Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Decreetsevaluatie, Inburgering en Toerisme
Vergadering van 29/05/2012
Vraag om uitleg van de heer Willy Segers tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over de samenwerking tussen het Onthaal bureau Inburgering Brussel en de Brusselse gemeenten
- 1594 (2011-2012)
Vraag om uitleg van mevrouw Khadija Zamouri tot de heer Geert Bourgeois, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, over inburgering in Brussel
- 1715 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Minister, uit uw antwoord op mijn schriftelijke vraag van 29 februari 2012 blijkt dat er nog heel wat ruimte voor verbetering is wat betreft de samenwerking tussen enerzijds de Brusselse gemeenten en OCMWs en anderzijds bon, het Onthaalbureau Inburgering Brussel. Ik citeer uit uw antwoord: De samenwerking met Brusselse gemeenten en OCMWs ligt momenteel vooral in handen van individuele medewerkers en er kan weinig een beroep gedaan worden op structurele samenwerkingsverbanden, wat ervoor zorgt dat de samenwerking soms moeizaam loopt.
Het is tekenend dat bon met geen enkele Brusselse gemeente een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten en met slechts één OCMW, dat van Schaarbeek. In deze samenwerking is de werking van beide organisaties wel afgestemd op elkaar, met als centraal uitgangspunt de inburgeraar en zijn traject/perspectief. Op termijn is het de bedoeling deze overeenkomst uit te breiden naar andere OCMWs. Verder is er een sporadische uitwisseling met het OCMW van Sint-Gillis en het OCMW van Molenbeek. Deze uitwisseling is erop gericht nauwer samen te werken in de toekomst, schreef u in datzelfde antwoord.
Daarnaast is er ook een brievenactie geweest met de steun van de gemeentediensten van Sint-Jans-Molenbeek. In uw antwoord stelde u dat Brusselse gemeenten meestal wel op de hoogte zijn van de werking van bon en de mogelijkheid van een brievenactie. Concrete voorstellen werden dan ook niet gedaan. Overigens zou een doelgroepdetectie in Brussel het Vlaamse inburgeringsbeleid in de hoofdstad vergemakkelijken. In antwoord op een schriftelijke vraag van collega Paul Delva van 3 januari 2012 zei u daarover het volgende: In augustus 2011 heeft het Agentschap voor Binnenlands Bestuur een brief ontvangen van de Directie Wetgeving van het Rijksregister met de mededeling dat de vraag naar een mogelijke uitbreiding van de doelgroepdetectie tot Brussel ter studie was. Het agentschap heeft sindsdien geregeld contact opgenomen met het Rijksregister om te informeren naar de stand van zaken in dit dossier. Tot op heden heeft het agentschap het gevraagde advies nog steeds niet ontvangen.
Bon levert uitstekend werk in deze moeilijke omstandigheden, maar door het feit dat de Brusselse gemeenten en OCMWs nauwelijks geïnteresseerd lijken in het Vlaamse inburgeringsbeleid, bemoeilijkt dat het werk op het terrein. Het is dan ook hoog tijd dat de Brusselse actoren de mogelijkheden grijpen die u hun als Vlaams minister van Inburgering aanreikt. Een degelijk inburgeringsbeleid in onze hoofdstad kan er het sociale weefsel alleen maar versterken.
Minister, op welke manier wilt u de samenwerking tussen enerzijds de Brusselse gemeenten en OCMWs en anderzijds bon aanmoedigen en verbeteren? Wilt u dat er meer samenwerkingsovereenkomsten komen tussen enerzijds bon en anderzijds de Brusselse gemeenten en OCMWs? Zo ja, hoe wilt u dat bewerkstelligen? Hoe wilt u de goede samenwerking tussen bon en het OCMW van Schaarbeek uitbreiden naar andere OCMWs? Wat is daarbij het mogelijke tijdspad? Hoe evalueert u bovenvermelde brievenactie? Wilt u dat meer gemeenten die mogelijkheid aanwenden om het Vlaamse inburgeringsbeleid in Brussel te promoten? Op welke manier wilt u dat bewerkstelligen? Wat is de stand van zaken betreffende de doelgroependetectie in Brussel?
