Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 26/04/2012
Interpellatie van de heer Lode Vereeck tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de goedkeuring van de erkenningsaanvraag voor de competentiepool Vlaams Instituut voor Mobiliteit (VIM) vzw
- 105 (2011-2012)
Interpellatie van de heer Lode Vereeck tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de goedkeuring van de erkenningsaanvraag voor de competentiepool Vlaams Instituut voor de Logistiek (VIL) vzw
- 106 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Minister, vandaag zijn er negen competentiepolen, die de afgelopen jaren samen voor zon 95 miljoen euro aan subsidies hebben ontvangen. Voor 2012 komt daar nog eens 39 miljoen euro bovenop. Dat betekent dat we eind 2012 in Vlaanderen voor 133,2 miljoen euro hebben geïnvesteerd in die competentiepolen. Daar komen nog bijkomende subsidies bij via de reguliere subsidiekanalen van het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT).
Ondanks mijn kritiek op de twee competentiepolen die we nu bespreken, ben ik voorstander van het concept competentiepool. Ik vind het een goed concept, mits een goede operationalisering. Er zijn ook competentiepolen die heel goed functioneren. Dat is wel duidelijk.
Minister, in de eerste aanzet van mijn vraag wil ik het hebben over de totstandkoming van de besluitvorming en in tweede instantie, na uw antwoord, zou ik willen ingaan op de oorzaken van de problemen die zich voordoen bij het Vlaams Instituut voor Mobiliteit (VIM) en het Vlaams Instituut voor de Logistiek (VIL).
De aanleiding van beide interpellaties is eigenlijk de beslissing van de Vlaamse Regering, eind vorig jaar, om de erkenningsaanvraag van vier competentiepolen goed te keuren: de oprichting van Flanders Strategic Initiative for Sustainable Chemistry (FISCH), de verlenging van Flanders InShape, de verlenging van het VIM en de verlenging van het VIL, als aparte instelling.
Het VIM werd reeds opgericht in 2006 en zou alle expertise rond mobiliteit die er bestaat bij transportbedrijven, studiebureaus, kennisinstellingen en mobiliteitsorganisaties samenbrengen. Daaruit zouden dan innovatieve projecten moeten voortspruiten. Leden zijn onder andere Colruyt, Touring, de Vlaamse Stichting Verkeerskunde, het Interdisciplinair Instituut voor Breedbandtechnologie (IBBT), het universitair Micro-elektronicacentrum (Imec) en de Universiteit Gent. Eind 2011 had het VIM in totaal als 6,3 miljoen euro aan subsidies ontvangen.
Het VIL is iets ouder en dateert al van 2003. Het heeft eigenlijk dezelfde doelstelling, namelijk het bij elkaar brengen van de voornaamste spelers en het meehelpen aan het uitbouwen van een duurzame en innovatieve logistiek. Leden zijn onder andere Colruyt, Agfa-Gevaert en Umicore. Eind 2011 had het VIL in totaal al 16,3 miljoen euro aan subsidies ontvangen. Daar komt in 2012 nog eens 4,5 miljoen euro bij.
Het gaat bij beide instituten dus om aanzienlijke bedragen en nobele doelstellingen, die we zeker kunnen ondersteunen. Minister, de voorzetting van de twee competentiepolen als aparte structuren was in zekere zin wel verrassend, omdat u in 2009 had aangekondigd te zullen werken aan een consolidatie van beide instellingen en dat er dus één structuur zou komen. Ook het IWT had meermaals gesteld dat een consolidatie aangewezen was. Toch blijven de instellingen afzonderlijk bestaan, als gevolg van de beslissing van de Vlaamse Regering van 16 december 2011.
U had die consolidatie aangekondigd naar aanleiding van problemen die er eind 2009 waren bij het VIM en die ook in deze commissie werden besproken. Dat was op basis van twee interne notas van de raad van bestuur van het IWT. Samenvattend duiden die notas op een drietal problemen bij het VIM: financiële problemen, meer bepaald de subsidies van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkelingproblemen (EFRO) die niet zouden worden uitbetaald, problemen met de cofinanciering, waarbij het beoogde percentage cofinanciering niet werd behaald, en onvoldoende realisaties.
De raad van bestuur van het IWT was in 2009 vrij hard: Het VIM krijgt de opdracht om binnen het resterend budget zijn werking als competentiepool af te ronden, zonder financiële tekorten. Het advies van de raad van bestuur is om geen verdere verlenging binnen het kader van de competentiepolen te ambiëren. Dat lijkt mij heel duidelijk.
Minister, u zei toen in de commissiebespreking: In de mobiliteitsector zijn er een aantal initiatieven die elkaar beconcurreren voor het in de wacht slepen van de middelen. Dat werkt contraproductief. Overheidsmiddelen moeten zoveel mogelijk in projecten en zo weinig mogelijk in structuren terechtkomen. Voor mobiliteit zijn er VIM, VIL, Flanders DRIVE, Flanders Logistics. De rapporten van het IWT bewijzen dat het de moeite is na te gaan of een vereenvoudiging mogelijk is. Dat mag echter niet leiden tot de oprichting van nog maar een nieuw instituut, maar eerder tot samenvoeging of samenwerking van de bestaande structuren.
Het nieuwe initiatief zou starten begin 2011. Na de aankondiging met betrekking tot de consolidatie, heb ik u dan een aantal schriftelijke vragen gesteld. U gaf in uw antwoorden steeds aan dat er nog slechts één structuur zou overblijven, om overlap en concurrentie te vermijden. U hebt dat nog eens herhaald in uw beleidsbrief 2011.
Om die reden werden de overeenkomsten met het VIM en het VIL, die eigenlijk al veel eerder moesten worden verlengd, in afwachting van die consolidatie stapsgewijs verlengd.
Mijn verbazing was dus groot toen u, in antwoord op een schriftelijke vraag van 2 augustus 2011, stelde dat het VIM en het VIL toch als aparte instellingen zouden kunnen voortbestaan en dat beide een erkenningsaanvraag zouden kunnen indienen voor de periode 2012-2015. Die erkenningsaanvragen werden, zoals gezegd, op 16 december 2011 goedgekeurd door de Vlaamse Regering.
Minister, het VIM en het VIL werden voortgezet als aparte instellingen, ondanks meerdere aankondigingen van een consolidatie wegens efficiëntiewinsten. Voor beide is er een toekenning van een subsidie voor basiswerking van 2,5 miljoen euro voor vier jaar en een subsidie voor projectwerking van 2 miljoen euro voor 2012. Waarom werd er geen consolidatie van het VIM en het VIL doorgevoerd? Ik weet ondertussen wel dat u gezocht hebt naar een alternatief, maar dat beantwoordt natuurlijk niet de vraag waarom er geen consolidatie werd doorgevoerd. Waar zat de knoop? Waar werd het geblokkeerd? Iedereen was het er toch over eens dat die consolidatie gunstig zou zijn? Op basis van welke elementen achtte u een voortzetting van het VIM en het VIL als aparte instellingen plots, in de zomer van 2011, wel opportuun?
