Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 13/06/2012
Vraag om uitleg van de heer Bart Caron tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over archeologie en toerisme
- 1982 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Minister, mijn vraag heeft een lokale component, maar die ligt in een grootstad ver van waar ik zelf woon. Ik ben dus vrij neutraal. Het is opvallend dat archeologie ook een grote toeristische aantrekkingskracht heeft. Collegas die zelf ervaring hebben met het ontsluiten van een archeologische site tijdens het onderzoek, zullen verbaasd zijn over de grote belangstelling bij het publiek. Archeologie kan een belangrijke rol spelen in het aantrekken van toeristen naar onze kunststeden, waarom niet. Alleen is het een kwestie van zoeken naar een interessante invulling en presentatie. Dat is niet zo eenvoudig.
Ik verwijs naar het Stadsmuseum Gent (STAM) en het Museum aan de Stroom (MAS), al is dat cultureel erfgoed. Zij brengen de stadsgeschiedenis op een hedendaagse manier en koppelen, met succes, dat oude verleden aan een hedendaagse presentatie. Het STAM heeft de museumprijs gekregen en het MAS heeft onlangs zijn miljoenste bezoeker mogen verwelkomen. Ons verleden krijgt veel belangstelling van het publiek.
Graven in de oudheid is nog een andere kwestie. Waar we gelegenheden hebben, moeten we er maximaal op inspelen. Het is een moeilijk gegeven. Ik herinner me de discussie over de fundamenten van de Sint-Donaaskerk in Brugge. Sommige boosdoeners willen daar paviljoenen van hedendaagse Japanse architecten op zetten, die al dan niet moeten worden beschermd, moeten blijven of moeten worden gedeclasseerd.
Het is interessant dat de discussie woedt. Ik geef er geen mening over. Het zou pas erg zijn als er nooit over monumentenzorg, erfgoedzorg en archeologie zou worden gediscussieerd. Zoals mevrouw Van Volcem daarnet zo mooi zei, is het de vraag wat het leidende principe is: de zorg voor het erfgoed of bijvoorbeeld de economische groei in de samenleving? Het is een interessante tweespalt.
Dit is weer zon interessante casus, minister. Bij de heraanleg van de Suikerrui in Antwerpen stoot men op de fundamenten van Den Teerlinck, waaronder zich wellicht de grondvesten van het Schepenhuis uit het begin van de 15e eeuw bevinden. De afweging moet dus worden gemaakt wat je daarmee moet doen: weer dichtgooien, ontsluiten, inzetten in het identiteitsbesef van de Antwerpenaren, gebruiken om te tonen aan bezoekers waar de stad vandaan komt? Voorlopig wordt er op die plek verder gegraven. In de media en in het Antwerpse schepencollege is er heel veel te doen geweest over de timing van die werken. Ik heb geen Antwerpse zorgen, dus als West-Vlaming kan ik hier onbevangen voor het erfgoed opkomen. Schiet op mij als ik helemaal verkeerd ben.
Er is trouwens een loopbrug over de site geïnstalleerd. Gisteren stond er een foto in de krant waarop te zien was dat er heel veel bezoekers op die loopbrug stonden en kwamen kijken naar de opgravingen.
Minister, u bent bevoegd voor beide domeinen. Hoe wordt momenteel de link tussen archeologie en toerisme gelegd? Hoe wordt de mogelijkheid gecreëerd om snel alle afwegingen te maken tussen enerzijds de druk voor een snelle uitvoering van de bouwplannen en anderzijds de archeologische waarde met daaraan gekoppeld een toeristische ontsluiting. Werken de diensten Onroerend Erfgoed en Toerisme Vlaanderen en de andere betrokken diensten hiervoor samen? Wie zorgt voor de coördinatie? Hoe worden de lokale besturen erin betrokken? De kunststeden en kleinere steden zijn vaak betrokken partij omdat het op hun grondgebied gebeurt. Bent u betrokken bij het dossier over de Suikerrui in Antwerpen? Is er een zekere vorm van aanpak? Is er overleg over die aanpak tussen uw diensten en de stad Antwerpen?