De voorzitter : Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Mevrouw Khadija Zamouri : Voorzitter, minister, collegas, mijn vraag loopt gelijk met die van de heer Segers, maar vertrekt vanuit een andere invalshoek.
Minister, uit cijfers die de heer Segers via een schriftelijke vraag opvroeg, bleek dat de gemeente die het sterkst doorverwijst naar bon, Sint-Jans-Molenbeek is. Over de andere gemeenten kan geen uitspraak worden gedaan. U stelde dat de cijfers enkel een indicatie geven over de mate van doorverwijzing. De cijfers mogen dus niet worden geïnterpreteerd als zouden andere Brusselse gemeenten niet doorverwijzen.
Kamerlid Theo Francken concludeerde in zijn vraag aan minister van Binnenlandse Zaken Joëlle Milquet dat behalve Sint-Jans-Molenbeek en Brussel-stad de overige zeventien gemeenten geen doorverwijzing doen naar bon. Francken stelde daartoe de vraag wanneer ook in Brussel, net als in Vlaanderen, de diensten de rijksregisternummers van nieuw ingeschreven burgers zullen mogen doorgeven aan inburgeringskantoren. In Vlaanderen is inburgering verplicht voor nieuwkomers. Adressen van nieuwkomers worden door het Rijksregister doorgegeven aan de onthaalbureaus, zodat die de nieuwkomers kunnen uitnodigen voor een inburgeringcursus. In Brussel bestaat die verplichting niet.
Waar Vlaanderen via het Brusselse onthaalbureau wel een beleid voert, ontbreekt momenteel een inburgeringsbeleid aan Franstalige kant. Een Franstalige tegenhanger van bon is er vandaag niet. Federaal minister Milquet beweert dat de voorwaarde van noodzakelijkheid daartoe niet vervuld is. De decreten van de Vlaamse Gemeenschap zijn binnen dit taalgebied ook enkel van toepassing op instellingen die uitsluitend tot de Vlaamse Gemeenschap behoren. Aangezien de uitbreiding van de doelgroepdetectie in Brussel geen noodzakelijke voorwaarde is voor de verdere uitvoering van het Vlaamse inburgeringsbeleid in Brussel, kan inburgering in het tweetalige Brusselse Hoofdstedelijke Gewest enkel op vrijwillige basis. Minister Milquet gaf aan dat er wel samenwerkingsakkoorden tussen de gemeenschappen kunnen worden gesloten.
Volgens Kamerlid Francken wil minister Milquet een mogelijke flamandisation tegenhouden door de gegevens van nieuwkomers in Brussel niet door te geven aan bon. Francken wil dat het Rijksregister ook in Brussel de adresgegevens van nieuwkomers doorspeelt, zodat ze uitgenodigd kunnen worden voor een inburgeringscursus. Indien dat mogelijk zou zijn en dus in de toekomst zou worden toegepast, heeft dat uiteraard gevolgen voor het Vlaamse inburgeringsbeleid in Brussel op zowel financieel en logistiek vlak, als op het vlak van personeel.
Minister, deelt u de analyse van Kamerlid Theo Francken, namelijk dat veel Brusselse gemeenten adressen van nieuwkomers weigeren door te geven aan het Brusselse onthaalbureau, en dat zich daartoe geen grondwettelijk probleem stelt? Denkt u dat het financieel haalbaar is om ook in Brussel de adressen van nieuwkomers automatisch door te geven aan bon, zodat men de nieuwkomers een inburgeringsprogramma kan aanbieden? Wat denkt u van het idee om nieuwkomers eerder te informeren over het volledige aanbod in Brussel dat voor hen van toepassing is? Zult u de problematiek bespreken met minister van Binnenlandse Zaken Joëlle Milquet? Zult u de problematiek bespreken met de daartoe bevoegde Franstalige minister, om voor Brussel tot een gecoördineerde oplossing te komen?