Minister, we zullen het straks hebben over de oorzaken van het niet goed functioneren van de instellingen. Ik wil een constructieve voorzet doen. Ik zal enkele elementen naar voren schuiven waarom ik denk dat het niet zo goed lukt bij het VIL en vooral bij het VIM. Ik vind dat jammer, want die instellingen zijn mij, in tegenstelling tot de perceptie die gecreëerd kan zijn door een aantal krantenartikels, in zekere zin wel genegen. Het maatschappelijke doel van die instellingen is mij ook zeker genegen.
Ik wil het eerst hebben over de beslissing zelf. Die beslissing is mij namelijk een raadsel. Er is de beslissing en er is het vernietigende advies van de Inspectie van Financiën. De Inspectie van Financiën concludeert na analyse van het dossier: Het nut en de doelmatigheid van het VIM over de vorige subsidieperiode wordt niet aangetoond. Er is geen zicht of inhoudelijke beoordeling van de toekomstige VIM-projecten. A fortiori wordt de doelmatigheid van de voortzetting van de subsidiëring niet afdoende aangetoond of minstens geloofwaardig gemaakt. Dat is een scherpe kritiek, zoals we die wel vaker gewend zijn van de Inspectie van Financiën.
Belangrijk zijn de realisaties van de voorbije werking. De verantwoording van de goedkeuring van die nieuwe erkenningsaanvraag is namelijk hoogst onduidelijk. In de nota van de Vlaamse Regering en de bijlage wordt er voornamelijk naar de toekomst gekeken. Niemand trekt in twijfel dat het iets nuttigs is. Maar het positieve advies aan de Vlaamse Regering gebeurt op basis van het aantal events, het aantal projecten waar vertegenwoordigers van het VIM op aanwezig zijn. Er is echt totaal geen zicht op de toegevoegde waarde, de maatschappelijke meerwaarde van die events.
Er is in uw advies aan de Vlaamse Regering ook geen sprake van de problemen die zich hebben voorgedaan. Als u eind 2011 een voorstel doet aan de Vlaamse Regering en u kijkt naar de realisaties van de afgelopen jaren, vind ik dat u op zijn minst moet verwijzen naar de problemen die er eind 2009 waren. De problemen bij het VIM eind 2009 waren zo ernstig dat de raad van bestuur van het IWT op dat moment adviseerde om op te doeken. Daar wordt in uw nota helemaal niet naar verwezen. Ik vind dat een cruciaal element in het evaluatieproces van de voorbije werking. U kon dat toch op zijn minst even aanhalen en het dan weerleggen.
Er wordt in uw nota aan de Vlaamse Regering ook niet verwezen naar de problemen met de cofinanciering. Men heeft de vereiste 20 procent nooit gehaald. In 2010 was het 15 procent. Op het moment dat men in de problemen kwam, eind 2009, verlaagde men dat naar 14,4 procent. Maar ook daarover is in uw nota aan de Vlaamse Regering niets terug te vinden.
Op het einde van een competentiepoolovereenkomst wordt altijd een zelfevaluatie gemaakt. De raad van bestuur van de competentiepool is verantwoordelijk voor de zelfevaluatie, die bij de andere acht competentiepolen gebeurt door externe consultants. In uw antwoord van 2 augustus 2011 geeft u echter aan dat dat bij het VIM niet gebeurd is door een externe consultant, maar door het VIM zelf. Met andere woorden: de competentiepool VIM heeft zichzelf geëvalueerd. Dat is op zich een afwijkende procedure ten opzichte van de acht andere. De resultaten van de afgelopen werking zijn mijns inziens niet op een afdoende en voldoende manier besproken, terwijl die zo cruciaal zijn voor de verlenging.
Ook de verlenging zelf wordt niet onderbouwd. Er is nauwelijks zicht op toekomstige projecten en activiteiten. Hoe gaan die bijdragen tot innovatieve oplossingen inzake mobiliteit? Wat gaat het VIM precies doen? Waar ligt de focus? Er zijn zeer ambitieuze doelstellingen, maar nergens wordt aangegeven hoe die zullen worden bereikt.
Dan is er ook nog het externe expertenadvies. Dat moet ingewonnen worden bij de erkenningsaanvraag. Dat is nog iets anders dan op het einde. Dit gaat over het begin van een nieuwe periode. Op het einde is er dus de zelfevaluatie, bij het begin worden er wel degelijk externe deskundigen geraadpleegd.
De externe experten die het businessplan voor de verlenging van het VIM hebben beoordeeld, waren zeer negatief. In uw nota aan de Vlaamse Regering lezen we daarover het volgende cryptische zinnetje: Het advies van de externe deskundigen vormt een belangrijk element in de evaluatie van de aanvraag door het IWT. In de nota die u dan aan uw collegas voorlegt, staat echter geen enkele verwijzing naar dat externe evaluatierapport. U noemt het heel belangrijk, maar noch in uw nota, noch in het advies van de raad van bestuur van het IWT, dat aan die nota is toegevoegd, wordt iets gezegd over de bevindingen van de externe experten.
Ik heb dan via een schriftelijke vraag gevraagd of ik die rapporten kon krijgen. U wou die eerst niet ter beschikking stellen. Pas na tussenkomst van parlementsvoorzitter Peumans heb ik die rapporten toch kunnen inkijken. En die waren, op zijn zachtst gezegd, zeer kritisch. Ik kan niet ingaan op de elementen met betrekking tot het businessplan zelf, die van vertrouwelijke aard zijn. Maar laat me wel het volgende zeggen. De deskundigen staan positief tegenover het concept. Ikzelf ook, dat blijf ik benadrukken. Ik zal straks een aantal zaken naar voren schuiven om het te verbeteren.
De deskundigen zeggen echter ook dat de evaluatie snel is moeten gebeuren en dat niet alle informatie beschikbaar is. Er is geen duidelijke focus, er is versnippering. De doelgroep wordt niet goed bediend. Er is nood aan een meer bedrijfsgerichte focus. Een probleemanalyse voor je begint te werken, zou daarin een eerste stap kunnen zijn. De maatschappelijke doelstellingen zijn beperkt. Het ledenaantal is bescheiden. De resultaten van de projecten zijn summier beschreven. De projecten zijn slechts in beperkte mate innovatief. De rol van het VIM in de projecten is beperkt. Er zijn geen duidelijke KPIs (Key Performance Indicators). Er zijn geen duidelijke selectiecriteria voor de projecten. Het budgetplan is weinig onderbouwd. Er is overlap met het VIL. De kennisopbouw gebeurt buiten het VIM. De kennisinstellingen hebben er maar weinig aan. Er is te veel aandacht voor communicatie rond het VIM. Te weinig inhoud en te veel pr, dus.