De voorzitter : Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Mevrouw Karin Brouwers : Collegas, ik vind het een zeer interessante en een logische vraag. Hoe meer archeologische opgravingen er zullen komen, hoe meer vondsten er zullen opduiken. Het zou wel eens kunnen dat dingen die nu als uniek worden beschouwd, dat na verloop van tijd minder zijn omdat men in die steden gelijkaardige zaken gaat beginnen op te graven. Het kan zijn dat het niet juist is wat ik hier vertel. Hoe maken we dan een selectie van wat er verder ontsloten wordt voor het publiek? Toeristische ontsluiting is duur en de middelen die daarnaartoe gaan, kunnen we weer niet aan andere dingen besteden zoals de bewaring van het erfgoed.
In Leuven is er een interessante case. Enkele jaren geleden zijn er opgravingen gedaan op de Barbarasite, de vroegere parking van de KBC, waar mensen hun wagen gratis konden parkeren in het weekend. Op die verloederde site is er intussen een mooi en interessant bouwproject. Er zijn ook een aantal interessante dingen opgegraven. Wat is nu zo merkwaardig? Onlangs is een bijbouw van het Kloosterhotel geopend. De eigenaars van de Barbarasite die de opgravingen hebben moeten doen met een subsidie van de stad, en het was nochtans een grote ontwikkelaar hebben de gevonden voorwerpen in de totaal nieuwe lobby van het zeer chique Kloosterhotel geëxposeerd. Er staan twee, mooie glazen vitrines waar de relicten zijn tentoongesteld. Het is echt wel knap. Het gaf de lobby een enorme meerwaarde. Misschien moet er meer gedacht worden aan zon samenwerking tussen overheid en privé. Het is een hele mooie invulling, die de overheid eigenlijk geen cent heeft gekost. De toeristen en de zakenmensen die in dat hotel logeren, passeren langs de vitrines. Het is misschien interessant om weten.
De voorzitter : De heer Van Dijck heeft het woord.
De heer Wim Van Dijck : Mijnheer Caron, ik ken de casus van de Suikerrui niet in detail, maar ik heb de indruk dat die casus een voorbeeld is van een wat gebrekkige planning. Men wist wel ongeveer wat men kon verwachten. Niet alles kan worden gepland, zeker wanneer het over archeologische opgravingen gaat. Het is opnieuw een beetje improviseren, ook wat de ontsluiting betreft.
Het blijft me verbazen dat veel steden en gemeenten niet weten wat ze met opgravingen en archeologische vondsten moeten doen. Er is een hele resem van houdingen. Er zijn uitgesproken negatieve houdingen zoals die van de burgemeester van een niet nader genoemde studentenstad. Meestal is men een beetje onverschillig en laat men de dingen aan het toeval over.
Er zijn echter ook steden die dit heel goed aanpakken. Een voorbeeld dat me altijd is bijgebleven, is Mechelen. Daar heeft men in het centrum op de Grote Markt en de Veemarkt grote opgravingen doorgevoerd. Ik herinner me dat alles daar vooraf goed was afgewogen met een vooraf bepaalde en voldoende termijn voor de archeologen. Er was een goede samenwerking met de stedelijke dienst archeologie. Ook de publieke ontsluiting benaderde het ideaal. Er was voldoende zicht op de opgravingen. Er werd een nieuwsbrief verspreid, er waren rondleidingen en er was een wandelgids die in een mum van tijd was uitverkocht. De opgravingen werden ook expliciet gepromoot als toeristische trekpleister. Voor mij is Mechelen een soort draaiboek van best practices dat als voorbeeld kan en zou moeten dienen voor andere steden en gemeenten. Minister, bestaat er zoiets als een draaiboek van best practices voor lokale overheden? Als dat bestaat, waarom wordt dat dan zo weinig gebruikt? Zo niet, denkt u er dan aan om zoiets te initiëren?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Ik was blij ook eens goed nieuws te horen uit de stad Leuven wanneer het over archeologie gaat. Normaal zeg ik: Leuven, horresco referens. Het ging om een privaat initiatief van een klooster. Dat is een van de mooie voorbeelden waar men tot een ontsluiting is gekomen. De heer Van Dijck verwijst terecht naar het voorbeeld van de stad Mechelen. Ook de Colruyt in Tongeren heeft op eigen initiatief en in de winkel zelf vitrines gemaakt met archeologische vondsten. Er zijn in Vlaanderen diverse zulke voorbeelden.