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Minister, het is nuttig om de vragen, zeker die van de heer Segers, in een ietwat ruimer kader te plaatsen. Het klopt dat Brusselse gemeenten veel te weinig inspelen op de mogelijkheden die bon biedt. Ik betreur dat. Het is echter geen alleenstaand fenomeen. We zien in heel veel verschillende beleidsdomeinen dat Brusselse gemeenten geen of te weinig aansluiting vinden met interessante Vlaamse regel- en decreetgeving. Dat gaat over heel diverse domeinen, van Ontwikkelingssamenwerking tot toeristische projecten enzovoort. We zien dat vanuit de Brusselse gemeenten weinig wordt ingespeeld op de ook financiële mogelijkheden die Vlaanderen biedt, bijvoorbeeld via het afsluiten van convenanten of andere.
Ik heb daar al dikwijls met u over gediscussieerd. U antwoordt mij dan terecht dat het deels te maken heeft met desinteresse of zelfs onwilligheid van een aantal Brusselse gemeenten. Toch blijf ik de mening toegedaan dat u op een aantal domeinen soms nog wat proactiever zou mogen zijn ten aanzien van Brusselse gemeentebesturen dan vandaag het geval is. Maar daarin verschillen wij van mening.
Indien Brusselse gemeenten inderdaad veel nauwer zouden gaan samenwerken met bon en er akkoorden mee zouden sluiten, dan rijst de vraag hoeveel inburgeraars bon nog aankan.
Ik heb u een half jaar geleden ondervraagd over het feit dat bon mensen moest weigeren of op een wachtlijst zetten omdat de toeloop te groot was. Het aantal potentiële inburgeraars in Brussel ligt immens hoog. Ik pleit ervoor dat het aantal zou stijgen. Bon doet nuttig werk. Het spreekt voor zich dat, indien meer gemeenten een contract zouden afsluiten met bon, het aantal inburgeraars in Brussel fel zal stijgen met het gevolg dat het kostenplaatje navenant zal zijn.
Minister, als u de vraag van de heer Segers steunt dat gemeenten uit Brussel nauwer zouden samenwerken met bon, hoe gaat u dan financieel te werk?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Ik zal een gecoördineerd antwoord geven op de vragen van de heer Segers en mevrouw Zamouri. De vraag van de heer Delva is dezelfde vraag als die van mevrouw Zamouri.
Vanuit de Vlaamse decreetgeving inzake inburgering kunnen we geen taken opleggen aan Brusselse gemeenten of OCMWs, bijvoorbeeld het toebedelen van een informatietaak over het Vlaamse inburgeringsaanbod. Samenwerkingsverbanden moeten dus op een andere manier tot stand komen. Bon wordt op een aparte manier gefinancierd. Bon krijgt vast 15 procent van de kredieten voor de uitvoering van het inburgeringsbeleid. Op die manier krijgt bon voldoende slagkracht om het inburgeringsaanbod in Brussel uit te bouwen en specifieke wervingsacties te ondernemen. Bon slaagt hier ook vrij goed in. Alles kan beter natuurlijk, maar in de gegeven omstandigheden gaat het vrij goed.
Ik zie in Brussel een belangrijke rol weggelegd voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) als regisseur van het integratie- en inburgeringsbeleid. Het stimuleren van de samenwerking tussen de Brusselse lokale besturen en het Brusselse onthaalbureau is iets wat de VGC vanuit haar regierol zou moeten opnemen. Mijnheer Delva, u zegt dat ik proactiever zou moeten zijn, maar u weet welke inspanningen ik hier en ook op andere domeinen lever, bijvoorbeeld in Toerisme, om Brusselse gemeentebesturen te betrekken bij ons beleid. Echter, it takes two to tango. Je kunt mooie aanbiedingen doen, je kunt geld geven, je kunt subsidies aanbieden, maar als men die weigert kun je niet dwingen. Er is ook een gemeentelijke autonomie.
Ik ben van plan na de verkiezingen van 14 oktober, wanneer de nieuwe besturen zijn gevormd, in principe op 1 januari, de nieuwe gemeentebesturen aan te schrijven. Ik kan de partijen of de kandidaten moeilijk aanschrijven als minister. Ik roep iedereen in deze zaal op om hun kandidaten op de lijsten in Brussel te stimuleren, wanneer ze worden geroepen tot bestuursverantwoordelijkheid, dit mee op te nemen in de bestuursakkoorden. Zulke punten maken deel uit van de bestuursakkoorden als je er het belang van onderstreept. Dan zullen we wellicht meer Brusselse gemeentebesturen hebben die meer samenwerkingsakkoorden willen sluiten.
