Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 24/05/2012
Interpellatie van mevrouw Irina De Knop tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de strijd tegen homofobie in en via het onderwijs
- 127 (2011-2012)
Vraag om uitleg van mevrouw Ann Brusseel tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over een protocol tegen homohaat in het onderwijs
- 1876 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Jan Roegiers tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over de bespreekbaarheid van holebiseksualiteit en het doorbreken van de heteronormativiteit op school
- 1887 (2011-2012)
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Voorzitter, minister, de dood van Ihsane Jarfi, de Luikse jongen die naar alle waarschijnlijkheid het slachtoffer is geworden van een homofobe moord, is het trieste hoogtepunt van een sterk groeiende problematiek van gaybashing. Het repressieve aspect hiervan is de bevoegdheid van de federale politie en van Justitie, maar Vlaanderen heeft een belangrijke bevoegdheid in acties om dit gedrag een halt toe te roepen, en ik denk niet het minst via het onderwijs.
Om problemen op termijn te kunnen vermijden, is het van fundamenteel belang dat jongeren al op heel jonge leeftijd kennismaken met het feit dat er naast heteroseksuelen ook holebis en transgenders bestaan, en dat deze laatste groepen maatschappelijk aanvaard moeten worden en dezelfde rechten genieten als anderen in onze samenleving. We weten allemaal dat jongeren er over het algemeen radicalere meningen op na houden, zeker in de periode dat ze zich ten volle bewust worden van hun seksualiteit en sterk onder de invloed zijn van hun vrienden. Dan hoeft het misschien niet te verwonderen dat ze zich in radicale bewoordingen en daden durven af te zetten tegen homoseksualiteit. Het blijkt dat jongeren zich almaar sneller outen, gemiddeld al op hun zestiende, wat betekent dat ze op dat ogenblik nog minderjarig zijn, net als hun leeftijdsgenoten.
Vandaag bepalen de eindtermen van het secundair onderwijs dat jongeren op de hoogte moeten worden gebracht van het gegeven van homoseksualiteit, maar het blijkt heel vaak dat veel afhangt van de manier waarop de school en de individuele leerkrachten dat thema willen aansnijden in hun lessen. Daarom denken we dat een brochure zoals Homofobie op school, die de Franse Gemeenschap laat verdelen, misschien wel een beetje te laat komt, en ook wel te weinig is.
Homoseksualiteit mag of moet misschien zelfs al in de derde graad van de lagere school ter sprake gebracht kunnen worden. Daar wordt het woord homo wel eens als scheldterm gebruikt. Iedereen hier aanwezig die zelf ook kinderen heeft, begrijpt wel dat die kinderen niet altijd de draagwijdte van die term kunnen vatten. Het is uiteraard belangrijk dat er in de lessen over gepraat wordt, en niet zomaar tijdens een thema-uurtje, maar dat dit doorgetrokken wordt in het curriculum van de kinderen, bijvoorbeeld in de lessen biologie, geschiedenis en talen, vakoverschrijdend dus.
We denken ook dat genderstereotypering in het onderwijs moet worden aangepakt. Homos worden vaak aangevallen, ook op de speelplaats, om allerlei redenen: omdat ze niet lijken op de andere jongeren in de klas of omdat een aantal machofiguren haantjesgedrag vertonen, vaak omdat die laatsten zelf nog niet zeker zijn van zichzelf en op die manier zelfbevestiging zoeken.
We hebben onlangs jammer genoeg kunnen vaststellen dat dat niet alleen leidt tot geweld, maar zelfs tot doden. Veel homos durven zich onder meer daardoor niet outen. Ze trouwen, krijgen kinderen en houden er af en toe, of misschien wel meestal, ook een homoseksuele affaire op na. Dat heeft dan weer een impact op mogelijke hiv-besmettingen en andere soas. Op die manier riskeren we misschien zelfs in een vicieuze cirkel terecht te komen.
Minister, de problematiek stelt zich ten volle bij een aantal allochtonen, dat hebt u zelf al aangegeven, en is vaak ingegeven door religie. Het gaat niet alleen over moslimjongeren, maar ook over ultraorthodoxe joden en streng katholieke Afrikanen of autochtonen.
Dat het dodelijk voorval zich heeft afgespeeld in een stad als Luik, is geen toeval. Geweld tegen holebis en transgenders manifesteert zich nu blijkbaar vooral in de grootsteden, misschien wel omdat ze een mix van factoren bevatten die het risico op gaybashing verhogen. Er zijn veel jongeren en veel mensen van allochtone origine voor wie homoseksualiteit vaak moeilijk ligt, en een aanzienlijke groep holebis die de anonimiteit van de grootstad opzoeken.
Minister, in antwoord op een schriftelijke vraag van collega Zamouri hebt u te kennen gegeven dat de radicalisering bij de specifieke groep van jongeren met een Noord-Afrikaanse en Arabische achtergrond moeilijk gecounterd kan worden via de traditionele moskeeën en imams omdat er vaak een taalproblematiek is. Bovendien gaan jongeren vooral via radicale sites op internet op zoek naar informatie. Onder meer daarom zijn we van mening dat een Vlaamse opleiding voor imams dringend is.
Minister, bent u van oordeel dat de actuele bepalingen inzake homoseksualiteit in de eindtermen van het Vlaamse onderwijs volstaan? Zo niet, welke aanpassingen acht u wenselijk? Zult u bijzondere inspanningen doen om scholen aan te moedigen om het thema homoseksualiteit op een structurele manier in de verschillende lessen ter sprake te brengen? Welke inspanningen zult u hiertoe ondernemen ten aanzien van de individuele leerkrachten? Steunt u de vraag om het thema homoseksualiteit al in de derde graad van het lager onderwijs aan te brengen op een manier die aangepast is aan de leeftijd van de kinderen? Ik wil alvast heel graag dat pleidooi hier houden.
Wat is de stand van zaken van een Vlaamse opleiding voor imams? Welke problemen stellen zich voor u nog om dit te kunnen realiseren? Zult u in uw hoedanigheid van minister van Gelijke Kansen bijzondere initiatieven ontplooien om het taboe van en de negatieve houding tegenover homoseksualiteit, inclusief genderstereotypering om religieuze en culturele redenen, bij mensen van allochtone origine kordaat aan te pakken? Zo ja, kunt u ons zeggen welke initiatieven dit zullen zijn?
Ik weet dat er vanmorgen een gelijkaardige vraag was in een gelijkaardige context. Maar, minister, ik kon er jammer genoeg niet zijn. Ik verontschuldig mij daarvoor, maar ik zou het waarderen indien u de moeite zou willen doen om toch nog eens het volledige antwoord te geven.
Minister Pascal Smet : Ik zal uitgebreider antwoorden.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, we hadden deze voormiddag al een interessant gesprek, maar deze namiddag kan dat ook.