Dat kan tellen als kritiek. Ik begrijp dan ook niet goed dat dat niet wordt meegenomen in de nota aan de Vlaamse Regering. Op basis van deze kritiek zou ik beslissen om niet te verlengen. De kritiek is immers ook gebaseerd op de werking van de afgelopen zes jaar, en die is niet goed. Het positieve advies gaat over de filosofie, die wel goed is, maar niet over wat daar gepresteerd is.
Minister, gegeven de keuze voor aparte instellingen, op basis van welke elementen verantwoordt u dan de goedkeuring voor het nieuwe VIM-convenant? Het VIM voerde een zelfevaluatie uit, zonder een beroep te doen op een externe consultant. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de uitvoering van die zelfevaluatie. Uit uw antwoorden op een aantal schriftelijke vragen blijkt dat de bestuurders van VIM en VIL een vergoeding krijgen voor hun mandaat, wat niet het geval is bij de zeven anderen. Vindt u het dan logisch dat de bestuurders van het VIM zelf opdraaien voor hun zelfevaluatie, gezien ook het feit dat zij financiële belangen hebben? Ik zeg er nogmaals bij dat het bij het VIL en de zeven andere wel door externe consultants gebeurt.
Uw beslissingsvoorstel aan de Vlaamse Regering stelt dat het rapport van de externe experten een zeer belangrijk element vormt in de besluitvorming, maar noch in de nota, noch in het advies van het IWT wordt op de bevindingen van de externe experten ingegaan. Uit de verslagen die ik heb ingekeken, blijkt dat de experten fundamentele opmerkingen en zware kritiek hebben op de aanvraag tot verlenging van het VIM. Waarom werden de bevindingen van de experten niet opgenomen in de basisnota, hoewel zij een essentieel onderdeel vormen in de beoordelingsprocedure met betrekking tot de erkenningsaanvraag?
Het advies van het IWT, dat is bijgevoegd bij uw nota, is zeer summier en vaag. Het advies van het IWT verschilt van het advies dat ter inzage ter beschikking werd gesteld via de parlementsvoorzitter. Het advies bevat de samenvatting van de evaluatie door de externe experten, terwijl de officiële nota amper inhoudelijk ingaat op de erkenningsaanvraag van het VIM. Er bestaan in dit dossier dus verschillende notas van de raad van bestuur. Kunt u de discrepantie tussen die verschillende IWT-notas duiden?
Er is een jaarlijkse subsidie voor basiswerking van 640.000 euro. Op welke punten verschilt de voorziene werking van het VIM voor de komende periode met de voorbije werking van het VIM, als gevolg van de hervorming van het competentiepoolbeleid? Ik verwijs daarvoor naar die lichte structuren. Ik ga er dan ook van uit dat er een besparing is, maar in de cijfers, bij de budgettaire implicaties, vind ik die alvast niet terug.
Ik heb nog enkele gelijkaardige vragen met betrekking tot het VIL. Ook hier is er dat negatieve advies van de Inspectie van Financiën. Ik citeer: Het dossier en de begroting van VIL vertonen een gebrek aan kostenefficiëntie in vergelijking met de normering die aan de Vlaamse administraties wordt opgelegd. Ook hier geven de notas aan de Vlaamse Regering een oplijsting van de projecten en het aantal leden, maar ze tonen niet de maatschappelijke meerwaarde en tonen niet aan hoe bepaalde projecten de concurrentiekracht van de logistieke sector in Vlaanderen verbeterd hebben, om een soort maatschappelijke indicator te hebben.
Wat de onderbouwing van de verlenging betreft, moet ik zeggen dat uw nota aan de Vlaamse Regering, in tegenstelling tot bij het VIM-dossier, wel een beperkte toelichting bevat. Er zullen twee types van onderzoeksprojecten worden uitgevoerd: collectieve onderzoeksprojecten en doorbraakprojecten. Er wordt niet vermeld welke projecten worden bedoeld. De meetbare doelstellingen betreffen meestal opnieuw het aantal leden, het aantal bereikte bedrijven, maar er zijn geen key performance indicators op basis van de meerwaarde voor de concurrentiekracht, bijvoorbeeld qua omzetverhoging, kostenvermindering, intellectuele eigendommen. Toch was er dus sprake van een beperkte toelichting, die echter niet duidelijk maakt hoe het VIL zal bijdragen tot het uitgroeien van Vlaanderen tot een logistieke topregio in 2020.
De externe experts waren opnieuw kritisch. Noch in uw nota, noch in het advies van de raad van bestuur van het IWT wordt iets gezegd over hun bevindingen. We hebben die adviezen wel kunnen lezen, met dank aan de voorzitter van dit parlement. De experts zijn positiever over de organisatie van het VIL dan over het VIM, maar ook wat dit betreft zijn er opnieuw een aantal fundamentele opmerkingen. Ze missen een link tussen de algemene doelstellingen en activiteiten van het VIL en de resultaten. Er is teveel focus op kortetermijnprojecten, met een beperkt ambitieniveau. Er is een risico op overlapping met diensten van commerciële consultants. Er is geen focus van activiteiten. Er is nood aan een probleemanalyse om de belangrijkste uitdagingen te identificeren. De uitgevoerde projecten hebben tot nu toe in bepaalde gevallen concrete resultaten opgeleverd voor de betrokken bedrijven, maar de relevantie voor de ruimere doelgroep, dus voor de sector, is niet duidelijk. Het VIL is bovendien onvoldoende een brug tussen de bedrijven en de kennisinstellingen. Er is nood aan betere key performance indicators. Tot zover een bloemlezing uit de kritiekpunten van de experts.
Mijn vragen zijn eigenlijk dezelfde als bij het VIM. Op basis van welke elementen verantwoordt u de goedkeuring van het nieuwe VIL-convenant? Waarom werden de bevindingen van de experts niet opgenomen in de basisnota aan de regering, hoewel die bevindingen een essentieel onderdeel vormen in de beoordelingsprocedure van de erkenningsaanvraag? Het officiële IWT-advies is zeer beknopt en vaag, en verschilt van andere bestaande adviezen, die wel de kritieken van de experts bevatten. Kunt u die discrepantie duiden? Op welke punt verschilt de voor de komende periode voorziene werking van het VIL van de voorbije werking van het VIL, als gevolg van de door u doorgevoerde hervorming van het competentiepoolbeleid?