Ik hecht er vooral belang aan dat een zo ruim mogelijk publiek in Brussel wordt bereikt en in een inburgeringstraject stapt. Samenwerkingsovereenkomsten met gemeenten kunnen daar zeker toe bijdragen, maar uit de praktijk blijkt dat de grootste instroom bij bon niet noodzakelijk komt uit een gemeente waarmee een samenwerkingsovereenkomst is afgesloten. In Schaarbeek is er een overeenkomst met het OCMW. In 2011 kwam 16 procent van de aangemelde inburgeraars uit Schaarbeek, 32 procent van de inburgeraars in 2011 kwam uit stad Brussel en met die stad is er geen overeenkomst gesloten. Bon heeft de ervaring en de terreinkennis om te beslissen hoe die wervingsacties het best gebeuren. Bon krijgt daar middelen voor en wendt die op een zinvolle manier aan.
Ik heb geen hefbomen om een samenwerking tussen Brusselse OCMWs en bon af te dwingen. Bon onderhoudt een ruim netwerk met diverse instanties in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest om het onthaalbureau en het Vlaamse inburgeringsbeleid duidelijk op de kaart te zetten en slaagt daar goed in. Bon heeft aangegeven dat het de overeenkomst met het OCMW van Schaarbeek wil uitbreiden naar andere OCMWs en hiertoe al acties onderneemt.
De meest efficiënte manier om meer inburgeraars te bereiken is via een doelgroepdetectie in het Rijksregister, zoals dat in het Vlaamse Gewest gebeurt. Brievenacties blijken over het algemeen hun vruchten af te werpen. Dat blijkt ook uit de cijfers. In 2010 hebben zich minstens 150 tot 200 inburgeraars uit Molenbeek aangemeld na een brievenactie. Dat had ik al gemeld in antwoord op uw schriftelijke vraag, mijnheer Segers. Die brievenacties zijn een goed initiatief.
Idealiter krijgt bon, net zoals de Vlaamse onthaalbureaus via het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, periodiek adressenlijsten uit het Rijksregister van alle nieuwe inburgeraars. Op basis van die lijsten zou bon deze personen dan rechtstreeks en zodra ze tot de doelgroep behoren, kunnen informeren over het Vlaamse inburgeringsbeleid in Brussel. Ik kan dan ook bevestigen, mevrouw Zamouri, dat ik positief sta tegenover dit idee.
Ik acht het aanschrijven van nieuwkomers financieel haalbaar. Vandaag is bon genoodzaakt een aanzienlijk deel van de subsidie aan te wenden voor promotie van zijn dienstverlening en voor het opzetten van wervingsacties om de potentiële doelgroep te bereiken. Het doorgeven van de gegevens van nieuwkomers in Brussel aan bon zou een aanzienlijke besparing kunnen betekenen op het promotiebeleid en de wervingskosten van bon. De vrijgekomen middelen zouden kunnen worden ingezet voor het realiseren van inburgeringstrajecten voor nieuwkomers.
Omdat ze met elkaar te maken hebben, zal ik uw laatste vraag, mijnheer Segers, samen behandelen met de eerste vraag van mevrouw Zamouri. Ik antwoord eerst kort op het eerste deel van uw vraag, mevrouw Zamouri. De praktijk toont aan dat weinig Brusselse gemeenten adressen van nieuwkomers doorgeven. Dat is een vaststaand feit. Gelukkig heeft bon een breed netwerk en worden er veel mensen via mond-aan-mondreclame bereikt. Dat zie je in de onthaalbureaus. Daar zie je over het algemeen heel enthousiaste deelnemers. Die zijn op allerlei manieren bereikt, uiteraard door de wervingsacties van bon, maar ook via de mond-aan-mondreclame op het terrein.