Het is een goede zaak dat die Barbarasite op archeologisch vlak een eigen leven kan leiden in het zich daarbij bevindende klooster. Er zijn nog zulke voorbeelden. Vaak hangt het af van het lokale overheidsinitiatief of het privé-initiatief.
Mijnheer Caron, deze vraag is gebonden aan een lokale casus die echter wel een algemene waarde heeft. Het is dan ook belangrijk om daarop in te gaan en na te gaan waar zich ontsluitingsmogelijkheden bevinden, hoe we dat aanpakken en daarover communiceren, of er een publiekswerking is en of we dit toeristisch kunnen aanpakken.
Mijnheer Van Dijck, u doet een goede suggestie. Er is veel samenwerking tussen het agentschap en de lokale overheden. Maar het zou misschien goed zijn dat het agentschap een soort draaiboek ontwikkelt zodat steden en gemeenten die daarmee worden geconfronteerd, weten dat ze kunnen rekenen op het agentschap en gebruik kunnen maken van een soort best practices. De zaken moeten positief worden belicht. Archeologie staat immers te vaak in de hoek waar de klappen vallen.
Communicatie en ontsluiting zijn belangrijk. Voor archeologie is dat niet evident. Het onzichtbare moet zichtbaar worden gemaakt. Het ongeschreven verhaal moet op een beeldende wijze worden gebracht. Vaak gaat het om projecten die precies tot doel hebben om bovenop de plaats waar iets gevonden is, iets anders te realiseren. Het principe is echter dit in situ te behouden.
Het draagvlak is daarbij belangrijk. Dat kwam in de eerste vraag al aan bod. We doen daar iets aan. We richten de nieuwe middenveldorganisatie op. Het nieuwe decreet Onroerend Erfgoed moet daar ook aan bijdragen. Het lokale niveau kan daar een grote rol in spelen. Gemeenten kunnen erkend worden als onroerenderfgoedgemeente. Gelukkig zijn er gemeenten die zelf initiatieven nemen die ertoe leiden dat archeologie op een positieve manier geapprecieerd wordt en bekendgemaakt wordt in de publieke ruimte.
Ik vertel niets nieuws als ik zeg dat archeologie en erfgoed een belangrijke rol spelen in het bezoek aan onze kunststeden. Van de toeristen zegt 17 procent de steden te bezoeken voor hun kunsthistorisch patrimonium. Bezienswaardigheden worden door 32 procent genoemd en cultuur door 19 procent. Daar zit onroerend erfgoed en archeologie bij. We kunnen gerust stellen dat zeker de helft van de toeristen die een kunststad bezoekt, dat doen mede omwille van het erfgoed in de brede zin van het woord. De kunststeden zijn zich daar sterk van bewust.
U hebt het MAS aangehaald. Musea zoals het STAM en het MAS vertellen vanuit de lokale context de archeologische geschiedenis, waarbij zowel de binnenlandse als de buitenlandse toerist wordt aangesproken.
Ook Toerisme Vlaanderen is zich bewust van het belang van het erfgoed. Archeologie is geen afzonderlijk thema in de marketingstrategie van Toerisme Vlaanderen. Het wordt dus onrechtstreeks meegenomen in de reguliere promotie voor de kunststeden. Geregeld worden bijzondere tentoonstellingen of musea in de kijker geplaatst. Ik denk aan Tongeren en het Gallo-Romeins Museum. Zo zijn er nog een paar die afzonderlijk deel uitmaken van de internationale promotie van Vlaanderen als bestemming.
Ik zal niet in detail ingaan op al die projecten en bezoekersaantallen. Ik geef een aantal voorbeelden in Vlaanderen en Brussel van archeologische projecten of restauratiedossiers die op een prachtige manier toeristisch ontsloten worden. Dat gebeurt vaak met steun van Toerisme Vlaanderen. U kent het domein Raversijde in Oostende. Dat kreeg een subsidie van 20 miljoen frank. Er is een zeer druk bezocht museum en een rijke archeologische site, die heel veel bezoekers trekt. Abdij Ter Duinen in Koksijde kreeg eveneens 20 miljoen frank. Het bezoekerscentrum besteedt veel aandacht aan archeologie. Een mooi voorbeeld in de provincie Limburg is Pietersheim in Lanaken. Dat ontving 444.000 euro in 2009 en 288.000 euro in 2008. De Coudenbergsite in Brussel en de archeologische crypte in de Onze-Lieve-Vrouwebasiliek in Tongeren zijn voorbeelden van geslaagde archeologische ontsluiting. De bezoeker kan de archeologie in de site zelf leren kennen. Een ander sprekend voorbeeld van hoe archeologie en toerisme kunnen samengaan, waren de opgravingen voor de Dossinkazerne in Mechelen in 2010.
