Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 14/06/2012
Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de evaluatie van het decreet inzake werkingstoelagen
- 2011 (2011-2012)
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Voorzitter, minister, collega's, op 4 juli 2008 bepaalde het Vlaams Parlement de wijze waarop werkingstoelagen worden toegekend aan scholen van het basis- en het secundair onderwijs. Het systeem is gebaseerd op het aantal leerlingen en op de leerlingenkenmerken. Artikel 21 van het decreet van 4 juli 2008 over de werkingsbudgetten van het secundair onderwijs, tot wijziging van het decreet over het basisonderwijs van 25 februari 1997 wat de werkingsbudgetten betreft, bepaalt dat het ingevoerde systeem in 2012 door de Vlaamse Regering wordt geëvalueerd.
De evaluatie van dat decreet is mijns inziens een voorwaarde voor goed beleid: wij moeten ons de vraag durven stellen of de nieuwe vorm van gedifferentieerde financiering heeft geleid heeft tot de realisatie van de beleidsdoelstellingen. Het decreet heeft geleid tot bijzonder grote verschillen inzake de toekenning van werkingstoelagen tussen de scholen onderling. Uit een steekproef bleek dat de basisschool met de kleinste werkingstoelage 588 euro per kind kreeg, terwijl de basisschool met de grootste werkingstoelage 873 euro per kind kreeg. Dat grote verschil rechtvaardigt de vraag om na te gaan of de in het decreet gehanteerde bandbreedte de juiste is.
Minister, ik heb er bewust voor geopteerd om deze vraag niet te mengen met de bespreking van het ontwerp van decreet over de omkadering, hoewel er natuurlijk een verband is. Ik vind het wel bijzonder belangrijk dat ik deze vraag voor de behandeling ervan in de plenaire vergadering kan stellen, en ik ben dus erg gelukkig dat de regeling van de werkzaamheden dit heeft toegelaten.
Verder is het ook zinvol om na te gaan of de evolutie van de werkingsbudgetten op basis van de gezondheidsindex volstaat om ook de evolutie van de reële kosten van het aanbieden van onderwijs en ook de kosten van eventuele bijgekomen opdrachten te dekken. Vandaar dat ik u wil vragen wat de stand van zaken is van de evaluatie van het decreet van 4 juli 2008. Loopt er momenteel een onderzoek ter voorbereiding van de evaluatie in 2012? Zo ja, aan wie is dat onderzoek gegund? Op basis van welke criteria gebeurde dat? Welke onderzoeksvragen werden opgenomen? Zo neen, is er momenteel een bestek uitgeschreven voor dit onderzoek? Welke onderzoeksvragen zullen worden opgenomen? Op welke termijn kunnen we het resultaat van de evaluatie verwachten? Voorzitter, dit lijkt een vrij technisch dossier, maar ik kan u verzekeren dat dit politiek belangrijk is.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Voorzitter, minister, collega's, ik sluit mij graag aan. Vooral de onderzoeksvragen die in de evaluatie aan bod zullen komen, interesseren mij. Ik wil graag weten of zal worden onderzocht hoeveel de scholen daadwerkelijk aan de eigen werking op het vlak van de pedagogiek kunnen besteden, en hoeveel er gaat naar infrastructuur en afbetaling van leningen en dergelijke. Ik krijg immers de indruk dat die laatste posten een zeer groot misschien wel een te groot aandeel van het budget opslorpen, en dat baart mij zorgen. Ik vraag mij ook af of u weet hebt van solidariteitsmechanismen tussen scholengemeenschappen waarbij middelen worden herverdeeld, en wat u daarvan vindt. Ondermijnt dat niet ten dele het decreet?
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, collega's, op 27 oktober 2011 is er over dit thema een onderzoeksoproep gelanceerd. Deze oproep resulteerde in slechts één ontvangen voorstel. De beoordelingscommissie heeft eind november 2011 beslist dit voorstel niet te gunnen omdat het niet voldeed. Ik kan u wel meegeven welke beleidsvragen waren opgenomen in de oproep. Voor welke doeleinden worden de werkingsmiddelen aangewend die de scholen en centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs (dbso) dankzij het nieuwe financieringssysteem bijkomend verwierven? Worden deze middelen aangewend voor onderwijsdoeleinden of voor andere doeleinden? Worden deze middelen specifiek aangewend voor de leerlingen die de middelen genereren? En zo ja, op welke wijze? Is er een verband tussen de aanwending van de middelen en de beleidsdoelen of bepaalde kenmerken van de school?