Wat de doelgroepdetectie in Brussel betreft, deel ik het volgende mee: de detectie van inburgeraars gebeurt via de zogenaamde CEVI-lijsten (Centrum voor Informatica). CEVI is een gespecialiseerde firma, die in opdracht van het agentschap, via een extractie uit het Rijksregister, maandelijks de nieuwe inburgeraars detecteert. De maandelijkse extractie wordt, eveneens in opdracht van het agentschap, door CEVI omgezet naar adressenlijsten per gemeente. Deze maandelijkse adressenlijsten worden geïmporteerd in de Kruispuntbank Inburgering (KBI). Op basis van de gegevens in de KBI kunnen de onthaalbureaus de brieven naar de inburgeraars versturen.
Momenteel gebeurt de maandelijkse selectie enkel voor de Vlaamse gemeenten in het Vlaamse Gewest en beschikken enkel de Vlaamse onthaalbureaus in het Vlaamse Gewest over maandelijkse adressenlijsten op basis waarvan ze wervingsbrieven kunnen sturen. In de rand hiervan wil ik ook meegeven dat deze maandelijkse lijsten toelaten de instroom van nieuwkomers te monitoren en te analyseren. We hebben dat gedaan voor het Vlaamse Gewest. Ook voor Brussel zou dit zeer relevante beleidsinformatie zijn.
Omdat de adressenlijsten een zeer nuttig instrument zijn in het kader van inburgering heeft het agentschap op 5 juli 2011 een schrijven gericht aan de Directie Wetgeving van het Rijksregister met de vraag of er een toestemming van de Brusselse gemeenten nodig is om een adressenlijst aan te maken die bon zou toelaten inburgeraars vlot te kunnen contacteren. Het is op deze vraag dat het Agentschap voor Binnenlands Bestuur tot op heden en ondanks herhaald aandringen, nog altijd geen antwoord heeft ontvangen.
Naast deze vraag aan het Rijksregister heeft het agentschap reeds verschillende aanvragen voorgelegd aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer - sectoraal comité van het Rijksregister. In het kader van deze vragen om uitleg verwijs ik naar twee aanvragen: op 19 mei 2009 heeft het agentschap de vraag voorgelegd om voor de zeven erkende Vlaamse onthaalbureaus toegang te krijgen tot informatiegegevens van het rijksregister met het oog op de uitvoering van het administratief geldboetebesluit (AGB-besluit) en de wervingstaak die met het boetebesluit werd overgedragen van de Vlaamse gemeenten naar de Vlaamse onthaalbureaus.
In de aanvraag voor de privacycommissie staat letterlijk ik citeer: Enkel de inburgeraars die ingeschreven zijn in een gemeente gelegen in het Nederlandse taalgebied worden geadieerd door het AGB-besluit. Dit volgt uit de samenlezing van de artikelen. Met andere woorden, inburgeraars ingeschreven in een gemeente van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest worden niet geadieerd door het AGB-besluit. Het onthaalbureau, gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest heeft, in tegenstelling tot de onthaalbureaus gelegen in het Nederlandse taalgebied, geen opdracht om wervingsbrieven te sturen. Er wordt dus geen toegang tot het Rijksregister gevraagd voor het onthaalbureau gelegen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Om bovenstaande redenen vragen we enkel voor de zeven erkende onthaalbureaus van het Nederlandse taalgebied toegang tot het Rijksregister en het wachtregister.
Op 13 mei 2011 heeft het agentschap de vraag voorgelegd om toegang te krijgen tot het Rijksregister voor de handhavingsambtenaren en hun administratieve ondersteuners. Op 20 juli 2011 heeft het sectoraal comité beraadslaging gehouden over deze aanvraag. Het is naar deze beraadslaging van het sectoraal comité dat minister Milquet verwijst in haar antwoord op de vraag van Kamerlid Francken over het Vlaamse inburgeringsbeleid in Brussel. In zijn beraadslaging van 20 juli 2011 stelt het sectoraal comité inderdaad het volgende onder het punt Netwerkverbindingen ik citeer opnieuw: Op basis van het identificatienummer van het Rijksregister zal een netwerkverbinding ontstaan met de onthaalbureaus via de Kruispuntbank Inburgering. Bij beraadslaging nummer 24/2004 van 9 augustus 2004 werden de erkende onthaalbureaus gemachtigd om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken in het kader van het inburgeringsbeleid, zij het onder opschortende voorwaarden. De netwerkverbinding mag enkel met die onthaalbureaus tot stand gebracht worden die deze voorwaarden vervullen. Het besluit viseert enkel inburgeraars die zijn ingeschreven in een gemeente die gelegen is in het Nederlandse taalgebied. Bijgevolg is er geen reden een netwerkverbinding tot stand te brengen met het Brussels onthaalbureau.