Minister, ik geef toe dat dit veeleer procedurele vragen zijn. Straks zal ik nog iets nader op de inhoud ingaan.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Voorzitter, ik wil toch even een voorafgaande opmerking maken. De vragen zijn inderdaad van procedurele aard. Om die goed te kunnen voorbereiden, heeft de heer Vereeck ook inzage gevraagd in alle trajecten en documenten die er intern waren in het IWT. We hebben die ook ter inzage gegeven, via de parlementsvoorzitter. Het ontgoochelt me wel dat het debat daarover, op basis van die documenten, eerst in de media is gevoerd en dat we het nu pas, een maand later, in de commissie voeren.
Het is goed dat we dit debat nu eens voeren. Het dossier van het VIM en het VIL is immers een goede case voor een debat dat we ongetwijfeld opnieuw zullen voeren, wanneer we ook hier de tweede versie van het rapport-Soete zullen bespreken. Ik meen dat we een onderscheid moeten maken tussen het beleid dat ik zelf aan de Vlaamse Regering heb voorgelegd en de bijsturingen die we ter zake hebben gedaan enerzijds, en de effectieve toepassing van de beleidsregels door het IWT, en bij uitbreiding ook door de competentiepolen en anderen anderzijds. Ik wil daar eerst even op ingaan, voor ik in detail antwoord op de vragen van de heer Vereeck. Wat sommige vragen betreft, zal ik opnieuw moeten verwijzen naar de antwoorden die ik al heb gegeven op diverse schriftelijke en andere vragen.
Wat is onze maatschappelijke doelstelling en onze economische doelstelling met dat toegepast onderzoek, waarbij de competentiepolen een belangrijk instrument zijn? Wat we willen, is de triple helix, zoals die ook in de literatuur wordt omschreven. We willen dat er platformen zijn waar de bedrijven en de economie, waar onze onderzoekers in bedrijven, maar vooral ook in wetenschappelijke instellingen en universiteiten, en waar de samenleving elkaar vinden, om op basis van hun verschillende kennis en behoeften onderzoeksprojecten op te zetten. Die projecten zouden dan kunnen leiden tot toepassingen die in de samenleving kunnen worden geïntroduceerd. Meestal zal die introductie via de economie gebeuren. Soms gebeurt ze ook rechtstreeks via de overheid of anderen. Daartoe zijn de competentiepolen opgericht.
We hebben die competentiepolen geëvalueerd. Daaruit bleek dat de manier waarop we dit tot nu toe hadden gedaan, ook leidt tot negatieve effecten en een zekere inefficiëntie. De competentiepolen worden uiteraard opgericht vanuit het vrije initiatief. Het is niet de regering of het IWT die beslist een competentiepool op te richten. Het gaat over het vrije initiatief van een sector, van bedrijven of mensen, van onderzoeksinstellingen die elkaar vinden en een opdracht op zich willen nemen. Er is gebleken dat er inderdaad een veelheid aan competentiepolen is opgericht. Men heeft die ook erkend en budgetten gegeven. Men spitst zich nu toe op het VIM en het VIL, en doet alsof al die andere polen een fantastisch parcours hebben afgelegd. Ik betwist dat. Ze zijn allemaal redelijk jong. Ze hebben allemaal gezocht naar de beste manier van samenwerken en organiseren. De ene is daar al beter in geslaagd dan de andere, maar ze hebben allemaal een zoektocht afgelegd.
Ik wijs erop dat we al na enkele jaren een evaluatie hebben gemaakt. Ik vind dat we die diverse competentiepolen en ons systeem ook wat tijd moeten geven om zich te kunnen ontwikkelen. De evaluatie die we al hebben gemaakt, hebben we echter al gebruikt om het concept bij te sturen. Uit de evaluatie is het volgende gebleken. Die initiatieven die vanuit het vrije initiatief groeien, definiëren natuurlijk zelf allemaal hun scope, en er zijn wel eens overlappingen of grijze zones. Er is geen sprake van netjes naast elkaar afgebakende gehelen. Het voorbeeld van VIM en VIL is duidelijk. De beide situeren zich in de mobiliteitssector: het VIL houdt zich bezig met logistiek, het VIM met de ruimere mobiliteit. Er waren zeker overlappingen. Als er sprake is van twee organisaties die van onderuit groeien, die hun eigen raad van bestuur en hun eigen personeel hebben, is er ook wat concurrentie. In heel veel domeinen juichen we concurrentie toe, maar dat kan ook inefficiënt zijn: soms is er sprake van dubbel werk, of er wordt tenminste toch te weinig samengewerkt. Er bleek dus sprake te zijn van grijze zones. Het risico bestaat dus dat we met belastinggeld onderzoeken financieren die elkaar soms aanvullen, of elkaar misschien overlappen. Dat moeten we vermijden.
Ook hebben we vastgesteld dat het feit dat we aan die competentiepolen ook meteen een onderzoeksbudget gaven, niet de beste manier was om ervoor te zorgen dat het telkens om excellent en relevant onderzoek ging. De raad van bestuur in een dergelijke organisatie is immers rechter en partij. Hij formuleert onderzoeksprojecten en keurt die tegelijkertijd goed. In die raden van bestuur zetelen weliswaar vertegenwoordigers van de samenleving, de industrie en de onderzoeksinstellingen, dus dat zijn geen domme mensen, maar ze zijn rechter en partij, en dat is eigenlijk niet goed.
We vonden dat we lessen moesten trekken uit de eerste levensjaren van die diverse competentiepolen, en daarom hebben we precies die lichte structuren uitgevonden. Die lichte structuren, dat is geen besparingsoefening, integendeel. De budgetten die we hebben gereserveerd voor die competentiepolen, hebben we niet ingekrompen. We hebben enkel de structuren aangepast, om die inefficiëntie die uit de eerste doorlichting was gebleken, weg te werken.
Dat is een beleidskeuze. Daarover kan men discussiëren. We hebben beslist dat we het vrije initiatief zouden blijven koesteren. We willen immers dat de samenleving, de industrie en de onderzoekers elkaar vinden. Het gaat altijd over mensen die elkaar moeten vinden en samen een engagement willen aangaan met betrekking tot een bepaalde competentiepool. De overheid wil ter zake niet dirigistisch optreden en bepalen wie wel en niet mag. We gaan ook niet beslissen waarvoor we een competentiepool nodig hebben, en wat ze al dan niet mogen doen in hun strategische scope.
We hebben wel verklaard strenger te zullen optreden met betrekking tot de erkenning en de financiering. Nu zijn de raden van bestuur tegelijkertijd rechter en partij. Dat willen we doorprikken. De competentiepolen moeten hun aanvraagdossiers nu bij het IWT indienen. Ze moeten uitleggen wat ze de komende jaren willen doen. Het IWT moet dan adviseren of dit geloofwaardig, nuttig en noodzakelijk is.