Toen ik de vraag opstelde, verscheen op verschillende fora en in meerdere kranten een open brief van Elio De Bolle, voorzitter van de Vlaamse Scholierenkoepel (VSK). Hij doet een oproep aan alle leerkrachten en onderwijskoepels om homohaat in het onderwijs aan te pakken. Hij vraagt het onderwijs om een sterke bijdrage te leveren aan de preventie van homohaat. Veel holebi-jongeren worden gepest op school. In enkele gevallen is er zelfs sprake van fysieke agressie, aldus de getuigenissen. Dit leidt tot frustraties en stress voor die jongeren, en uiteraard ook tot verdriet en alle twijfels die daarmee gepaard gaan. Sommige jongeren kampen zelfs met depressie en sommigen houden er zelfmoordgedachten op na.
Binnen ons onderwijs blijven de vooroordelen en clichés over homoseksualiteit nog al te vaak overeind. Dit fenomeen komt voor in een grootstedelijke context. Maar ik denk, ik vrees en ik heb kunnen afleiden uit de getuigenissen van Elio en zijn vrienden dat overal in de kleine Vlaamse gemeenten en in de scholen waar blank en autochtoon de norm zijn, hetero nog altijd de norm is in de hoofden van veel kinderen en jongeren. Nochtans kunnen een doelgerichte aanpak, een goede opvoeding en juiste informatie heel wat vooroordelen en angsten uit de weg ruimen.
In de nota Is seksuele opvoeding passé? vraagt de VSK al jaren om meer diversiteit in de klas. De scholieren klagen aan dat er in de lessen seksuele opvoeding nooit over holebis gesproken wordt en dat er nog steeds stereotiepe voorbeelden worden gegeven in de lessen. Men heeft het over seksuele opvoeding als bijna een biologieles, die er enkel op gericht is om de voortplanting toe te lichten. Wij weten hoe de voortplanting in elkaar zit, ik hoef daar geen tekening bij te maken.
De VSK hoopt op een soort klik, zowel bij leerkrachten als bij leerlingen, zodat iedereen zou beseffen dat holebis ook gewone mensen zijn, gewone mensen zoals iedereen. Wij zijn ook gewone mensen. Wij hebben dezelfde dromen als iedereen. Wij moeten onze plaats krijgen in de klas. Er moet over gesproken worden. Dat zijn de woorden van Elio De Bolle. Laat ons alstublieft gewoon doen.
Ik heb naar aanleiding van die getuigenis enkele vragen.
Minister, u hebt al eerder aangehaald, en u hebt het herhaald op 12 mei, dat u met de onderwijskoepels onderhandelt over een verregaand protocol dat de scholen als leidraad zouden kunnen gebruiken. Hierin zullen de leerkrachten zich engageren om minstens één keer per jaar de holebiproblematiek te bespreken. Ik heb ondertussen vernomen dat het gemeenschapsonderwijs hierin verder gaat en dat het al een project op poten heeft gezet. Het zal het volgende schooljaar van start gaan in het Brusselse.
Wat is de stand van zaken van de onderhandelingen over het protocol? Wat zijn de eventuele knelpunten? Welke stappen moeten er nog genomen worden?
Minister, u verklaarde ook dat de tekst van het protocol nog voor de zomer klaar moet zijn. Is deze deadline haalbaar? Wat is de stand van zaken? Waar gaat het protocol concreet dieper op in? Zullen er richtlijnen gegeven worden aan de scholen, aan de leerkrachten? Hebt u zicht op het aantal scholen dat reeds werkt met aangepast didactisch materiaal zoals leerboeken, beeldmateriaal et cetera? Dat is materiaal dat de stereotypen doorbreekt en een andere benadering brengt. Zouden de richtlijnen die worden opgenomen in een protocol, dwingend zijn of niet?
Wordt er in bijkomend didactisch materiaal voorzien om homofobie als specifieke problematiek te schetsen? Denkt u aan de aanpassingen van de lessen seksuele opvoeding, die nu voornamelijk op voortplanting gefocust zijn?
Wat betreft de lerarenopleiding: worden studenten lerarenopleiding voldoende opgeleid om waakzaam te zijn voor stereotypen en normatief denken? Worden ze opgeleid om adequaat te ageren tegen pesterijen en andere uitingen van onverdraagzaamheid en homofobie?
Waarschuwt men studenten voor de nadelen van het onderwijzen aan de hand van stereotypen? We gebruiken vaak stereotypen, het is iets wat we onbewust doen. Overweegt men het protocol ook uit te breiden naar een strategie voor meer verdraagzaamheid voor andere zaken dan seksuele geaardheid? Ik denk aan de vragen die we deze morgen gesteld hebben. In of naast het protocol kan er misschien aandacht zijn voor andere themas zoals genderstereotiep denken. Daaronder versta ik de talrijke uitingen van gebrek aan respect voor vrouwen, vrouwenhaat en seksisme.
De voorzitter : De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers : Minister, collegas, kent u het sprookje van die oude koningin die met haar zoon op de top van een berg woont? (Opmerkingen)
Ik zal het u kort vertellen. Ze wonen samen op een berg. De koningin wil er eigenlijk mee stoppen, maar vóór ze dat kan doen en haar functie kan overdragen, moet haar zoon trouwen. Ze nodigt prinsessen uit van over de hele wereld om zich te komen voorstellen. De prins vindt geen enkele prinses leuk. Tot op een dag prinses Madelief komt en haar broer prins Heerlijk meebrengt. Plots wordt de zoon wel verliefd en slaat zijn hart over, niet op prinses Madelief, maar wel op prins Heerlijk. U kunt het vervolg wel raden. Ze trouwen en leven nog lang en gelukkig.
Minister, collegas, ik heb dit verhaaltje niet zelf uitgevonden. Het is een bestaand kleuterverhaal dat in heel de wereld en vooral in de Angelsaksische landen verkocht is. Er is nu ook een Nederlandse versie. Het boek lokte heel wat protest uit in diverse landen.
Dit is mijn absolute pleidooi. Het verhaal doorbreekt niet alleen de heteronormativiteit dat vind ik trouwens een ongelukkig en moeilijk woord. Ik wil nog meer zeggen. Mevrouw De Knop heeft een constructief voorstel gedaan, maar ik wil nog veel verder gaan. Ik wil dat er al vanaf de kleuterschool op een zeer informele manier wordt omgegaan met het doorbreken van clichés. Die zitten nog veel te veel in ons onderwijssysteem ingebakken. Hoeveel kinderen zijn er intussen niet die alleen door hun mama worden opgevoed? Die twee mamas en twee papas hebben? Die een Afrikaanse mama en een Belgische papa hebben? Die hun mama of hun papa nooit hebben gekend? Of die twee mamas of twee papas hebben en daarmee onder hetzelfde dak wonen? Dat is mijn pleidooi. Ik hoop dat u mij allemaal kunt volgen.
