Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 24/04/2012
Vraag om uitleg van mevrouw Vera Van der Borght tot de heer Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de berekening van de ouderbijdragen in de kinderopvang
- 1644 (2011-2012)
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Voorzitter, minister, dames en heren, bij de berekening van de ouderbijdragen in de kinderopvang wordt rekening gehouden met het inkomen van het gezin. Dit impliceert dat het inkomen van vader en moeder wordt samengeteld. Indien de persoon die voor het kind de financiële verantwoordelijkheid opneemt, niet gehuwd maar samenwonend is, dan wordt het inkomen van beide personen in rekening genomen als basis van de berekening, ook indien deze twee personen geen partners zijn. Het criterium dat men neemt is hetzelfde domicilieadres. Samenwonende verwanten tot en met de vierde graad ten opzichte van het kind, die niet de financiële verantwoordelijkheid dragen voor het kind, worden buiten beschouwing gelaten.
Deze werkwijze wordt vastgelegd in de toelichting bij de regelgeving over het ministerieel besluit van 17 maart 2008 tot bepaling van de financiële bijdrage van de gezinnen voor de opvang van kinderen in kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders en in de toelichting bij de regelgeving van het ministerieel besluit van 17 maart 2008 tot bepaling van de financiële bijdrage van de gezinnen voor de opvang van kinderen in zelfstandige opvangvoorzieningen met een IKG-systeem (inkomensgerelateerd). Dat is allemaal normaal.
In tijden dat huisvesting duur is, zoeken alleenstaande ouders meestal moeders naar betaalbare woonvormen en ontstaan allerlei samenwoningsvormen. Daarbij verhuurt de ene soms een aantal kamers aan de andere, waarbij er naast een huurovereenkomst en een huurwaarborg op een huurwaarborgrekening ook een afrekening gebeurt van verwarming, elektriciteit enzovoort. Wanneer voor de berekening van de ouderbijdrage rekening wordt gehouden met het inkomen van beide personen die op dat adres gedomicilieerd staan, kan dat leiden tot een veel hogere ouderbijdrage, terwijl er geen deling is van de kosten van samenwoonst aangezien de twee personen geen huishouden vormen. Voor sommige alleenstaande ouders wordt de ouderbijdrage zo onbetaalbaar.
Mijn vraag om uitleg is gebaseerd op een concreet geval. Ik werd geconfronteerd met een concrete vraag en moest het antwoord schuldig blijven. Dat het anders kan, bewijzen de voorzieningen die op een andere manier te werk gaan. Een ouder die zich in een dergelijke situatie bevindt, meldt mij dat ze geen enkel probleem ondervindt bij andere instanties om als alleenstaande ouder erkend te worden. Zo vraagt men voor de kinderbijslag een verklaring op eer vergezeld van een kopie van het huurcontract. Dat is daar blijkbaar voldoende. Ook bij het ziekenfonds is het mogelijk om een verklaring op eer te tekenen dat iemand geen partner/niet samenwonend is met iemand die op hetzelfde adres verblijft. Bij de RVA zouden individuele vragen tot afwijking ook mogelijk zijn op basis van dergelijke documenten. Ik besef heel goed dat we omzichtig te werk moeten gaan met dergelijke situaties en vragen om fraude tegen te gaan. Ik vermoed dat het voor de prijszetting van kinderopvang toch moet kunnen zoals bij die andere instanties.
Minister, vindt u het niet wenselijk om te komen tot een uitzondering op de regel? Ik bedoel voor mensen met hetzelfde domicilieadres van wie het inkomen wordt samengeteld, als zij aan de hand van een huurcontract en een afzonderlijke rekening voor nutsvoorzieningen kunnen bewijzen dat er geen samenwoonst of geen gezamenlijk huishouden is.
Mevrouw Marijke Dillen : Mevrouw Van der Borght, ik begrijp perfect de bekommernis die u hier formuleert, maar ik vrees dat die vraag aanleiding kan geven tot heel veel wantoestanden, om het woord fraude niet in de mond te nemen. Verwijzen naar een afzonderlijk huurcontract is simpel. Wie gaat praten met zijn verhuurder, zal dat zeker krijgen. Wie correct de huur betaalt, zal ook wel twee afrekeningen kunnen krijgen. De verhuurder is alleen geïnteresseerd in de terugbetaling van de onkosten.
U maakt een vergelijking met de kinderbijslag. Daar zit het helemaal anders. Een alleenstaande krijgt toch niet meer kinderbijslag dan twee samenwonenden? Of vergis ik mij? (Opmerkingen van minister Jo Vandeurzen)
Maar dan spreekt u toch over eenoudergezinnen en niet over gescheiden ouders? Of dat dan gewild is of niet, speelt geen rol.
Wat u vraagt, is heel moeilijk te realiseren. U verwijst naar de RVA. Het klopt: af en toe zijn afwijkingen mogelijk in heel specifieke gevallen en niet op basis van dubbele huurcontracten en zo. Ik weet niet goed hoe we dat in praktijk kunnen brengen zonder fraude op grote schaal. Als dat bekend zou worden, zouden de wantoestanden de pan uitrijzen, denk ik.