Duurzame mobiliteit blijft voor deze Vlaamse Regering een belangrijk punt. Het VIM en het VIL zitten in de scope. We geven echter enkel de basisfinanciering. We voorzien niet in een projectfinanciering.
De basisfinanciering houdt in dat we de bestaande staf van zes mensen financieren. Die zes mensen zijn noodzakelijk om de kenniscontinuïteit, de kennisoverdracht en de continuïteit van de werking te garanderen. We hebben duidelijk gesteld dat de basisfinanciering objectief is opgebouwd en voor iedereen hetzelfde bedraagt. We hebben dit bedrag onder meer op de gemiddelde kostprijs per personeelslid gebaseerd. Er is wat discussie over de zitpenningen geweest. We geven elke competentiepool hetzelfde percentage en hetzelfde bedrag voor de werkingskosten. Daar moeten ze het mee doen. Indien een competentiepool zijn personeel meer wil betalen of zijn leden zitpenningen wil geven, is dat een eigen beslissing. Die competentiepool moet dat ook zelf financieren. Wij financieren dat niet. Wij geven iedereen dezelfde basisfinanciering.
Wat de projectfinanciering betreft, besparen we niet op de budgetten. We brengen die budgetten echter onder bij het IWT. Elke competentiepool moet voor elk onderzoeksproject een aanvraag bij het IWT indienen. Het IWT heeft de kracht en de macht dit onderzoeksproject nog voor de aanvaag te evalueren op de punten die wij belangrijk vinden.
Een van de belangrijke vragen is steeds of de juiste partners zich aan boord bevinden. Indien iemand iets wil onderzoeken, moet hij hier de juiste mensen uit het onderzoeksveld bij betrekken. Die mensen beschikken immers over de expertise.
Een andere vraag luidt of het onderzoek voldoende ambitieus en relevant is. Is er vraag uit de economie? Willen bedrijven zich mee engageren? Dit zijn de criteria die het IWT ook hanteert om andere projecten te evalueren waarbij bedrijven en onderzoekers samenwerken.
Het IWT evalueert. De raden van bestuur van de competentiepolen beslissen niet langer welke onderzoeksprojecten ze willen uitvoeren. Ze kunnen enkel bij het IWT een projectaanvraag indienen. We vertrouwen erop dat het IWT, dat over expertise beschikt om projecten te evalueren en hier als rechter fungeert, zal oordelen welke projecten niet voldoende ambitieus zijn of niet over de juiste mensen beschikt.
Samenwerking is essentieel. Ook met betrekking tot projecten in de sector van de logistiek of de mobiliteit moet met anderen worden samengewerkt. Ik zal even twee voorbeelden geven. In de mobiliteitssector zitten we ook met Flanders DRIVE. Ook Flanders Mechatronics Technology Centre omvat bepaalde mobiliteitsaspecten. De erkenning of verlenging van de erkenning moet er nog aankomen. Toch is het vaak al nodig samen te werken.
We zijn in elk geval niet van plan de competentieontwikkeling in het ene project in een ander project nogmaals te financieren. We hebben nu net de rollen van rechter en partij gescheiden. Dit is een beleidskeuze. We willen op die manier de doelstellingen bereiken die we allemaal belangrijk vinden.
We willen elke dubbelfinanciering vermijden. We willen tot de juiste ambitieniveaus komen. We willen dat de juiste mensen aanwezig zijn. We willen dat er steun vanuit en engagementen van het bedrijfsleven komen. Dat is wat we met deze overheveling van de beoordeling naar het IWT trachten te bereiken.
We hebben wat moeten zoeken. In het begin van de legislatuur hebben een aantal mensen opgemerkt dat het VIL en het VIM op elkaars terrein kwamen. We hebben er toen aan gedacht die competentiepolen te fusioneren en op die manier de problemen op te lossen.
Uit de evaluatie van de competentiepolen is echter gebleken dat dit niet enkel een probleem van het VIM en het VIL was. Er waren structurele oorzaken. We hebben dan ook besloten een ander antwoord te formuleren.
We hebben voor lichte structuren gekozen. We hebben de functies van rechter en partij gescheiden. We hebben een cap op de financiering gezet. De projectfinanciering leidt ertoe dat er telkens een hefboom is.
Ik hoop dat dit alles in de praktijk zal werken. Ik ben een grote voorstander van deze aanpak. We slagen er tegelijkertijd in het vrij initiatief te vermijden en als overheid niet te stellen wat al dan niet kan of mag. We hebben het IWT de opdracht en de bevoegdheid gegeven elk project afzonderlijk tegen het licht te houden. Hieruit moet dan blijken of het de moeite is belastingmiddelen in de projecten te steken. Ik geloof er sterk in dat we op die manier onze twee belangrijke doelen, het vrij initiatief en de kwaliteitscontrole, kunnen bereiken.
Ze zijn daarmee bezig. De competentiepolen waarvan de erkenning in 2011 afliep, hebben het bericht gekregen dat ze zich in de nieuwe methodologie moesten inschrijven. Dit is voor die mensen niet zo gemakkelijk. De competentiepolen hadden immers hun bestaande jaarplanning en hun eigen personeel. Iedereen wil natuurlijk zo veel mogelijk de continuïteit handhaven. We hebben echter gesteld dat iedereen zich vanaf nu in de nieuwe methodologie moet inschrijven. Voor de competentiepolen waarvan de erkenning in 2011 verviel, moest dit op korte termijn gebeuren. De competentiepolen waarvan de erkenning in 2012 vervalt, hebben wat meer voorbereidingstijd gekregen om over die strategie na te denken en hun organisatie bij te sturen.
We hebben duidelijk gesteld dat iedereen zijn aanvraagdossiers bij het IWT moet indienen. Het IWT heeft die aanvraagdossiers zeer kritisch beoordeeld. Dat moet ook op die manier gebeuren. Het IWT heeft onder meer naar het verleden gekeken. De heer Vereeck heeft terecht enkele in dit verband gemaakte bemerkingen aangehaald. Die instellingen hebben een jonge geschiedenis. Er valt zeker veel te verbeteren. Ik betwist dit niet. Het IWT heeft echter ook naar de toekomst gekeken. Het IWT heeft zich de vraag gesteld of een competentiepool in de beleidskeuzes van de overheid past. De duurzame mobiliteit is vast en zeker een belangrijk punt. Het IWT heeft zich ook de vraag gesteld of een dossier de nodige basiselementen bevat om het vertrouwen en de basisfinanciering voor de lichte structuur te krijgen.