Ja, er moet op een formele manier worden gesproken over die diverse leefvormen en over homoseksualiteit in al haar aspecten. Dat kan in de lessen zedenleer, godsdienst en biologie. Maar ook, vooral denk ik, op een informele manier. Het is gerust mogelijk om in een vraagstuk over budgetberekening twee mannen te steken in plaats van het klassieke gezin van man en vrouw. Het kost niet veel moeite om het vraagstuk af en toe, niet altijd te vertellen met de personages mama Louise en mama Evelien die hun budget gaan samenstellen. Als het gaat over de berekening van de oppervlakte van een huis, kan dat evengoed een huis van twee papas zijn. Ik ben ervan overtuigd dat er op die manier op jonge leeftijd een interessant gesprek kan ontstaan, zodat we de traditionele vooroordelen, waarde collegas, kunnen wegwerken. Dat werkt, maar dat vergt wel inspanningen van de leerkrachten, directies en scholen, van uitgeverijen en dergelijke.
Tien jaar geleden heb ik toenmalig minister Vanderpoorten hierover voor het eerst ondervraagd. Dat was een van de eerste zo niet de eerste vragen die daarover handelde en aandacht vroeg voor de hele holebithematiek in het onderwijs. Toen bleek immers dat in meer dan 60 procent van de scholen daar niet over gesproken werd. Ik hoop dat het ondertussen al beter gaat, maar er is nog werk aan de winkel, zoals mevrouw Brusseel en mevrouw De Knop al uitgebreid hebben aangetoond.
Tien jaar inspanningen, met de hulp van de ministers Vanderpoorten, Vandenbroucke en Smet, hebben ervoor gezorgd dat er vooruitgang is geboekt. Maar toch. Ik was getroffen door de brief van Elio De Bolle, voorzitter van de VSK, die openlijk sprak over de vooroordelen op school. Die zijn nog altijd springlevend. Hij getuigt dat hij op de speelplaats nog vaak woorden als homo of janet naar zijn hoofd krijgt geslingerd, van jongens of meisjes waarvan hij zegt dat hij die niet eens kent. Hij begrijpt niet waarom zij dat tegen hem zeggen. Of hij hoort uitspraken als: Homos hebben geen condooms nodig, want ze kunnen elkaar niet zwanger maken. Hij moet dan uitleggen dat condooms ook nodig zijn om je te beschermen tegen seksueel overdraagbare aandoeningen. Toppunt is wel dat een leraar hem ooit zei dat volgens hem homoseksualiteit een keuze is. Het zijn clichés, en blijkbaar zijn ze springlevend en wijdverbreid.
Verwijzend naar mevrouw Brusseel herinner ik eraan dat het gemeenschapsonderwijs een proefproject heeft gelanceerd dat in een eerste fase in Brussel wordt uitgebouwd. Straks, na uw antwoord, kunnen wij het daarover even hebben. Ik denk dat dit de weg is die moet worden bewandeld: wij moeten van heel jonge leeftijd af, op zeer informele manier, en later op een formele manier, de diversiteit van de samenleving belichten. Hier spitsen wij het toe op de bespreekbaarheid van holebiseksualiteit, maar het gaat veel breder.
Minister, welke initiatieven gaat u nemen om het gebrek aan bespreekbaarheid en correcte informatie over holebiseksualiteit op de Vlaamse scholen aan te pakken, zowel bij leerkrachten als leerlingen, en zowel op formele als informele wijze, uiteraard met het oog op het doorbreken van vooroordelen en het wegwerken van stereotypen? Welke maatregelen gaat u nemen, specifiek gericht op het kleuter- en lager onderwijs? Hoe wilt u het wegwerken van de heteronormativiteit concreet aanpakken? Is er al overlegd met de onderwijsnetten, om na te gaan hoe holebiseksualiteit in al haar aspecten in de les het best aan bod kan komen? Zo ja, hoe ver staat het daarmee, en wat zijn de conclusies?
Op welke manier worden de centra voor leerlingenbegeleiding (CLBs) geïnformeerd, zodat zij voldoende gericht kunnen antwoorden op alle vragen van leerlingen en leerkrachten over holebis? Op welke manier worden de inrichtende machten en de directies aangemoedigd om een holebivriendelijk schoolklimaat te creëren? Overweegt u extra inspanningen ten behoeve van scholen zowel in het basisonderwijs als in het secundair onderwijs waar deze thematiek minder voor de hand ligt of moeilijker kan worden besproken?
De voorzitter : Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Mevrouw Yamila Idrissi : Voorzitter, minister, collegas, ongeveer een maand geleden hebben wij het in deze commissie al uitgebreid over dit onderwerp gehad. Dat was een zeer constructief gesprek, met deelname van de verschillende politieke fracties. Ik wil hier oproepen om toch niet de ene stereotypering met een andere te bestrijden. Ik vind het bijzonder jammer dat mevrouw De Knop wel verwijst naar de dood van Ihsane Jarfi hij was een slachtoffer , maar het voorstelt alsof de slachtoffers blanke mannen zijn en de daders mensen met een moslimachtergrond. In dat verband moet wellicht ook haar vraag over een Vlaamse imamopleiding worden gezien. Als het drama in Luik ons één zaak heeft geleerd, dan is het wel dat de daders en slachtoffers niet één kleur hebben. In Luik heeft de moslimgemeenschap op een heel waardige manier op de moord gereageerd. De ouders van Ihsane Jarfi hebben erg waardig gereageerd. En de daders waren drie of vier blanke jongens.
Elke stereotypering moet worden afgewezen, of het nu gaat over gaybashing of seksuele intimidatie van vrouwen. De samenleving moet een duidelijk signaal geven: dat kan niet.
Ik was deze ochtend dan ook bijzonder verheugd om te horen welke stappen u zult zetten. Ik licht een tipje van de sluier, maar ik laat het antwoord natuurlijk aan u over. Het is bijzonder belangrijk om heel goed in kaart te brengen wat zon gedrag veroorzaakt, of het nu gaybashing is of seksuele intimidatie. U hebt gezegd dat u een tweesporenbeleid gaat volgen, zowel onderzoek als onderwijs. Dat lijkt me heel juist. Ik wens me graag aan te sluiten bij de vragen die de heer Roegiers en mevrouw Brusseel hebben gesteld.
De voorzitter : Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Mevrouw Khadija Zamouri : Zoals mevrouw Idrissi zegt, moeten we heel hard opletten voor stereotypering. Ik herhaal nog eens zoals u ook vaak dingen moet herhalen, minister, maar ja dat ik de strijd van holebis en allochtonen op heel veel vlakken dezelfde strijd vind. Indien we aanpassingen doen in schoolboeken in het onderwijs, zou ik het bij het opstellen van zon vraagstuk durven te hebben over mama Naïma en mama Lieve. Dan heb je twee vliegen in één klap. Anders moeten we telkens een andere doelgroep aanpakken. Choqueren we mensen daarmee, dan is het zo. We gaan voor een strijd tegen een taboe voor blank en gekleurd, voor iedereen.
