strategisch innovatiebeleid heeft ook een hefboomeffect voor de Vlaamse economie, doordat het bijdraagt tot een verankering van de economische activiteit met duurzame en gediversifieerde tewerkstelling.
Daarnaast zet het innovatiebeleid in op het versterken en consolideren van strategische initiatieven. Zo hebben we er al enkele. Het Milieu- en Innovatietechnologieplatform (MIP) werd opgericht in 2005 en groepeert op basis van calls alle relevante stakeholders in Vlaanderen die betrokken zijn bij de ontwikkeling en de toepassing van nieuwe milieu- en energietechnologieën. Het heeft ook een financieringsinstrument, dat coöperatieve projecten en haalbaarheidstudies in het domein van duurzaam materiaal- en energiegebruik steunt.
Daarnaast zijn er grote projecten geïnitieerd die via een geïntegreerde aanpak een antwoord willen bieden op de grote maatschappelijke en economische uitdagingen. Ik verwijs onder andere naar I-Cleantech Vlaanderen (ICTV), waar we alle partners verenigen. Een belangrijk hefboomproject is ook de proeftuin elektrische voertuigen.
De vzw ICTV werd opgericht in januari 2012 en wil de innovaties in het domein van cleantech en de valorisatie en doorwerking ervan in een ruimer kader van sectorale transformaties, transities en systeeminnovaties structureel ondersteunen. De drie pijlers zijn: één, technologische innovatie en cleantechontwikkeling, twee, kennisondersteuning en -netwerking op het vlak van cleantech en de doorwerking daarvan en, drie, overleg en samenwerking tussen bestaande initiatieven met het oog op doorwerking van cleantech naar systeeminnovatie en transitiemanagement.
Het decreet van 14 oktober 2011 betreffende de machtiging tot oprichting van de vzw ICTV beschrijft het ruimere kader voor de taakstelling. Deze taakstelling werd intussen verder verfijnd. Er werd uitgebreid overlegd met het brede cleantechveld in Vlaanderen over de kerntaken. Ze zijn benoemd als: dynamische mapping van cleantechactoren en initiatieven in en buiten Vlaanderen; opstarten en ondersteunen van regionale cleantechclusters, die ondertussen in de vijf provincies worden georganiseerd en waaraan networking events en workshops worden gekoppeld; participatie en begeleiden van kmos en lokale overheden naar nationale en Europese cleantechprojecten; faciliteren van de opstart van nieuwe transitiearenas in de domeinen mobiliteit, energie en water en tot slot de strategische aansturing van cleantechonderzoek in Vlaanderen via het programma MIP 3.0, dat eraan komt en dat elke keer wordt gecontinueerd en geactualiseerd.
Met de proeftuin willen we inspelen op de trend van de elektrificatie van de transportsector en de toekomstige marktopportuniteiten. De proeftuin biedt een gestructureerde testomgeving, waarin bedrijven van alle soorten, niet enkel constructeurs maar ook telecombedrijven en dienstverlenende bedrijven, samen met de gebruikers in een echte testomgeving nieuwe technologieën, producten, diensten en concepten kunnen uittesten. Ze maken gebruik van een representatieve groep van individuen, met een goede wetenschappelijke begeleiding, ook in het kader van een open innovatielandschap. De bedoeling is ook om juist de innovatie te versnellen en onze partners in de overheid en de bedrijfswereld de kans te geven sneller dingen te kunnen uittesten, zodat ze hun diensten en producten kunnen aanpassen, nog beter gericht op de uitdagingen van de samenleving en van de markt.
Ik geef de stand van zaken. Die platformen werden ongeveer een jaar geleden goedgekeurd. De Vlaamse Regering heeft daarvoor maximaal 16,25 miljoen euro uitgetrokken. We voelen dat er een hele beweging rond op gang is gekomen. Vorige week hebben heel wat partners op de site van Umicore in Olen een van de vijf platformen voorgesteld. Aanvullend hierop worden er ook weer nieuwe projecten ingediend bij het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT), door bedrijven die daar verder willen op inzoomen en nieuwe onderzoeksprojecten willen opstarten.
Beleidsmaatregelen inzake de omschakeling naar een koolstofarme economie zijn uiteraard ruimer dan het beleidsdomein Innovatie. Ook mijn collegas werken daaraan. Vanuit het departement Leefmilieu, Natuur en Energie wordt momenteel aan een ontwerp van visietekst gewerkt voor de omschakeling naar een groene economie. Ook weet ik dat de minister van Werk daarmee volop bezig is. In het kader van het Nieuw Industrieel Beleid zit dat mee in onze overlegplatformen.