Hoe verhoudt het bestedingspatroon van scholen en centra dbso met veel kansarme leerlingen zich ten opzichte van het bestedingspatroon van scholen en centra dbso met eerder kansrijke leerlingen? Welke andere relevante schoolkenmerken kunnen daarbij in rekening worden gebracht? Scholen genereren werkingsmiddelen op basis van het nieuwe financieringsmechanisme. Deze middelen worden aan schoolbesturen toebedeeld, die vervolgens werkingsmiddelen onder hun scholen herverdelen. Hoe verhouden zich de door een school gegenereerde middelen tot de door het schoolbestuur toegekende middelen? Wat is het effect van het gelijkstellen van de financiering van de verschillende onderwijsnetten door de Vlaamse overheid op de onderwijsbudgetten van de steden, gemeenten en provincies? En er waren nog wel meer vragen. U merkt dat de vragen aansluiten bij de bezorgdheden. Maar wij konden dus niet tot een gunning overgaan.
De administratie werkt momenteel aan een nieuwe oproep over wetenschappelijk onderzoek. Indien dat opnieuw mislukt, zal de administratie een geloofwaardig alternatief uitwerken. De procedure voor de themabepaling voor onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OBPWO-onderzoek) voor 2012 is momenteel nog niet afgerond. In elk geval zal er een evaluatie moeten gebeuren, via een onderzoek, en als dat niet kan, op een andere manier. De evaluatie zal minstens over een termijn van 12 maanden moeten gaan. Dit betekent dat de resultaten gekend moeten zijn voor eind 2013. Eventuele aanpassingen aan het decreet met betrekking tot het Financieringsdecreet zouden dan nog tijdens deze legislatuur kunnen worden goedgekeurd en kunnen ingaan vanaf het schooljaar 2014 -2015.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Minister, ik heb een dubbel gevoel. Het stemt me enerzijds tevreden dat u aandacht hebt voor de studie die moet gebeuren om mogelijk te kunnen komen tot de aanpassing die was afgesproken. Ik denk echter dat dit redelijkerwijze kon worden verwacht. Anderzijds betreur ik enigszins dat er zoveel tijd is verloren omdat de studie niet kon worden gegund, buiten uw wil.
U stelt dit in het vooruitzicht voor eind 2013. Er zou zeker nog een aanpassing zijn gedurende deze legislatuur. Dat laatste is bijzonder belangrijk. Men moet er toch wel over waken dat die timing wordt gehaald.
Er is een extra element om dit zeker kritisch te bekijken wat de werkingsmiddelen betreft, namelijk het feit dat we eerstdaags zullen stemmen over het ontwerp van decreet met betrekking tot de omkadering. Volgens ons wordt daarin heel sterk rekening gehouden met de SES-kenmerken (sociaal-economische status). We hebben daarover ook in de vorige legislatuur vragen gesteld, aan uw voorganger. Die heeft er toen altijd op gewezen dat dit zou worden geëvalueerd en dat, wanneer de omkadering zou worden aangepast, die werkingsmiddelen opnieuw zouden kunnen worden bekeken. We zouden graag hebben dat dit zo gelijktijdig mogelijk zou plaatsvinden, zodat dit proces op een evenwichtige wijze kan verlopen. Dat zeg ik u in alle eerlijkheid.
Ik ben uiteraard tevreden met de steun die ik krijg van onze collega van Groen. Mevrouw Meuleman, het is me echter niet helemaal duidelijk of u het ook met me eens bent als ik stel dat die SES-kenmerken wat de werkingsmiddelen betreft een minder grote rol moeten spelen. U pleit er terecht voor dat er rekening zou worden gehouden met de schoolkenmerken, zodat er ook voor de plattelandsscholen wat meer middelen zijn voor de effectieve werking, het onderhouden van de infrastructuur en eventueel voor het aflossen van leningen en dergelijke meer, maar de middelen moeten natuurlijk ergens vandaan komen. Bent u het met me eens dat er iets minder aandacht moet zijn voor die SES-kenmerken als het gaat over de werkingsmiddelen?
De voorzitter : We gaan hier niet meteen een debat tussen de vraagstellers organiseren.
De heer Jos De Meyer : Het is voor de duidelijkheid van het debat.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Ik heb niets toe te voegen.
De voorzitter : Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mevrouw Elisabeth Meuleman : Mijnheer De Meyer, u zou graag een duidelijk standpunt van mij horen met betrekking tot die SES-kenmerken. Ik vind dat die zwaarder moeten doorwegen in de omkadering dan bij de werkingsmiddelen. Meer hoef ik daar niet over te zeggen.
De heer Jos De Meyer : Dat is een duidelijk antwoord.
Minister, als u niet meer antwoordt, dan begrijp ik daaruit dat u het volledig eens was met mijn repliek.
De voorzitter : Dat debat zal nog worden voortgezet.
De vraag om uitleg is afgehandeld.