In een ander dossier werd het voormalige Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed (VIOE) in 2007 betrokken bij de technische realisatie van de wederoprichting van de archeologische restanten van het Bastion en de Sint-Joris-Poort ter hoogte van de Nationale Bank in Antwerpen. De aangetroffen archeologische vondsten werden er geconsolideerd en overgeplaatst naar de ondergrondse parking, onder de Leien, die men aan het aanleggen was.
Kenmerkend is de grote creativiteit waarmee het archeologisch erfgoed wordt ontsloten voor het publiek. Ik geef een paar voorbeelden: erfgoedwandelingen- en parcours, 3D-films, kleine erfgoedtoetsen in het stedelijke landschap, evocaties in wegpatronen, creaties van lieux de mémoires, culinaire evenementen gebaseerd op opgegraven voedselresten, geocaching, openstelling van archeologische werven enzovoort.
Vaak spelen de gemeentelijke archeologische diensten, en ook de intergemeentelijke diensten die door Onroerend Erfgoed gesubsidieerd worden, een belangrijke rol in de ontsluiting van het lokale archeologische erfgoed. Toerisme Vlaanderen denkt momenteel ook na over een methodiek om toeristen beter te informeren over onroerend erfgoed met toeristisch potentieel via een adequate bebording.
Het Agentschap Onroerend Erfgoed investeert ook in de ontsluiting van het archeologisch erfgoed. Ik wijs op het prachtige boek De oudste Ronde van Vlaanderen uitgegeven door het VIOE en het Davidsfonds. Het agentschap publiceert ook over individuele sites. Zo zullen de finale resultaten van het onderzoek te Walraversijde binnenkort worden gepubliceerd in de Relicta-reeks. Sociale media worden ingezet in projecten zoals De Kogge. We kunnen zo op een moderne manier de voortgang van de onderzoeks- en beschermingswerkzaamheden meedelen aan het grote publiek. Er zijn heel veel goede voorbeelden van vruchtbare contacten tussen archeologie en toerisme voor de ontsluiting voor het publiek.
Hoe worden die afwegingen gemaakt? Daar bestaan een aantal precedenten van. Heel kenschetsend voor deze problematiek is het dossier van het Museum aan de Stroom in Antwerpen. Voorafgaand aan de bouw van het MAS werden de resten van het Hanzegebouw dat daar stond, opgegraven. Vanuit de huidige benadering van archeologische erfgoedzorg op gewestelijk niveau is de integratie van archeologische resten na opgraving in nieuwe gebouwen niet echt een prioriteit. Algemeen gesproken bevat een archeologisch bodemarchief slechts een fractie bouwresten in de vorm van muren, zelfs in een historisch-stedelijke omgeving. Het overgrote gedeelte van een bodemarchief bestaat daarentegen uit zachte sporen, zoals lagen en kuilen, die door hun aard niet integreerbaar zijn in een nieuwbouw. Na de uitvoering van archeologische opgravingen zijn deze zachte sporen sowieso weggegraven door de archeologen zelf, en blijven enkel de muurresten over.
Aangezien een archeologische opgraving als primaire doelstelling heeft het bodemarchief te documenteren om informatie in te winnen over het verleden, heeft het wetenschappelijk gezien geen nut om te ijveren voor het behoud van opgegraven en gedocumenteerde resten. Bij een gedeeltelijk behoud of integratie in een nieuwbouw moet bovendien worden opgemerkt dat veel van deze muurresten oorspronkelijk niet de bedoeling hadden om de elementen van het weer of de tand des tijds te doorstaan. Dat betekent automatisch, wil men ze integreren, een niet-onbeduidende kost voor de restauratie en voor het dagelijkse beheer van deze resten. De vraag rijst dan ook naar de financiële kost, de inpasbaarheid in het huidige concept van de architect en de afweging hiervan ten opzichte van de mogelijke meerwaarde van een geïntegreerd behoud van de archeologische resten.