De stelling van het sectoraal comité is correct en wordt ook niet betwist. De aanvraag hield immers verband dat is belangrijk met de uitvoering van het boetebesluit. Vermits het boetebesluit niet van toepassing is in Brussel, is het logisch dat het sectoraal comité expliciteert dat er geen netwerkverbinding mag zijn met het Brusselse onthaalbureau.
De aanvragen aan en de eraan gekoppelde machtigingen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer - sectoraal comité van het Rijksregister, die ik daarnet aanhaalde, staan echter volledig los van de vraag aan de Directie Wetgeving van het Rijksregister over de mogelijke detectie van inburgeraars in Brussel. In de vergadering van de Kamercommissie voor de Binnenlandse Zaken op 18 april 2012 heeft minister Milquet aangegeven dat er geen wettelijke basis is voor deze vraag omdat de gemeenschappen niet gemachtigd zijn ten aanzien van personen die in Brussel wonen en dat dit de reden is waarom het sectoraal comité van het Rijksregister op 20 juli 2011 gemeend heeft dat er geen enkele reden is om een verbinding met het onthaalbureau in Brussel in te stellen.
Ik ben dit standpunt van minister Milquet momenteel nader aan het onderzoeken. Uit de context die ik daarnet heb geschetst, leid ik echter wel af dat het standpunt van het sectoraal comité een logisch gevolg is van het feit dat het boetebesluit niet van toepassing is in Brussel en dus geen antwoord is op de vraag van 5 juli 2011.
Ik wil hier ook nog eens benadrukken dat de inspanningen om tot een betere detectie van inburgeraars in Brussel te komen, los staat van het verplichten van inburgeraars om een inburgeringstraject te volgen. Dit laatste kan immers niet in Brussel. Artikel 128, paragraaf 2 van de Grondwet zegt immers dat decreten inzake persoonsgebonden aangelegenheden enkel kracht van wet hebben ten aanzien van instellingen die gevestigd zijn in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad die wegens hun organisatie uitsluitend behoren tot de ene of andere gemeenschap.
Natuurlijke personen in Brussel kunnen worden bereikt via die instellingen, maar kunnen niet worden onderworpen aan regelgeving van de gemeenschappen. We kunnen dus via onze regelgeving individuele inburgeraars niet verplichten in te burgeren, laat staan dat we hen een sanctie zouden kunnen opleggen omdat ze het inburgeringstraject niet volgen, maar we zijn bevoegd voor bon, een Vlaamse Gemeenschapsinstelling. De vraag die we stellen, is dat die Vlaamse Gemeenschapsinstelling voor het uitvoeren van haar taken, het aanspreken van potentiële inburgeraars, toegang zou kunnen krijgen tot het Rijksregister.
Men contamineert het antwoord dat destijds is gegeven door het sectoraal comité met betrekking tot het boetebesluit, en dat voorwerp heeft uitgemaakt van de vraag aan voormalig minister Keulen in mei 2009 dit hield verband met de handhaving, men vroeg de netwerkverbinding tot stand te brengen om de handhaving te kunnen doen, een vraag die nooit is gesteld met betrekking tot Brussel aangezien we daar geen afdwingbare regelgeving hebben met onze vraag toegang te hebben om die doelgroep te kunnen bereiken. Dat is natuurlijk een andere aangelegenheid. Ik zal hiervoor nog grondig juridisch advies vragen.
Volgens mij moet het mogelijk zijn dat Vlaamse Gemeenschapsinstellingen in Brussel, met respect voor de privacy, en uitsluitend met het oogmerk waarvoor het bedoeld is, ook toegang kunnen hebben tot die gegevens, om er zo voor te zorgen dat de werking van bon veel efficiënter kan gebeuren en dat de aanzienlijke middelen die nu moeten worden geïnvesteerd om die mensen in een grote bevolkingsgroep te detecteren, aan te spreken en te werven op allerlei manieren en met allerlei acties, beter kunnen worden aangewend voor het rechtstreeks aanspreken van de doelgroep.