Elke competentiepool weet dat hun financiering niet langer voor projecten bestemd is. De projectfinanciering moeten ze voor elk individueel project afzonderlijk aanvragen. Elk project zal door de filter van het IWT passeren.
Wat de basisfinanciering betreft, heeft het IWT een lijst met aandachtspunten opgesteld. De Vlaamse Regering heeft de erkenningsaanvragen van en de contracten met de competentiepolen goedgekeurd. We hebben daarbij rekening gehouden met de lijst van het IWT.
Het IWT heeft tevens kritieke prestatie-indicatoren (kpis) met betrekking tot de basisfinanciering geformuleerd. Ook met betrekking tot de projecten zullen er kpis worden geformuleerd. Het IWT stelt zich dan de vraag wat het project zal bereiken en wat de output zal zijn. Dit slaat niet enkel op inzichten in de technologische ontwikkelingen. Het gaat er ook om welke bedrijven er iets aan zullen hebben en daar effectief een economisch voordeel op kunnen baseren. Het IWT zal dit voor elk individueel project opleggen. Zonder zal een project van het IWT geen positief advies krijgen.
Ik wil uitdrukkelijk herhalen dat de Vlaamse Regering niet zelf politieke keuzes zal maken. Ik sta hier volledig achter. We volgen het advies van het IWT. De adviezen over de competentiepolen zijn natuurlijk niet unaniem positief. Er zijn heel wat verbeter- en aandachtspunten. Die punten zijn in de adviezen opgenomen en in de lichte structuren vertaald.
De competentiepolen hebben nog een hele weg af te leggen. Dit geldt niet enkel voor het VIM en het VIL. Dat geldt eveneens voor de competentiepolen die de interesse van de heer Vereeck minder hebben gewekt en zeker ook voor de competentiepolen die dit jaar nog een goedkeuring moeten krijgen.
Het blijft de vraag of deze beleidsaanpak zal werken. Ik geloof erin. We zullen na enkele jaren sowieso moeten evalueren of deze beleidskeuzes ertoe leiden dat we de beoogde doelstellingen effectief bereiken. Op dat moment zullen we zien of we het beleid al dan niet moeten bijsturen.
De raden van bestuur van de competentiepolen hebben een belangrijke opdracht. Indien ze zich niet in deze strategie inschrijven, worden ze niet als lichte structuur erkend en is het voorbij.
Een andere belangrijke opdracht bestaat erin de achterliggende filosofie, die veel meer op de samenwerking met andere competentiepolen, onderzoeksgroepen van universiteiten en bedrijven is gefocust, in een strategie te vertalen. Ik weet dat ze daarmee bezig zijn. Ik neem ook mee dat het allemaal heel snel gaat en dat ze er wat tijd voor nodig hebben, maar ik heb een groot verwachtingspatroon. Ik ben vrijdag gaan spreken op het vijfjarig bestaan van het VIM en ook daar heb ik uitdrukkelijk gezegd: Jullie hebben heel veel werk (Opmerkingen van de heer Lode Vereeck)
Ik was wel uitgenodigd, maar dat heeft me niet tegengehouden om in een heel kritische noot te stellen dat ze nog voor een grote uitdaging staan, dat ze nog heel veel werk hebben om de samenwerking op te zoeken en om het ambitieniveau naar omhoog te halen. Ik benadruk dat het niet alleen gaat om samenwerking op Vlaams niveau, maar ook op internationaal niveau. Als we echt baanbrekend onderzoek willen en onze bedrijven vooruit willen helpen, dan moeten we ook kijken wat er zich op internationaal vlak afspeelt.
Dit betreft een fundamenteel debat. We zullen dat ongetwijfeld nog eens overdoen als we de rapporten van de commissie-Soete krijgen. Er zijn lekken geweest en er werd in de pers al wat over geschreven, maar ik wacht tot we het rapport hebben en dan zullen we het hier uitgebreid bespreken. Over dit aandachtspunt, de vraag hoe we de versplintering kunnen tegengaan, zullen we het zeker nog hebben.
Ik wil hier nog iets aan toevoegen, een fundamentele vraag ter overweging. Ik ben ervan overtuigd, en ik meen dat mevrouw Ceysens daar in de vorige beleidsperiode ook heel veel op heeft gehamerd, dat creativiteit enorm belangrijk is. Creativiteit groeit niet of weinig in organisaties die heel strak gestructureerd zijn. Creativiteit moet mogelijk zijn vanuit informele gesprekken, vanuit mensen die elkaar vinden. Ik ben er nu we de hervorming hebben doorgevoerd, niet meer tegen dat er veel competentiepolen zijn, net omdat we ze alleen maar een basisfinanciering geven en omdat ze voor elk project via het IWT moeten gaan. Van mij mogen er nog competentiepolen komen, op voorwaarde dat ze een duidelijke strategie hebben en dat ze onderscheidend zijn van de andere. We zullen ze alleen een basisfinanciering geven als lichte structuur. Ze moeten het dan voor hun projecten toch gaan bewijzen bij het IWT. Als ze dat niet kunnen, zullen ze afsterven en dan is hun relevantie weg en zullen ze niet gehonoreerd worden. Dit is een overweging, een vraag voor in het debat dat we de komende weken en maanden zeker verder zullen voeren in deze commissie.
Mijnheer Vereeck, de adviezen die vanuit het IWT zijn gekomen om in de erkenning aandachtspunten, opmerkingen en doelstellingen op te nemen, heeft de Vlaamse Regering gevolgd. Zowel voor het VIL als voor het VIM werden al die aandachtspunten, die u hebt geciteerd, meegenomen. We hebben gezegd dat er de volgende maanden moet worden gerapporteerd over de vooruitgang ervan, onder meer over het verder definiëren van de strategische focus. Ze zijn allemaal meegenomen, en de verplichtingen worden opgelegd.
We hebben ook specifiek in de erkenning van het VIM en van het VIL ingeschreven dat ze waarnemers in elkaars raad van bestuur moeten hebben en dat ze binnen de twee jaar een gemeenschappelijk plan moeten voorleggen aan de Vlaamse Regering over de onderlinge samenwerking binnen ons knooppunt duurzame mobiliteit en logistiek, zodat ze naast de projecten die ze moeten indienen, en waarvoor ze iedere keer de toets van het IWT moeten doorstaan, ook hun strategie op elkaar moeten afstemmen. Ze moeten daar ook de volgende twee die er nog zitten aan te komen bij betrekken, namelijk Flanders DRIVE en Flanders Logistics. We hebben heel wat spelers op het vlak van de mobiliteit. Dat is een belangrijke sector voor ons en daar moet de samenwerking groeien.