Ook in deze problematiek is de conventie van Malta een belangrijke leidraad. De integratie van archeologische resten in ruimtelijke ontwikkelingsprojecten is in de conventie van Malta gestipuleerd in artikel 5: the integrated conservation of the archaeological heritage. Daarin wordt in het eerste lid de nadruk gelegd op het betrekken van archeologen bij alle stadia van ruimtelijke ontwikkelingsplannen om een wederzijdse afstemming te kunnen bereiken. Mijnheer Van Dijck, dit zou onder andere in zon draaiboek aan bod kunnen komen: de beste eerste reflex is om contact te nemen met het agentschap. Reeds van bij de gedachte aan het ontwikkelen van een project is het van belang om de archeologen als een volwaardige gesprekspartner te betrekken.
Ervaring wijst uit dat architecten zelden de historische en bijgevolg ook archeologische context meenemen in hun ontwerp, zij vertrekken van een wit blad. Het voorbeeld dat u aanhaalt van het hotel in Brugge waar in de kelder de fundamenten van de Sint-Donaaskerk geïntegreerd werden, is een mooie uitzondering. Ook het eerder door mij aangehaalde voorbeeld uit Antwerpen is hiervan een sprekende illustratie. Er zijn nog voorbeelden gegeven. Voor een goede integratie van historische relicten moet het archiefmateriaal als randvoorwaarde meegenomen kunnen worden op het ogenblik dat men er nog maar aan denkt om het infrastructuurproject op poten te zetten. Idealiter wordt dit archiefmateriaal aan een archeologische toetsing op het terrein onderworpen, inzonderheid aanwezigheid van archeologische relicten, exacte lokalisatie van de archeologische relicten en de bewaringstoestand van de muren. Zelfs in dergelijk ideaal scenario hoeven de archeologische resten niet koste wat kost meegenomen te worden in de ontwerpplannen. Er moet bepaald worden via een afwegingsproces of het überhaupt nuttig is deze restanten te behouden en of ze niet haaks staan op de nieuwe functie van ontwerp. Als in overleg beslist wordt deze restanten niet mee te nemen, beschikt de archeologie over een volwaardig alternatief door het gehele ondergrondse archief te documenteren via een opgraving.
Dat is ook exact wat in artikel 5 van de conventie van Malta bedoeld wordt. In combinatie met iconografische en andere historische bronnen kan het archeologische archief tot een boeiend virtueel verhaal worden uitgewerkt in woord en beeld, zonder dat de authentieke resten in de letterlijke zin van het woord tastbaar aanwezig moeten zijn.
Hetzelfde artikel uit de conventie bepaalt ook dat een ontdekking van waardevol archeologisch erfgoed kan worden geïntegreerd, weliswaar indien dit haalbaar is. Hiervoor is permanent overleg nodig tussen bouwheer en archeologen, zelfs tijdens de bouwfase. Tot nog toe heeft Toerisme Vlaanderen geen concrete vragen gekregen over dit thema. In het strategisch marketingplan plant Toerisme Vlaanderen wel om met het agentschap Onroerend Erfgoed samen te werken voor de ontsluiting van erfgoed met internationaal potentieel. Daarnaast willen we de vinger aan de pols houden en van bij het begin betrokken worden bij reconversie en herbestemmingsplannen die uit toeristisch oogpunt belangrijk kunnen zijn.
De samenwerking tussen Onroerend Erfgoed en Toerisme Vlaanderen was tot nu toe vooral projectmatig. Ik heb er enkele voorbeelden van gegeven. Onroerend Erfgoed en Toerisme Vlaanderen werken momenteel wel aan een samenwerkingsovereenkomst. De samenwerking in verband met de ontsluiting van erfgoed kan daarbij verder gaan dan afspraken over bijvoorbeeld de bebording op een site. Ook het betrekken van Toerisme Vlaanderen of toeristische diensten in grote meerjarige investeringsdossiers kan worden bekeken.
Ik wil benadrukken dat de samenwerking tussen Toerisme en Onroerend Erfgoed ook en misschien vooral moet plaatsvinden op het lokale niveau. De diverse voorbeelden die ik heb gegeven, zijn in grote mate het resultaat van lokale initiatieven en lokale begeleiding. De Vlaamse overheid kan begeleiden, voorbeelden van goede praktijken aanreiken en waar mogelijk financieel ondersteunen, maar de eindverantwoordelijkheid ligt in veel gevallen bij de lokale besturen.