Het is mijn bedoeling minister Milquet aan te spreken. Ik heb dat al gedaan naar aanleiding van de eedaflegging van de heer Decaluwé als gouverneur van West-Vlaanderen. Ik heb haar gezegd dat ik over een aantal punten overleg wil hebben. Ik heb haar daarover ook geschreven op 23 april. Daarop heb ik nog geen antwoord ontvangen, en ik heb ook nog geen herinnering gestuurd omdat het een brief is met meerdere punten. Als er geen antwoord komt, zal ik haar er zeker aan herinneren om een rechtstreeks overleg te kunnen hebben over deze materie. Ondertussen zal ik zelf juridisch advies inwinnen om zekerheid te krijgen dat de stelling die we verdedigen, ook correct is.
De Franse Gemeenschap heeft geen inburgeringstraject. Mocht ze dat wel hebben, dan ben ik er zeker van dat de doelgroepinformatie, zelfs als ze geen inburgeringstraject heeft, bijzonder interessante informatie zou kunnen zijn. Op dit ogenblik heb ik geen aanspreekpunt in de Franse Gemeenschap aangezien er geen equivalent is van ons beleid. Ik ben daar vragende partij voor, maar in de eerste plaats richt ik me tot federaal minister Milquet. Ik hoop dat de federale overheid inziet dat de eerste antwoorden van het sectoraal comité correct zijn, maar geen betrekking hebben op de vraag zoals we die nu formuleren.
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Minister, ik dank u voor de toelichting en nuancering van een en ander. Het gaat er niet om mensen uit Brusselse gemeenten op te roepen voor het inburgeringsbeleid: dat blijft nog altijd een vrijwillige beslissing. Het gaat over de toestemming aan de weet te komen over wie het gaat en die mensen een uitnodiging te kunnen sturen, zodat ze die kunnen beoordelen. Daar zal de verdere juridische discussie zich moeten afwikkelen. Dit lijkt me niet echt een grondwettelijk probleem. U hebt aangegeven dat het nodige overleg is opgestart en dat u het juridische advies zult bekijken.
Ik ben ook verheugd dat, mocht er kunnen worden ingegaan op die vraag en mochten er toch mensen uit Brusselse gemeenten worden gecontacteerd via bon om deel te nemen aan het Vlaamse inburgeringsbeleid, dat de werking van bon niet meteen zal belemmeren, financieel of logistiek. Dat is correct, precies omdat het gaat om het vrijwilligersaspect. Het gaat om een groot aantal mensen, maar het zijn enkel de mensen die er vrijwillig op ingaan. Hoe groot dat aantal zal zijn, moet nog worden bekeken. Als er al een flink stuk kan worden bespaard op promotie- en publiciteitskosten, dan zitten we in de goede richting.
Minister, u hebt het systeem van het boetebesluit uitgelegd, maar wat gebeurt er met een inburgeraar die zijn traject start in Vlaanderen, maar tijdens dat traject naar Brussel verhuist, en er een probleem is en het boetebesluit moet worden ingeroepen? Hoe verloopt dat dan als er geen uitwisseling mag zijn van gegevens? Misschien kunt u deze vraag bij gelegenheid op papier beantwoorden. Dit schoot me te binnen omdat u het nu te berde brengt.
De voorzitter : Mevrouw Zamouri heeft het woord.
Mevrouw Khadija Zamouri : Minister, ik ben blij dat u al gesproken hebt met minister Milquet. Ik ben ook blij met de brief van 23 april, waar het puntje in staat. Ik ben in blijde verwachting van het antwoord op dat specifieke puntje. Voor de rest is het in orde.
Ik verwacht een antwoord van minister Milquet daaromtrent. U bent vragende partij voor gesprekken binnen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest rond een coördinerende afstemming met de Franse Gemeenschap, omdat we uiteindelijk in een meertalige stad wonen. Ik verwacht dat er concrete stappen in die richting worden gezet.