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Ik wil me aansluiten bij de vraagstellers. Het thema komt hier zo elke twee maanden aan bod. Dat is ook jammer, want het betekent dat het actueel blijft. Ik denk dat ik elke keer de wens uitspreek dat het niet meer ter sprake hoeft te komen, omdat er een oplossing is, maar ik weet dat dat te hoog gegrepen is, want het gaat over een mentaliteitswijziging en dat gebeurt niet van vandaag op morgen of van dit op volgend jaar. Het is een werk van lange adem. Ik vermoed dat het nog enkele keren in de commissie of in de plenaire vergadering aan bod zal komen.
Ik vind het een goed uitgangspunt dat we meer moeten werken aan diversiteit, niet alleen rond holebis en heteros, maar zoals de heer Roegiers en mevrouw Zamouri hebben gezegd, moeten we gewoon gaan voor de diversiteit die er is in onze maatschappij.
Minister, op een actuele vraag van de heer Roegiers hebt u geantwoord dat er pakketten zouden worden uitgewerkt in verband met holebigeweld en de hele genderproblematiek. Hoe ver staat dat? Leerkrachten zouden er op een positieve manier mee kunnen werken. Ik lees in Klasse dat leerkrachten het vaak niet gemakkelijk vinden om daarmee om te gaan. Ze hebben het ook niet bekeken in de lerarenopleiding. Ik neem dat aan. Niet enkel in een klas waar ook allochtonen zitten, maar ook in een andere klas, is het niet altijd gemakkelijk om te weten hoe je dat doet. U zou een leerkracht vrijstellen om al het bestaande materiaal te stroomlijnen en leerkrachten te ondersteunen. Ik vermoed dat dat ondertussen is gebeurd. Wat is de stand van zaken?
In maart hebt u geantwoord op een vraag van mevrouw Zamouri dat het overleg loopt met de pedagogische begeleidingsdiensten, om de scholen te ondersteunen. Wat is daar de stand van zaken?
De voorzitter : De heer Verstreken heeft het woord.
De heer Johan Verstreken : Ik wil even verwijzen naar een vraag die ik in deze commissie op 19 januari 2012 stelde over het Zzzip-onderzoek naar geweld op holebis. Toen hebt u een aantal beleidsinitiatieven geformuleerd die u wou realiseren, minister. Er werd verwezen naar homofoob en genderbased geweld.
Ook toen werd er gezegd, zoals mevrouw Vermeiren aankaartte, dat een leerkracht gedurende een jaar zou worden vrijgesteld om samen met onderwijsverstrekkers en pedagogische begeleidingsdiensten een onderwijspakket voor de hele holebiproblematiek uit te werken. U zou dat willen uitbreiden naar de genderproblematiek. De scholen moeten natuurlijk zelf beslissen of ze daarmee willen omgaan, zei u toen, maar u zou graag een protocol ondertekenen. Kunt u de stand van zaken geven, minister? Komt er al dan niet iets van in huis?
U had toen de bedoeling dat men zich zou engageren om deze problematiek minstens één keer per jaar aan bod te laten komen in de lessen. Vaak zijn leerkrachten onzeker over dit thema en hoe ermee om te gaan. Het was de bedoeling dat het bespreekbaar zou worden in de scholen. U wou een speciaal accent leggen, zei u toen, minister, op technisch onderwijs, met een bepaalde bevolkingsgroep, omdat het allesbehalve evident is om daarover te spreken. Als dat doorgang vindt, is het natuurlijk belangrijk dat de leerkrachten goed worden begeleid. Ik ben benieuwd naar de stand van zaken.
Collegas, we hebben een uitnodiging gekregen van de heren Roegiers en Dehaene voor een infosessie over jongeren en seksualiteit, speciaal voor politici, met als thema onder andere de rol voor scholen en het jeugdwerk. Dat vindt hier in het parlement op 13 juni 2012 tussen de middag plaats. Dat kan zeer interessant zijn.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, de eindtermen en de ontwikkelingsdoelen bevatten momenteel al heel wat aanknopingspunten om met kinderen aan themas als gender en seksuele identiteit, relationele en seksuele vaardigheden, sociale vaardigheden en weerbaarheid te werken. Het beleid gaat uit van de relevantie daarvan voor alle leeftijden. De aanpak in de kleuterklas zal uiteraard grondig verschillen van de aanpak in pakweg de derde graad van het basisonderwijs of de derde graad van het secundair onderwijs.
Het is belangrijk al op jonge leeftijd aan de slag te gaan. Om het belang hiervan te onderstrepen, luidt een van de ontwikkelingsdoelen voor het kleuteronderwijs met betrekking tot wereldoriëntatie en maatschappij: De kleuters kunnen verschillende gezinsvormen herkennen.
In het Vlaams basisonderwijs zijn seksuele voorlichting en het thema seksuele diversiteit momenteel niet expliciet in de eindtermen opgenomen. Er is wel opnieuw sprake van in verband met de wereldoriëntatie: De leerlingen kunnen er in hun omgang met leeftijdgenoten op discrete wijze rekening mee houden dat niet alle kinderen in hetzelfde type gezin wonen als zijzelf en kunnen illustreren dat verschillende sociale en culturele groepen verschillende waarden en normen bezitten. In de leergebiedoverschrijdende eindtermen sociale vaardigheden is er de eindterm: De leerlingen kunnen in omgang met anderen respect en waardering opbrengen. Hierbij hoort evenwel geen uitdrukkelijke verwijzing naar het seksuele aspect.
Wat het secundair onderwijs betreft, zijn de vakoverschrijdende eindtermen recent herzien. Hierbij is aan deze onderwerpen aandacht besteed. Het thema holebis komt expliciet aan bod in context 2 mentale gezondheid: De leerlingen kunnen zich uiten over en gaan respectvol om met vriendschap, verliefdheid, seksuele identiteit en geaardheid, seksuele gevoelens en gedrag. We kunnen het thema ook impliciet in andere vakoverschrijdende eindtermen terugvinden. Bij open en constructieve houding gaat het om ( ) houden rekening met ontwikkelingen bij zichzelf en bij anderen, in samenleving en wereld. Op andere plaatsen staat er ( ) ontwikkelen een eigen identiteit als authentiek individu, behorend tot verschillende groepen en ( ) gaan om met verscheidenheid. In verband met de contexten staat er ( ) accepteren verschillen en hechten belang aan respect en zorgzaamheid binnen een relatie, ( ) doorprikken vooroordelen, stereotypering, ongepaste beïnvloeding en machtsmisbruik, ( ) zetten zich actief en opbouwend in voor de eigen rechten en die van anderen. Wat de context van de socioculturele samenleving betreft, staat er het volgende: ( ) gaan constructief om met verschillen tussen mensen en levensopvattingen.
Aangezien de vakoverschrijdende eindtermen nog niet zo lang geleden zijn herzien en er voldoende aanknopingspunten zijn, hebben we niet voor een herziening van de eindtermen of van de vakoverschrijdende eindtermen gekozen. We gaan een andere richting uit. Ik kom hier zo dadelijk op terug.