De voorzitter : Mevrouw De Vits heeft het woord.
Mevrouw Mia De Vits: We moeten eens nagaan hoe dat zit. Ik kan me niet herinneren of er een verhoogde kinderbijslag bestaat voor alleenstaanden, dat is te lang geleden. Bij de RVA zijn er zeker en vast verschillen in de vergoedingen.
Ik kan begrijpen dat mensen zich afvragen waarom dat voor de uitkeringen van de RVA en voor de kinderbijslag wel kan en voor de berekening van de ouderbijdragen niet kan. We moeten echter, zoals mevrouw Dillen al heeft opgemerkt, opletten dat dit niet tot fraudemogelijkheden leidt.
Het lijkt me dan ook goed eens na te gaan hoe we bepaalde zaken op elkaar kunnen afstemmen. Waarover gaan de individuele vragen tot afwijking bij de RVA en met betrekking tot de kinderbijslag precies? De mutualiteiten behandelen dit nog anders. Dat kunnen we niet direct vergelijken. Voor de uitkeringen van de RVA en de kinderbijslag gaat het om een verhoging of een verlaging van de vergoedingen.
Indien die aanpassingen echt bestaan, zou het niet slecht zijn ze op elkaar af te stemmen. Ik heb hier echter geen weet van.
De voorzitter : Minister Vandeurzen heeft het woord.
Minister Jo Vandeurzen : Voorzitter, ik wil eerst melden dat de problematiek me bekend is. Het is mijn intentie dit probleem regelgevend op te lossen. De specifieke situatie die mevrouw Van der Borght heeft aangehaald, is op dit ogenblik zeer uitzonderlijk.
Artikel 2 van de regelgeving bepaalt momenteel dat de bijdrage op basis van het inkomen van het gezin wordt berekend. Hierbij wordt gedefinieerd wat het gezin is en wat samenwonen inhoudt. Het gezin bestaat uit de persoon die het kind dat door de voorziening wordt opgevangen en dat deel van het gezin uitmaakt, ten laste heeft, en de persoon die er in voorkomend geval mee gehuwd is of mee samenwoont. De samenwonende verwanten tot en met de vierde graad worden echter niet in aanmerking genomen. Met samenwonen wordt een domicilie op hetzelfde adres bedoeld. De berekening van de financiële bijdrage gebeurt steeds op basis van officiële documenten, zoals een Belgisch aanslagbiljet, loonfiches of een bewijs van gezinssamenstelling.
Een dergelijke definitie kan onmogelijk aan alle bestaande vormen van samenwonen tegemoetkomen. Toch stel ik voor om de definitie van het gezin in de uitvoering van het decreet betreffende de opvang van babys en peuters niet opnieuw aan te passen. Ik zou veeleer het sociaal tarief aanwenden om uitzonderingen toe te staan.
Het is immers belangrijk dat een gezin dat zich in een uitzonderlijke financiële situatie bevindt in de erkende sector reeds een beroep op een sociaal tarief kan doen. In de door mevrouw Van der Borght geschetste situatie zou de ouder onmiddellijk een oplossing kunnen worden aangeboden.
Binnen de zelfstandige inkomensgerelateerde kinderopvang kan het sociaal tarief nog niet worden toegepast. In tegenstelling tot de erkende voorzieningen zijn de zelfstandige opvangvoorzieningen immers nog niet uitgerust om een dergelijke taak op zich te nemen.
In uitvoering van het decreet betreffende de opvang van babys en peuters komt er een gestroomlijnd, uniform systeem dat de toekenning van het sociaal tarief binnen alle inkomensgerelateerde opvangvoorzieningen mogelijk moet maken.
De voorzitter : Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght : Ik dank de minister voor zijn kort en duidelijk antwoord. Hij zal trachten een oplossing te vinden. Ik ben blij dat hij zelf heeft vermeld dat die dame bij een erkende opvang wel mogelijkheden zou vinden. Nu zit ze in een situatie waarin dat niet mogelijk is. Ze is zeer tevreden over de kinderopvang die ze heeft gevonden. Die kinderopvang is heel dicht bij haar woning gelegen en is redelijk flexibel. Dat is voor haar ideaal. Aangezien het een zelfstandige kinderopvang betreft, kan ze echter niet van het sociaal tarief genieten.
De dame heeft Kind en Gezin trouwens op het probleem gewezen. Ik vind het eigenaardig dat ze daar de raad heeft gekregen zich bij een verwante te domiciliëren. We vrezen hier terecht een fraudesysteem op gang te brengen. In feite leiden dergelijke suggesties van Kind en Gezin ook tot fraude. Dat is niet haar bedoeling. Ze heeft geen verwantschap of affectieve band met de persoon waarmee ze een huis deelt. Ze is een alleenstaande die in een groot huis met goede voorzieningen woont.
Ik ben blij dat de minister dit wil aanpakken en een oplossing wil zoeken. Ik kijk hier in elk geval naar uit.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.