Ook op het vlak van de leden en de cofinanciering zijn er verschillende uitdagingen. Ook daar werd op gehamerd. Het is zeker zo dat het VIM het moeilijk heeft gehad om bedrijven te vinden die voldoende cofinancieren. We hebben daar een klein beetje begrip voor omdat het VIM het brede mobiliteitsbeleid als concept en strategie heeft. In dat brede mobiliteitsbeleid zijn er heel wat partners die niet meteen als bedrijf een rol spelen, bijvoorbeeld overheden en dergelijke. Hun cofinanciering wordt niet gecatalogeerd als bedrijfsfinanciering. Niettemin blijft het een opdracht voor het VIM om te werken aan zijn ledenaantal en aan het draagvlak bij de bedrijven, en ook aan de cofinanciering. Ik geef u dat even mee.
Inzake de vergoedingsregeling is er bij het VIM in 2011 in totaal 13.400 euro uitbetaald voor allerlei vergoedingen en onkosten voor de raad van bestuur. Bij het VIL was dat in 2011 9100 euro. Ik heb komaf gemaakt met de discussie, want we kunnen als overheid immers nooit goed doen. Ik heb gezegd dat we altijd een percentage voor werkingskosten geven. Dat is voor alle competentiepolen gelijk. Ze moeten daar hun financiering, hun huur, hun verwarming en alle kosten die ze hebben, mee betalen. Hebben ze meer kosten, dan moeten ze daarvoor zelf financiering zoeken. We hebben dat bedrag objectief berekend, ook op basis van een bescheiden loon en een bescheiden vergoeding voor de bestuurders. We hebben dat gedaan op basis van de criteria die de Vlaamse overheid hanteert voor de andere EVAs en IVAs. Thats it, voor de rest trekken ze er hun plan mee, ze zijn er zelf voor verantwoordelijk, het zijn autonome organen die niet opgericht zijn door de Vlaamse overheid, maar die er op basis van privé-initiatief zijn gekomen. Wij moeten een manier vinden om de doelstelling te realiseren zonder dat wij te directief ingrijpen in het bestuur van die organen.
Mijnheer Vereeck, u stelde ook nog vragen over de efficiëntiewinst. Ik verwijs naar mijn antwoord dat ik heb gegeven op interpellatie 105.
De voorzitter : De heer Vereeck heeft het woord.
De heer Lode Vereeck : Voorzitter, minister, collegas, u begrijpt dat ik niet uitgebreid kan ingaan op de grote discussie. Die is ook niet het voorwerp van deze interpellaties. Het voorwerp ervan zijn het VIM en het VIL.
Minister, ik wil toch wel tegenspreken dat dit de enige twee competentiepolen zijn die mij bezighouden. Wat mij ook bezighoudt, is het volgende. Als wij vanuit het veld negatieve commentaren krijgen, dan gaan wij daar als oppositie achteraan en zien we wat ervan waar is. We moeten inderdaad zien dat de belastingseuro goed wordt gespendeerd. Dat betekent ook omgekeerd, en dat is een beetje minder leuke kant van het oppositie spelen, dat we wanneer het goed gaat, daar ook veel minder over te zeggen hebben. Van de negen competentiepolen zijn er een aantal die inderdaad goed marcheren.
Het is ook niet zo dat er maar twee zijn die niet goed marcheren. Er is afgelopen tijd ook een heel kritisch artikel verschenen in Knack over Flanders Synergy. Ik wil er verder niets over zeggen, want de zaak ligt nu bij de ombudsman, maar Flanders Synergy probeert om achter de rug van een private consultant een contract af te snoepen. Flanders Synergy kan dat omdat het in de evaluatiecommissie van het Europees Sociaal Fonds (ESF) zit. Er komt dus een private consultant met een voorstel bij ESF. In de evaluatiejury van het ESF zit iemand van Flanders Synergy en achter de rug contacteert die het bedrijf, een ziekenhuis in dit geval, waar de consultant een reorganisatie wilde doen. Ook over Flanders InShape krijgen we heel veel negatieve reacties ook positieve omdat het aan oneerlijke concurrentie doet en zwaar onder de marktprijs gaat. Het gaat niet over dumping, want dat is onder kostprijs, maar toch zwaar onder de marktprijs. Van de negen spelers in het veld zijn er vier waarover ik negatieve elementen heb ontvangen. Ik zal proberen om die kwesties op te lossen.
Ik concentreer me nu eventjes op het VIM en het VIL. Ik ga iets zeggen over de grote discussie, maar heel weinig. Ik reageer even over de opmerking over het in de media brengen. Ja, kijk, om een actuele vraag te kunnen stellen, moet er natuurlijk eerst iets in de media verschijnen. Dat geldt ook voor een interpellatie. Ik kan moeilijk interpelleren op basis van documenten die niemand heeft gezien. Ik moet dus een voorzet geven in de media en dan trappen we hier de bal verder binnen. Ik heb er geen probleem mee om eens aan de boom te schudden als er dan resultaat ligt. Ik wil dus wel eens stevig aan deze boom schudden om het VIM en het VIL te laten overleven.
U kunt wel zeggen dat het maatschappelijk een zeer relevant domein is en dat is het ook , maar ik blijf erbij dat geen van beide dossiers op dit moment sterk onderbouwd is. Het VIM is operationeel sinds 2006, het VIL sinds 2003. Er is geen grondige evaluatie gebeurd in de zin dat er geen zicht is op de toegevoegde waarde en de maatschappelijke meerwaarde van beide instellingen. De werkingskosten zijn substantieel en de evaluatie van de externe experten is allesbehalve positief, ook niet van de Inspectie van Financiën. Het blijft ook vreemd dat de Vlaamse Regering in de procedure op geen enkel moment nog verwijst naar 2009, toen het IWT adviseerde om het VIM op te doeken. Het zou toch vermeld mogen worden en er zou gezegd mogen worden waarom er een verbetering is opgetreden. Die verbetering kunt u niet hard maken. Ook de experten zijn niet overtuigd van de voorbije werking. Ik blijf het heel vreemd vinden dat in alle officiële documenten alle negatieve elementen gewoon zijn weggelaten uit de analyse om vervolgens te besluiten dat het VIM goed bezig is. Sinds 2006 krijgen ze toch 6,4 miljoen euro belastinggeld, en een ernstige evaluatie is er nog niet geweest. Ik heb gelijkaardige opmerkingen over het VIL.
De experten stellen ook dat het businessplan van het VIM en het VIL niet voldoende onderbouwd is. Ik heb die businessplannen bij u opgevraagd, maar u wilt geen inzage geven. Waarvan akte.