Er is een hervorming van het secundair onderwijs op komst. Het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming (AKOV) stelt momenteel een kalender op voor de actualisering van de eindtermen van de verschillende onderwijsniveaus voor de komende jaren. We hebben gevraagd of de themas met betrekking tot holebis en gender niet explicieter aan bod moeten komen. Het AKOV zal hier sowieso rekening mee houden.
Alvorens meer in detail op een aantal vragen in te gaan, wil ik nog een paar algemene opmerkingen maken. Tenslotte baren de onderzoeksresultaten over de houding ten aanzien van holebiseksualiteit en de genderopvattingen van ruime groepen jongeren op de Vlaamse schoolbanken ons zorgen. Ik denk dat velen raar hebben gekeken toen die resultaten zijn bekendgemaakt. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de vele recente incidenten in verband met homofobe en gendergerelateerde geweldpleging. We hebben het daar deze ochtend nog over gehad.
Onderzoek leert ons dat homofoob geweld in de publieke ruimte vooral wordt gepleegd door jonge mannen jonger dan 25 jaar die in groep uithalen. Het zou in gelijke mate om nieuwe en oude Belgen gaan. We hebben vaak de neiging te denken dat het om Arabische jongeren gaat. Laat ons een kat een kat noemen: veel mensen denken hierbij vaak aan Marokkanen. Net zomin als elke katholiek een pedofiel is, is elke Arabier een gaybasher. We moeten daar goed over nadenken. Volgens mij heeft mevrouw Idrissi terecht opgemerkt dat we dit vaak denken. In Luik is echter een moslimjongere of een jongere van Marokkaanse afkomst door blanke Belgen aangevallen. Als het om gaybashing gaat, zullen veel mensen hier en veel mensen in de homogemeenschap spontaan aan Marokkaanse Belgen denken. Uit onderzoek blijkt echter dat het niet enkel om de Marokkaanse Belgen gaat: het gaat ook om jongeren van Poolse afkomst en om Vlaamse jongeren. Het aandeel van de Marokkaanse jongeren in verhouding tot hun aandeel in de bevolking blijkt echter wel groter.
We hebben soms de neiging zelf in stereotiep denken te vervallen. Indien zij zouden zeggen dat alle katholieken pedofielen zijn, zouden we terecht verontwaardigd reageren. Dat is verre van waar. We passen diezelfde redenering echter toe op gaybashing en moslims of, in een andere context, op terrorisme en moslims. We trekken die lijnen soms door. Dit toont aan dat we hiermee moeten opletten.
Er blijkt een oververtegenwoordiging van de nieuwe Belgen te zijn. Gemiddeld genomen, hebben al deze mensen bovendien met elkaar gemeen dat ze uit precaire gezinnen en uit achterstandswijken komen. Het gaat vaak om onzekere mensen.
Als ik me niet vergis, heeft een Amerikaanse studie aangetoond dat gaybashers vaak zelf gay zijn. Er is allicht een verband met die conservatieve Amerikaanse politici die altijd tegen homos zijn tot twintig jaar later uitkomt dat ze zelf homo zijn en bijgevolg een nogal rare opvatting over de coherentie in hun leven hebben. Er is enige correlatie.
Indien we dit verschijnsel willen bestrijden, moeten we inzicht krijgen in wat die mensen echt drijft. Dat heb ik deze ochtend ook al heel duidelijk gesteld. We gaan uit van een aantal veronderstellingen die volgens mij allicht ook kloppen. Om die reden hebben we een tijdje geleden twee onderzoeken gelanceerd.
Het eerste onderzoek betreft de problematiek van de transgendergroep. Ook daar is er geweld. Hoewel de context zeer klein en specifiek is, is deze situatie voor die mensen zeker problematisch.
Het tweede en ruimere onderzoek wordt door de Universiteit Gent uitgevoerd en behandelt gaybashing. We verwachten de resultaten tegen het einde van dit jaar. Ik heb nog wat middelen kunnen vinden. We zullen ongeveer 40.000 euro uittrekken om in Brussel een participatief onderzoek te laten verrichten. Iemand zal overdag en s nachts rondlopen in de Brusselse wijken waar er problemen zijn. Hij zal contact moeten leggen met daders, potentiële daders, slachtoffers en potentiële slachtoffers. Hij moet oog hebben voor georganiseerde en niet-georganiseerde feiten. Dit participatief onderzoek moet duidelijkheid en inzicht verschaffen. Dit is een aanvullend onderzoek bij het brede onderzoek dat de Universiteit Gent al uitvoert. Ik hoop dat we op basis daarvan toch nog wat meer inzicht krijgen om daartegen te kunnen optreden.
We doen natuurlijk meer dan onderzoek. Ik vind het ook belangrijk dat verschillende beleidsniveaus een versnelling hoger schakelen. In Vlaanderen hebben we dat al eerder gedaan. Het is goed dat er op federaal vlak eindelijk ook initiatieven worden genomen. Al moet het actieplan nog wat meer worden uitgewerkt, toch is er al schot in de zaak gekomen.
Ik herhaal vandaag dat het Nederlandstalige onderwijs in Brussel, maar ook in Vlaanderen, verder moet inzetten op holebivriendelijke scholen en een sterker genderbewustzijn bij alle onderwijsactoren. Elke school moet in al haar aspecten een open en veilig klimaat vertonen. De open brief van de voorzitter van de Vlaamse Scholierenkoepel, Elio, herinnert eraan dat scholen vandaag nog vaak een heteronormatieve en soms zelfs vijandige omgeving vormen, die een deel van de jongeren niet allemaal, maar toch te veel in de kou laat staan, stress bezorgt en doet vervreemden van de school.
Dat betekent dat scholen daar nog bewuster dan vandaag aandacht aan moeten besteden. U weet dat ik als minister van Onderwijs een nominatimsubsidie toeken aan çavaria. Een van de opdrachten van çavaria is het ondersteunen van de scholen via de lerarenopleidingen, maar ook rechtstreeks in de scholen zelf.
Ondertussen hebben we, al meer dan een jaar geleden, met de uitgeverijen van schoolhandboeken en met de koepels een protocol afgesloten waarbij ze meer diversiteit zullen aanbrengen in de handboeken. Het moet daarbij niet alleen gaan over holebis en genders, maar ook daar heeft mevrouw Zamouri gelijk in over de hele diversiteit in de bredere aspecten, zoals gekleurde en niet-gekleurde kinderen. Ik zal samen met de uitgeverijen, de vereniging en mijn medewerkers bekijken wat er één jaar na het ondertekenen van het protocol al effectief op het terrein veranderd is. We moeten dat opvolgen en nagaan welke stappen er al werden gezet. Ik zal u daar uiteraard van op de hoogte houden.
We weten allemaal dat het niet zo evident is. Een aantal commissieleden hebben daar ook op gewezen. Het is voor leerkrachten niet altijd evident om daarmee om te gaan, soms uit onzekerheid, soms uit onwetendheid. Elk publiek vergt ook een eigen aanpak. Een klas met overwegend jonge Marokkaanse Belgen die bij manier van spreken nog nooit een vrouw van dichtbij hebben gezien, zal wellicht anders reageren als je het onderwerp holebis aansnijdt dan een hoogopgeleide klas waarin je daar heel open over kunt spreken. Dat wordt voor de leerkracht een totaal andere ervaring om het aan te brengen. Ook daar moeten we rekening mee houden.