Concreet voor de Suikerrui is er tussen de archeologische dienst van de stad en het agentschap Onroerend Erfgoed in het kader van dit project zeer frequent overleg. Dit overleg handelt vanzelfsprekend over het verloop van de archeologische opgravingen. De toeristische ontsluiting ervan is opgenomen door de stedelijke diensten. Doordat het agentschap Onroerend Erfgoed vanuit zijn wettelijke opdracht in heel Vlaanderen de opgravingsvergunningen verleent en opvolgt, heeft het een zeer brede kijk op dit gebeuren en kan het best practices aanbrengen aan de toeristische actoren op het terrein.
De voorzitter : De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron : Dank u, minister voor uw interessant antwoord. De thematiek is absoluut de moeite waard om even bij stil te staan en ik ben blij dat u erop ingaat. Overigens, mocht het alleen over de Suikerrui gaan, zou ik de vraag ook niet gesteld hebben. De Suikerrui is voor mij alleen maar een aanknopingspunt om de thematiek nog eens opnieuw aan bod te brengen.
Ik ben blij te horen dat er nu gezocht wordt naar een actievere samenwerking, een samenwerkingsovereenkomst in het kader van het masterplan van Toerisme Vlaanderen. Na de ad-hocbenadering, die op zich natuurlijk zinvol was het gaat om Vlaamse diensten die elkaar wel vinden verloopt het nu iets meer gestructureerd en systematisch. Het verleden van Vlaanderen is de moeite waard om toeristisch uit te spelen. Daardoor krijgt het ook een betere betekenislaag voor Vlamingen zelf er zijn verschillende dimensies aan. Ik ben dus blij dat het gebeurt en dat het wat verder gaat dan de adequate bebording, die overigens ook belangrijk is. Ik doe daar ook niet denigrerend over: we gaan vooruit en je merkt dat ook op het terrein. Maar het kan nog een stukje intenser.
Er zijn ook goede voorbeelden van die subsidiëring, dat bevestig ik graag. De voorbeelden die u gaf, erken ik ook als zeer waardevol. Het bewijst overigens hoe belangrijk het is om in ons toerisme vooral dat historische aspect van Vlaanderen en de zichtbare relicten ervan, letterlijk in beeld te brengen en mee te nemen in een verhaal. Raversijde is een bijzonder geslaagd voorbeeld, met een immense toeristische potentie, dat de klassieke drie sen van het kusttoerisme een extra meerwaarde biedt. De bezoekerscijfers bewijzen dat.
Mijnheer Van Dijck, het draaiboek vind ik een goed idee van u. De minister wil er trouwens ook op ingaan. Het samenspel tussen lokale besturen en de Vlaamse overheid is noodzakelijk. Als er een ontsluiting is van sites, merk ik elke keer hoe groot de belangstelling bij Vlamingen is voor hun eigen achtergrond en verleden en de relicten die ze daarvan vinden. Dat heeft een immens grote potentie.
Integratie is een goed idee, als het haalbaar is. Ik ben het ook eens met Malta als leidraad, de afwegingscriteria die worden gehanteerd en het documenteren als het niet anders kan, als je het niet kunt blootleggen of bewaren. We gaan vooruit, dat stel ik vast. Ik hoop dat dat ook positief is voor het draagvlak voor archeologie in Vlaanderen. Wat de Antwerpenaren betreft, minister, ga ik ervan uit dat ze frequent met uw diensten overleggen en tot een wijze oplossing zullen komen.
Ik ben me er ook van bewust dat veel archeologische restanten niet gecreëerd zijn om blootgesteld te zijn aan regen en wind. Op die muren stond bijvoorbeeld een dak. Het is een afwegingscriterium. Er zijn voorbeelden gegeven: losse vondsten kunnen in kijkkasten worden gezet of zo. Er zijn vaak interessante oplossingen, vaak ook niet.
Het is misschien ook een belangrijke rol voor het VIOE, om niet enkel de wetenschappelijke kant te bekijken, maar ook te fungeren als netwerker met andere organisaties, in het licht van het maatschappelijk belang van wat men doet. Dat kan in de toekomst nog een belangrijkere plaats krijgen dan vandaag, net om de wetenschappelijke kwaliteit van hun werk in de verf te zetten.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.