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Minister, ik dank u voor het antwoord. U hebt gelijk dat er in de toekomst een belangrijke rol is weggelegd voor de VGC in de contactname met de gemeentebesturen. Het is mijn diepste overtuiging dat in talloze beleidsdomeinen de VGC veel meer dan vandaag een brugfunctie zou moeten vervullen tussen de Vlaamse regelgeving en de Brusselse gemeenten, ook inzake inburgering.
Ik wil nog even inpikken op het budgettaire aspect. Het is juist dat bon vandaag een stuk van zijn middelen moet besteden aan promotie en bekendmaking van zichzelf en zijn acties, om mensen te lokken om een inburgeringscursus te kunnen volgen. Stel dat de namen en gegevens van potentiële inburgeraars voortaan wel worden doorgegeven, dan kan het aantal inburgeraars exponentieel toenemen, zelfs al is het op vrijwillige basis. We mogen de aantrekkingskracht van de Vlaamse Gemeenschap op veel nieuwkomers in de stad immers echt niet onderschatten.
Het klopt dat bon in dat geval een stuk van de middelen die vandaag voor promotie worden gebruikt, kan aanwenden om meer inburgeraars te begeleiden. Maar zal dat volstaan om te voldoen aan de vraag van nieuwe mensen die het traject bij bon zouden willen volgen? Dat is voor mij hoogst onduidelijk.
Stel dat er een doorbraak komt in de belangrijke zaken die collegas Segers en Zamouri aankaarten en we inderdaad een stap vooruit kunnen zetten, dan zal bon een stuk minder eigen middelen moeten gebruiken voor de promotie van zijn activiteiten. Maar dan nog denk ik dat bon over onvoldoende middelen zal beschikken om al die aanvragen te kunnen beantwoorden. Wat is uw visie daarop?
De voorzitter : Minister Bourgeois heeft het woord.
Minister Geert Bourgeois : Mijnheer Segers, wie in het Vlaamse Gewest een inburgeringstraject volgde en daar in overtreding was en een boete had gekregen, kan mijns inziens niet ontsnappen aan die boete door naar Brussel te verhuizen. Die boete blijft afdwingbaar. Als er een lopend contract is, wordt dat overgedragen aan het Brusselse onthaalbureau, natuurlijk met de consequentie dat je in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest niet langer een verplichte inburgeraar bent en de verplichting daar niet langer afdwingbaar is. Maar in principe wordt het contract mee getransfereerd, net zoals dat anders gebeurt met iemand die binnen Vlaanderen naar een ander gebied verhuist.
Mijnheer Delva, ik heb alle gemeentebesturen uitgenodigd. Er zijn drie schepenen gekomen. Er is tot nu toe geen enkel resultaat. U zegt dat ik proactiever moet zijn. Ik kan u bevestigen dat ik in al mijn beleidsdomeinen contacten probeer te leggen, soms tegen beter weten in. Ik ben blij dat er een overeenkomst is met Schaarbeek. Ik heb u erop gewezen dat Brussel, waar geen overeenkomst mee is, toch hogere percentages oplevert, wat geheel op het conto van bon te schrijven is, dat daar een zeer actieve werking ontplooit. Ondanks het feit dat we die gegevens niet krijgen, slaagt men er toch in om heel veel mensen te bereiken. Het is echter duidelijk dat het bereik in de andere gemeenten veel lager is. We zouden dat kunnen oplossen door wel een positief gevolg te krijgen op onze herhaalde vragen.
Indien we inderdaad tot een doorbraak zouden komen laat ons die optimistische veronderstelling hanteren dan zou er een serieuze heroriëntatie van de middelen van bon kunnen gebeuren. Bon krijgt nu een voorafname van 15 procent van onze middelen, wat aanzienlijk is. Bon moet een flink pak daarvan gebruiken om precies die handicap van het feit dat men die gegevens niet krijgt, te overwinnen. Bon moet daar een zeer intense werking voor ontplooien, en dus kom je tot een heroriëntatie. Mocht dat in de toekomst nog niet volstaan, dan moet ik of de minister die mij daarin opvolgt, op dat moment haar of zijn verantwoordelijkheid opnemen.
De voorzitter : De vragen om uitleg zijn afgehandeld.