De heer Roegiers heeft terecht verwezen naar de gemeenschappelijke verklaring over de gelijke behandeling van hetero- en holebiseksualiteit in het onderwijs, die vorm kreeg op initiatief van mevrouw Vanderpoorten ere wie ere toekomt en ondertekend werd op 6 juni 2002. Na de recente gebeurtenissen en signalen die we ontvingen, hebben we besloten om die verklaring te actualiseren. Ik kan iedereen geruststellen: de tekst is geactualiseerd. Hij is sinds een week af. Het is belangrijk dat alle betrokken actoren, de onderwijsverstrekkers, alle koepels, de vakbonden en ikzelf die engagementsverklaring actualiseren. We moeten nu nog samen een datum vastleggen.
Vanaf 1 september stel ik ook een leerkracht voltijds vrij om verschillende dingen te doen, zoals in samenwerking met de pedagogische begeleidingsdiensten het materiaal dat er is, samenbrengen, zowel in binnen- als in buitenland. Er zal ook een conferentie worden georganiseerd. Ik kan nog niet te veel in detail treden. Wanneer ik dat samen met de onderwijsverstrekkers nog voor de zomer zal voorstellen, moet dat een primeur zijn. Om die reden vind ik het ook wat jammer dat het gemeenschapsonderwijs wat vooruitliep. Het is natuurlijk een heel goed initiatief, begrijp me niet verkeerd, maar het zou beter zijn dat alle deelnemers aan het project tegelijkertijd communiceren. Maar goed, er zijn geen potten gebroken.
Het is ook belangrijk om te verwijzen naar wat Sensoa doet. Het Vlaamse expertisecentrum voor seksuele gezondheid heeft een nieuw boek uitgebracht voor relationele en seksuele vorming. Dat boek werd voorgesteld op een studiedag. Er zijn ook vormingen over gemaakt. Mijnheer Roegiers, ik weet niet of u dat boek kent. Op www.seksuelevorming.be kunt u een geactualiseerd boek vinden voor leerkrachten rond alles wat met relationele en seksuele vorming te maken heeft. Sensoa heeft dat uitgewerkt. Het is belangrijk om daaraan te werken.
Er is verder ook een brochure gemaakt Genderklik in de kleuterklas van de vzw Genderatwork. Op hun website kunnen leerkrachten ondersteuning vinden om daarmee om te gaan.
Ook rond de Belgian Pride die in Brussel plaatsvindt, is er veel gebeurd. Ik heb drie jaar geleden, samen met Philippe Close, schepen van de stad Brussel, de horecaverenigingen en de holebiverenigingen uitgenodigd. Beide verenigingen maakten ruzie. Ik heb hun aangeraden om samen te werken en om die Belgian Pride, waarvan ik vond dat die steeds meer een zielige vertoning werd, om te vormen tot een feest van de diversiteit.
Ik weet niet of iemand hier al in Montréal is geweest. In de zomer vindt daar een week lang een feest van de diversiteit plaats. Dat gebeurt in de holebiwijk van die stad, maar eigenlijk komt heel de stad daarheen. Weliswaar uitgaand van het holebigegeven heeft men daar een heel diversiteitsfeest. Daarin wil men ook in Brussel slagen. Ik denk dat we na drie jaar een heel grote stap voorwaarts hebben gezet. De mensen die er waren, hebben kunnen zien dat de publieke ruimte veel groter is, dat het geen gettogebeuren meer is, dat er ook heel veel meer heteromensen met kinderen zijn. Je krijgt wel wat extravagantie, maar daar wordt dan ook heel dikwijls op ingezoomd. Ik ben nog altijd op zoek naar diegene met de pluimen. (Gelach)
Als je de krant leest, lijkt het daar immers vol mensen te lopen met pluimen op een plaats waar je die niet zou verwachten. Ik zie die toch niet onmiddellijk. Ik zie wel staatssecretaris De Lille met een grote groene boa rondlopen. Dat is ook meer boa dan man, zou ik zeggen. U moet de fotos maar eens bekijken. Dat zou ik nu meteen zelf niet doen, maar goed, dat is een andere zaak: les goûts et les couleurs ne se discutent pas. Men moet ook een beetje oppassen. Ik denk dat die pride goed aan het evolueren is, naar een echt feest van de diversiteit. Dat lijkt me toch ook wel een goede zaak. Voorzitter, u weet dat zelfs de voorzitter van dit parlement dit jaar ook aanwezig was op de Gay Pride. Ik zou niet zeggen dat hij in vol ornaat aanwezig was, maar hij was er wel. Dat was een goed statement van hem. Dat mag ook wel eens worden gezegd.
Ook ondersteunen we Ella vzw om methodieken te ontwerpen om seksuele diversiteit te bespreken met nieuwe Belgen. Ze werken daarvoor samen met Merhaba vzw. Eind 2012 zullen ze methodieken hebben ontwikkeld, die dan in 2013 zullen worden ingezet.
Voorzitter, u ziet dat de dingen die ik het voorbije jaar heb gezegd, wel degelijk in gang zijn gezet, volop lopen of ten einde zijn.
Mevrouw De Knop, ik ken u ondertussen genoeg om te weten dat u niet de link wou leggen waarvoor mevrouw Idrissi enigszins vreesde. Het klopt echter wel dat andere mensen die link zouden durven te leggen. Wat de islamopleiding betreft, dat loopt. Ik heb daar al eerder op geantwoord in deze commissie. Het is de bedoeling dat die opleidingen in 2014-2015 zullen starten. We hebben daartoe trouwens al geld gereserveerd in de budgettaire meerjarenplanning.
Dit was een uitgebreid antwoord, om aan te tonen dat we dit wel degelijk ernstig nemen, dat er veel dingen bezig zijn, dat we zelfs nog nieuwe initiatieven nemen, net omdat we het belangrijk vinden. Ik vind het ook belangrijk dat er kamerbreed veel steun is voor dit beleid. Dat is een enorme vooruitgang ten opzichte van het ogenblik in 2002 toen minister Vanderpoorten dat statement heeft gemaakt, overigens op vraag van de heer Roegiers. Op die tien jaar tijd hebben we toch een grote stap voorwaarts gezet.
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Eerst en vooral wil ik aan de leden zeggen dat ik eerst niet zo goed begreep waar hun opmerkingen vandaag kwamen, maar als ik mijn vraag nalees, begrijp ik dat er mogelijk verwarring zou kunnen zijn. Voor alle duidelijkheid, het is helemaal niet zo dat ik het slachtofferschap en het daderschap zou willen linken aan een etnische achtergrond. Die link is zelfs nooit bij me opgekomen. Ik ben me er absoluut van bewust dat er in de klassieke Vlaamse cultuur net zo veel machos zijn als in sommige andere culturen, en misschien zelfs nog meer. Dat wou ik toch even rechtzetten.