Ik kan de doelstelling van de OESO om eco-innovatie te ondersteunen volledig onderschrijven. Daarom heb ik ook de opdracht gegeven aan de VRWI om over dit thema een innovatieregiegroep op te starten. Ik heb gewezen op de eco-innovaties die erop gericht zijn om de druk, veroorzaakt door productie- en consumptieprocessen, binnen de grenzen van de milieugebruiksruimte te houden. Dergelijke eco-innovaties zijn voor een belangrijk deel technologisch van aard, waarbij het doel is om producten, diensten of processen na te streven die toegevoegde waarde genereren door het gebruik van niet-hernieuwbare hulpbronnen te vermijden of zo veel mogelijk te beperken of door de emissies en afvalstromen bij het voortbrengen ervan beduidend te verminderen. Daarnaast kan dat ook nieuwe businessmodellen, organisatorische innovaties, product-dienstcombinaties, institutionele innovaties en systeeminnovaties inhouden. Het zit mee in de opdracht van de VRWI-regiegroep om daarnaar te kijken.
Naast eco-innovatie is in de omschakeling naar een koolstofarme economie ook energie-efficiëntie van cruciaal belang. Ik heb aan de VRWI ook gevraagd om een innovatieregiegroep groene energie op te starten en zich te concentreren op vier domeinen: één, hernieuwbare energieproductie, twee, slimme elektriciteitsnetwerken, drie, energie-efficiëntie in gebouwen, en vier, energie-efficiëntie in bedrijven. De bedoeling is om voor deze domeinen beleidsadvies te formuleren met een menu van mogelijke beleidsacties, ingebed in een Strategische Innovatie Agenda (SIA). De twee innovatieregiegroepen zijn nu dus in voorbereiding en in opstart bij de VRWI.
Wat is de stand van zaken? De innovatieregiegroep (iRG) Eco-innovatie had zijn eerste plenaire vergadering op 25 april 2012. Daarop volgde een plenaire vergadering enkel met de expertgroep op 16 mei 2012. De verdere vergaderkalender werd opgesteld, en het is de bedoeling om het eindrapport in het najaar klaar te hebben. Daarna zal de VRWI zijn advies op het eindrapport van de iRG formuleren, en zullen beide documenten het eindrapport van de iRG en het advies van de VRWI aan mij worden bezorgd. De iRG Groene Energie had zijn eerste plenaire vergadering op 18 april 2012. Daarop volgde op 9 mei een plenaire vergadering. Ook daar werd de verdere vergaderkalender opgesteld, en ook in dat geval is het de bedoeling om het eindrapport in het najaar klaar te hebben.
Uit de speurgids van het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie van 2010 blijkt dat de Vlaamse overheid jaarlijks ongeveer 180 tot 190 miljoen euro besteedt aan eco-innovatie of gerelateerd onderzoek. De steun komt van de beleidsdomeinen Economie, Wetenschap en Innovatie; Leefmilieu, Natuur en Energie; Landbouw en Visserij; en ook uit bijzondere onderzoeksfondsen van Onderwijs en Vorming. Het gaat in totaal om een bedrag dat in vergelijking met het totale overheidsbudget voor O&O 16 tot 19 procent daarvan vertegenwoordigt. Ten opzichte van het bbp gaat het om een uitgave van ongeveer 0,1 procent. Cijfers over overheidssteun voor eco-innovatie van andere regios of landen zijn niet beschikbaar, maar hier hebt u dus al in elk geval de cijfers waarover wij beschikken.
Mevrouw Martine Fournier : Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Het belangrijkste element is wel dat het budget is gestegen. De vraag is dan wel waar wij dat budget aan besteden. Straks praten wij nog over het rapport-Soete. Vooruitlopend daarop wil ik toch stellen dat het belangrijk is dat onderzoekers de weg vinden naar het bedrijfsleven. Er moet dan de nadruk worden gelegd op valorisatie. De integratie van innovatie in het bedrijfsleven is nodig.
Mijn laatste punt betreft het volgende. Als die integratie is gebeurd, moet ook de arbeidsmarkt klaar staan om met die nieuwe technologieën te werken. Het is ook belangrijk dat wij het thema innovatie in de bedrijfsopleidingen van het onderwijs stimuleren. In De Tijd van vandaag vraagt men zich af waar het thema technologie in het onderwijsdebat blijft. Wij moeten dat debat niet hier voeren, maar het is toch belangrijk dat wij vanuit deze commissie het belang van technologie en innovatie in de commissie Onderwijs benadrukken, zodat de arbeidsmarkt er klaar voor is.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.