Er is het feit dat er geen consolidatie komt van het VIM en het VIL. U hebt al verwezen naar de discussie over het rapport-Soete. Los van de inhoudelijke evaluatie van Flanders DRIVE zie ik nog wel een zekere logica in het niet samenvoegen van Flanders DRIVE met het VIM en het VIL. Flanders DRIVE situeert zich in de sector van de voertuigindustrie en is inhoudelijk minder verwant met het VIL en het VIM. Toch blijf ik het onbegrijpelijk vinden dat het VIM en het VIL niet worden samengevoegd. In alle documenten wordt systematisch verwezen naar de nood aan samenwerking. Er zal een vertegenwoordiger van het VIL in de raad van bestuur van het VIM zitten en omgekeerd. Er zal systematisch overleg zijn omdat er zoveel overlapping is. Ik denk dat dit soort overleg en dit soort structuur waarbij mensen in elkaars raad van bestuur zitten, energie en tijd vreet en eigenlijk zinloos is. Het is eigenlijk gewoon toegeven dat er een substantiële overlapping is, en dan kun je beter naar schaalvergroting gaan. Ook de Inspectie van Financiën trekt die conclusie. U zegt al sinds het begin dat u het innovatielandschap zult vereenvoudigen. Dit was nu eens een voorzet om het innovatielandschap te vereenvoudigen, niet zoals bij Cleantech door er nog iets boven te zetten, maar door te vereenvoudigen.
De reden waarom wij naar die lichte structuren verwijzen, is omdat u zelf op een bepaald moment zegt dat er geen consolidatie komt, maar dat er wel lichte structuren zijn. We zien lichte structuren inderdaad als oplossing voor het feit dat de consolidatie er niet komt. Nogmaals, ik heb nog altijd niet begrepen u hebt dat antwoord ook nu niet gegeven waarom het VIL en het VIM aparte structuren zouden moeten blijven, terwijl u eind 2009 ervan overtuigd was dat ze het best zouden worden samengevoegd. Die nood is er nu plots niet meer. Ik zie het verschil niet tussen de situatie toen en nu. De enige verantwoording tot nu toe waarom ze als aparte structuren zouden mogen voortbestaan, zijn de lichte structuren.
Die lichte structuur, naast de overdracht van de evaluatiebevoegdheid van het project naar het IWT, houdt fundamenteel geen nieuwe aanpak in. De overdracht van de beslissingsbevoegdheid naar het IWT is volgens mij een goede zaak, maar er zijn mij ook al competentiepolen komen zoeken die gezegd hebben dat ze wel goed werken, dat ze heel veel tijd steken in het selecteren van projecten maar dat ze dan nog eens naar het IWT moeten waar mensen zitten die eigenlijk niet eens op het veld deskundig zijn. Je kunt dus nooit goed doen. Dat zijn hun woorden, woorden van mensen die tot de andere vijf behoren.
Minister Ingrid Lieten : Mijnheer Vereeck, ik matig mij die kennis en autoriteit niet aan die u zich aanmatigt. U zegt dat u kunt oordelen welke de goede en welke de slechte competentiepolen zijn en u doet dat op basis van de getuigenissen van de mensen die bij u komen. Ik kan dat niet. Ik matig mij die autoriteit niet aan. Ik ga hier niet zeggen welke de goede en welke de slechte zijn. Sorry, ik vind dat een totaal verkeerd debat. We hebben structuren en een beleidslijn. U mag mijn beleidslijn bekritiseren. Wij vragen aan het IWT om die beleidslijn toe te passen. We zullen afwachten wat er verder uit komt. Ik ga niet met u mee door te zeggen welke de slechte en welke de goede zijn.
De heer Lode Vereeck : Minister, het enige wat ik mij aanmatig, is dat ik empirisch weet heb van problemen met vier competentiepolen, enerzijds op basis van verslagen van experten, anderzijds op basis van klachten die ingediend zijn bij het IWT en nu ook bij de ombudsman. Voor die andere vijf ga ik er tot nader order van uit dat die goed functioneren, want er is mij geen enkele klacht of disfunctioneren ter ore gekomen. Ik kan toch alleen maar verder gaan op basis van feiten die mij ter ore komen. Voor de rest zeg ik niets. Ik heb opgevangen dat de vijf waarvan ik geen klachten heb opgevangen, een beetje ongelukkig zijn. Ik heb mij op de vier toegelegd op basis van de kritieken die mij ter ore zijn gekomen, maar die onderbouwd zijn door rapporten en klachten bij de ombudsdienst. Ze hebben mij zelf geïnformeerd over de klachten, niet de ombudsdienst. En ik steun u dat u de evaluatiebevoegdheid hebt overgedragen.
U zegt dat elke competentiepool met de zitpenningen doet wat ze wil. Het VIM geeft 13.400 euro aan zijn bestuurders, het VIL geeft 9100 euro. Bovendien is er ook nog eens 18.000 euro voor het dagelijks bestuur van het VIM. Het VIM en het VIL zijn de enige twee die het zo doen. Ze zullen dus die kritiek blijven krijgen.
De voorzitter : Mijnheer Vereeck, mag ik vragen om af te ronden? Het is belangrijk dat u het debat grondig kunt voeren. Het debat zal nog een paar keer gevoerd worden als het rapport-Soete komt. De ombudsman komt op 5 juli.
De heer Lode Vereeck : Ik denk dat de overheid meer regels voor bestuursvergoedingen mag stellen. We doen dat trouwens ook in andere omstandigheden. Waarom is het zo belangrijk dat we het over die bestuursvergoedingen hebben? Niet omdat ik die mensen dat niet gun maar omdat het VIM de enige competentiepool is waarbij de zelfevaluatie door de raad van bestuur zelf gebeurt. Ik zou nog een aantal redenen naar voren willen schuiven waarom ik denk dat het VIM niet functioneert.
De voorzitter : Mijnheer Vereeck, u hebt veel spreektijd gekregen en er staan nog andere vragen op de agenda. Ik stel dan ook voor dat u afrondt.
De heer Lode Vereeck : Ik wil oproepen om ondanks de kritiek het kind niet met het badwater weg te gooien. Minister, ik denk dat het probleem niet zozeer bij u, de directie of het personeel zit. Een competentiepool is een veilige haven dat hebt u zelf gezegd waarin bedrijven, sectorfederaties en kennisinstellingen het achterste van hun tong moeten laten zien om samen aan innovatie te doen. Een van de problemen van het VIM is dat de organisaties niet deelnemen aan het VIM om naar het achterste van hun tong te kijken, maar wel om strategische redenen en uit achterdocht. Ik weet pertinent zeker dat een aantal organisaties zijn toegetreden, niet om constructief mee te werken aan innovatie maar gewoon om de partners te beloeren. Dit is dus geen kritiek op de directie, op het personeel of op u. Er is echter wel een probleem dat voor een deel bij de leden zit.
De voorzitter : De interpellaties zijn afgehandeld.