Ik wil wel vragen dat we in deze belangrijke problematiek niet zouden focussen op het gegeven van slachtofferschap, daderschap en etnische afkomst. Dat zou ons immers afleiden van de essentie die ik hier vandaag eigenlijk heb willen aankaarten, namelijk dat we er op alle mogelijke manieren voor moeten zorgen dat homohaat en gaybashing op alle mogelijke manieren en in alle mogelijke beleidsdomeinen een prioriteit zouden zijn. Ik ben me ervan bewust dat er veel prioriteiten zijn, maar zeker in het onderwijs moet het structureel bespreekbaar maken van deze problematiek echt wel aan de orde zijn.
Minister, ik dank u voor uw heel uitgebreide antwoord, en ook voor de vele initiatieven waarmee u bent begonnen of die u aankondigt. Op één vlak blijf ik enigszins op mijn honger, namelijk als u zegt niet te zullen sleutelen aan de eindtermen voor het Vlaamse onderwijs, of het nu gaat over het secundair onderwijs of over het lager onderwijs. Dat vind ik wel jammer. Nochtans meen ik dat daar voor een deel de sleutel ligt om ervoor te zorgen dat dit meer dan vandaag aan de orde komt, niet in één leerjaar, maar in alle leerjaren en ook reeds in het lager onderwijs. U noemt wel initiatieven, vzws, boeken of vormingen die relevant zijn voor leerkrachten, maar als we dat niet structureel gaan verankeren in het onderwijsprogramma, vrees ik ervoor dat dit ad-hocinitiatieven zullen blijven, waarbij het afhangt van de goodwill van de school en de leerkrachten of hier op een goede, volwassen manier mee wordt omgegaan.
Minister Pascal Smet : Ik begrijp wat u zegt. Alleen zou, als we nu beslissen om de eindtermen te herzien, dat proces een hele tijd duren. Er moet immers heel wat worden doorlopen. Dat duurt minstens twee jaar. We voelen dat veel leerkrachten dit wel willen aanbrengen, maar onzeker zijn om het te doen, dus leek het ons veel beter dit te ondersteunen. Het leek ons veel beter dat alle koepels zich ertoe engageren dat dit ook daadwerkelijk gebeurt, dat dit naar de scholen gaat, dat we het ter beschikking stellen.
Als we toch een kalender moeten opmaken, zullen we de vraag in overweging nemen bij het herzien. Dat zal pas over twee of drie jaar effect hebben omdat je een hele procedure hebt. We moeten een beetje oppassen. Wij hebben dit, en dat is belangrijk, maar andere mensen vinden andere dingen belangrijk. Om dat te weten hebben we een hele waslijst. Wellicht zult u me zeggen dat we te veel vragen aan de scholen.
Het is afwegen, en daarom zeg ik dat we de kalender moeten opmaken. Laat ons de hervorming opnemen. Ik sluit het niet uit. Alleen hebben we nu al veel aanknopingspunten. In onze analyse bestaat het probleem dat de scholen onvoldoende uitgerust zijn of ondersteund worden om dat aan te pakken. Laat ons dan die weg gaan. Als u de engagementsverklaring leest, zult u zien dat we vandaag het engagement van de onderwijskoepels hebben. Ik begrijp uw vraag, maar dit wilde ik nog even verduidelijken.
Mevrouw Irina De Knop : Ik begrijp perfect dat u niet wilt wachten en dat u ondertussen al initiatieven wilt nemen. Als je geen beperkt normatief kader meegeeft, riskeer je dat dit misschien opnieuw minder belangrijk wordt. Vandaag is het een prangend probleem, iedereen is ermee bezig, maar morgen en overmorgen zijn er weer andere zaken die ons tot de orde van de dag roepen. Om die reden is het minstens noodzakelijk om dit op te nemen, niet als een vraag, maar als een actiepunt. We moeten de eindtermen zoals ze nu zijn, evalueren en nagaan op welke andere manieren ze een resultaatsverbintenis in zich dragen. Begrijpt u? Ik hoop dat u begrijpt wat ik bedoel, zonder dat ik negatief wil klinken over de initiatieven die u daarover nu al neemt.
In heel die lijst van acties die u onderneemt, is het belangrijk dat we het zicht op het geheel bewaren. Ik begrijp dat die engagementsverklaring, samen met de koepels, daarin heel belangrijk zal zijn. Zodra we die hebben, zullen we die kunnen nalezen. Voor het departement is het relevant een kader te hebben waarbinnen je werkt, of een actieplan waarin elk van die verschillende elementen die u opnoemt, worden afgetoetst. Daar hebt u niet echt naar verwezen.
De voorzitter : Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Mevrouw Ann Brusseel : Minister, ik ben ervan overtuigd dat we dezelfde bekommernis delen en ons evenveel zorgen maken. Ik maak me nog een paar bedenkingen, niet over de grond van de zaak, want daarover zijn we het eens, maar wel over een werkwijze. Ik heb er vertrouwen in dat men het beste voorheeft met de engagementsverklaringen en het protocol dat men nu voorbereidt. Ik voel in uw antwoord dat veel zaken impliciet blijven. In de eindtermen wordt verwezen naar de diversiteit, naar de opvoeding inzake diversiteit, identiteit en geaardheid. Dat heet mentale gezondheid in het secundair. Ook in de lagere school wordt daar al naar verwezen, maar op een impliciete manier.
Ik wil eigenlijk zien wat men er in de klas, op de speelplaats en in de kleedkamers vóór de turnles mee doet. Natuurlijk kunt u daar als minister geen stappenplan voor uitstippelen. Misschien zou ik dat wel durven.
Ik blijf me afvragen of die engagementsverklaring concreet en stringent genoeg zal zijn. Ik verduidelijk wat ik bedoel: ik denk dat de oplossing zit in opvoeding. Onderzoek is belangrijk, daar zijn we het over eens. Ik zie veeleer heil in een betere vorming vanaf de lerarenopleiding zelf, en in veel na- en bijscholing. Laten we eerlijk zijn, onze leerkrachten krijgen een paar keer per jaar nascholing, gemiddeld vier keer per jaar. Er valt van alles bij te leren. Het zijn vooral attitudes die ze moeten verwerven. Ik wil de leerkrachten niet overbelasten. Ik hou vaak een pleidooi voor minder administratieve en bureaucratische lasten voor de leerkrachten.
Volgens mij zit het opvoeden in verdraagzaamheid ten aanzien van diversiteit in twee zaken. Dat is het materiaal, de boeken en de verhalen. Ik ben benieuwd. Ik zal me eens informeren bij de scholen. Ik ga eens uitpluizen wat er intussen op de markt is en kan zijn. De boeken zoals de heer Roegiers aanhaalde, dat is één ding. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Dat is fantastisch, ik zal er kennis van nemen.
Het tweede element is de manier waarop leerkrachten ermee omgaan. De opleiding van leerkrachten is cruciaal. In de lagere school zeggen de meeste juffen nog steeds: vraag aan mama dat ze boterhammen maakt voor morgen; dat mama een gat in de jas moet herstellen; het is altijd mama die dat soort dingen moet doen. We moeten niet verbaasd staan over de stereotiepe genderopvattingen. En het zijn mama en papa die op reis gaan. Het staat niet alleen in boeken, maar het is ook de attitude van de meeste leerkrachten. Daarom denk ik dat een investering in drie of vier bijscholingen per jaar onontbeerlijk is. Men moet mensen erop wijzen dat ze eigenlijk te stereotiep denken.
Je kunt het spijtig vinden dat het gemeenschapsonderwijs een beetje de vlucht vooruit genomen heeft, maar ik denk dat het goed was dat iemand de vlucht vooruit nam. Ik wens hen dan ook te feliciteren. Ik hoop dat hun pilootproject zeer goed verloopt en misschien kan deze commissie van hen zelf vernemen hoe hun project in elkaar zit, wat ze ermee hopen te bereiken en op welke manier.
De voorzitter : De heer Roegiers heeft het woord.
De heer Jan Roegiers : Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Tien jaar geleden, op 6 juni 2002 is die eerste stap formeel gezet. In die afgelopen tien jaar is er een reuzenstap voorwaarts gezet. Dat betekent niet dat er geen aandacht meer besteed moet worden aan dit thema.
Er is veel goede wil, ook in het onderwijsveld en bij de verschillende onderwijskoepels en in de scholen. Heel veel leerkrachten voelen zich echter onzeker. Door de initiatieven die u hebt genomen en die daarop inspelen, is er nu hoop op verbetering.
U hebt gezegd dat het een jaar na het protocol van die handboeken goed is om een overzicht te maken over hoever we daarin zijn geslaagd. We moeten dat ook voor andere zaken doen. Als we het hebben over de besprekingen van de thematiek van in de kleuterschool, formeel en informeel, zou het interessant zijn om na te gaan waar nu precies de hiaten zitten. De vraag is waar de scholen zijn, de usual suspects, waar dit uitvoerig aan bod komt en er dus geen enkel probleem is, en waar de scholen zijn waar we moeten bijsturen. Dat kan mogelijks een aandachtspunt zijn binnen uw beleid. Weten is meten. We moeten nagaan of dit in alle scholen in dezelfde mate aan bod komt. In die scholen waar het weinig of amper aan bod zijn, moeten we nagaan wat de oorzaak is en hoe we daaraan kunnen remediëren.
De voorzitter : Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Mevrouw Yamila Idrissi : Minister, ik dank u voor uw uitgebreid en gedetailleerd antwoord. Ik wil alleen nog iets zeggen over de Gay Pride. Ik vond het een feest van de diversiteit. Ik geef u daarvoor een pluim, alsook aan de organisatoren en aan diegenen die voor de randanimatie hebben gezorgd. Voorafgaand aan de Gay Pride is er heel wat gebeurd zoals die literatuuravond in Passa Porta en de workshops over taboedoorbrekende themas. Dat is heel belangrijk en het werd ook heel erg gesmaakt door de deelnemers.
De voorzitter : Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Mevrouw Khadija Zamouri : In antwoord op een vraag die ik u in maart heb gesteld, hebt u gezegd dat u zou proberen een gesprek te hebben met mevrouw Simonet, minister van Onderwijs in de Franse Gemeenschap. Is dat al gebeurd?
De voorzitter : Mevrouw Vermeiren heeft het woord.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Minister, ik ben blij dat er zo hard verder wordt gewerkt. Er moet echter een mentaliteitswijziging komen. Dat kan alleen door wat hier in gang is gezet. Onderwijs speelt hierin een heel belangrijke rol, maar ook jeugdwerk en gelijke kansen en media. Dat is ook tijdens vorige commissievergaderingen al aan bod gekomen.
Mijnheer Roegiers, ik dank u ook voor het mooie inleidende verhaal. Ik had het nog niet gehoord, maar het heeft wel mijn aandacht getrokken. Ik las gisteren toevallig dat in de Verenigde Staten volgende maand de eerste comic uitkomt van X-Men. In het nieuwe album zal het hoofdpersonage trouwen met zijn vriend. Dat is een nogal actueel thema in de Verenigde Staten.
Minister Pascal Smet : Zelfs Batman zou gay kunnen zijn.
Mevrouw Goedele Vermeiren : Inderdaad, ook Batman, Superman en Wonder Woman staan te wachten, lees ik hier.
Mijnheer Roegiers, uw verhaal toont aan dat die themas inzake diversiteit op een informele manier en van kleinsaf kunnen worden binnengebracht in het onderwijs. Dat moet niet op een geforceerde manier of met themaweken gebeuren. Dat kan, maar het hoeft niet altijd zo te zijn. Het kan ook op een heel informele manier vanaf het basisonderwijs.
Belangrijk in dit verhaal blijven de leerkrachten en de onderwijsverstrekkers en de directies die ondersteuning kunnen gebruiken. Nu gaat het nog vaak om individuele acties en initiatieven. Wanneer die mensen dan vertrekken, vertrekt ook de knowhow. Er zijn al mooie initiatieven in OKAN-scholen (Onthaalonderwijs Anderstalige Nieuwkomers) enzovoort. Dat kan je allemaal lezen in Klasse. Minister, ik dank u voor het antwoord.
De voorzitter : Mevrouw De Knop heeft het woord.
Mevrouw Irina De Knop : Ik wens nog een belangrijke bedenking te formuleren. We hebben vorige week de Onderwijsspiegel besproken. Toen hebben we vastgesteld dat er blijkbaar in het bso voor sommige richtingen geen eindtermen zijn vastgelegd. Het lijkt me wel de moeite om eens te bekijken of er specifiek rond dit thema eindtermen zijn vastgelegd en of dit voldoende aan bod komt.
Minister Pascal Smet : Dat is wat algemener. We kunnen wel binnen drie of vier jaar aan de inspectie vragen, als er voldoende materiaal ter beschikking is gesteld en als er een engagementsverklaring is, of ze aandacht besteden bij doorlichtingen of het thema al of niet aan bod komt. Net zoals we het talenbeleid laten bekijken, zouden we dit ook kunnen laten bekijken. Ik zou dat nu niet doen omdat we eerst de scholen ondersteunend materiaal moeten geven en ze de kans moeten geven om er twee jaar mee te werken. Binnen drie jaar zouden we dat aan de inspectie kunnen vragen.
Mevrouw Irina De Knop : Dat lijkt me een nuttige suggestie te zijn. Zijn er specifieke eindtermen in het bso rond dit item?
Minister Pascal Smet : Ja, er zijn vakoverschrijdende eindtermen.
Motie
De voorzitter : Door mevrouw De Knop werd tot besluit van deze interpellatie een motie aangekondigd. Ze moet zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering.
Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering uitspreken.
De interpellatie en de vragen om uitleg zijn afgehandeld.