Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 08/03/2012
Vraag om uitleg van mevrouw Martine Fournier tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over niet-actieve personen op arbeidsleeftijd
- 1294 (2011-2012)
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Minister, in het regeerakkoord staat dat er aandacht geschonken zal worden aan de niet-actieve personen op arbeidsleeftijd. Dat moet een centrale prioriteit zijn en blijven. Hoewel er in de komende jaren weinig ruimte zal zijn om hierop in te spelen, bevestigde u in de commissie Economie dat dit thema heel belangrijk blijft voor u. In een schriftelijke vraag vroeg ik u naar verduidelijkende cijfers in verband met dit onderwerp. In uw antwoord gaf u heel wat cijfers over de huidige situatie. Na inzage van deze cijfers krijg ik graag van u nog enkele verduidelijkingen en uw standpunt.
Minister, het aantal niet-actieve mannen verminderde van 2009 naar 2010 met 2225. Er werden 7425 mannelijke Belgen actief. Daartegenover waren er 5199 niet-Belgen die niet-actief werden. Dit staat in tegenstelling tot het aantal niet-actieve vrouwen, dat verminderde met 15.322. Hoe verklaart u het grote aantal niet-Belgische mannen die niet-actief zijn of werden? Wie zijn die niet-Belgische mannen? Uit welk land zijn zij afkomstig? Wat verhindert dat deze mannen actief worden?
Er zijn ongeveer zeven keer meer vrouwen actief geworden dan mannen. Ik heb het dan over huisvrouwen en huismannen. Wat is daarvoor de reden? In totaal zijn er 17.548 mannen en vrouwen actief geworden in 2010 in vergelijking met 2009. Dat is een positieve zaak. Waaraan schrijft u die sterke stijging toe? Wat houdt het sociaal statuut van huisvrouw of huisman in voor het recht op uitkeringen, voor opvolging en activering door de VDAB en voor het recht op opleidingen?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Ik ga in op de cijfers die u geeft, mevrouw Fournier. Volgens mij is er voor mannen niet zon groot verschil in inactiviteit tussen Belgen en niet-Belgen. In 2010 was in Vlaanderen 20,9 procent van de mannen met de Belgische nationaliteit niet-beroepsactief. Bij de Europese niet-Belgische mannen was dat maar 18,8 procent. Bij de niet-Europese mannen ligt het aandeel hoger, op 25,5 procent.
Dat niet-Europeanen een hoger aandeel inactieven kennen, is niet onverwacht. Het heeft te maken met de definitie. Mensen die niet onmiddellijk beschikbaar zijn, worden geteld als niet-actief. Bij de niet-Europese mannen zijn bijvoorbeeld recente migranten, die vaak eerst een taalcursus moeten volgen of een andere voltijdse opleiding. Ze zijn dus niet onmiddellijk beschikbaar en horen daarom bij de niet-actieven. Voor asielzoekers die nog in procedure zitten, geldt bovendien een wachttijd van zes maanden om een arbeidskaart te kunnen krijgen. Zij zitten ook bij de niet-actieven. Dat het percentage bij de Europese niet-Belgische mannen lager ligt dan bij de Belgen heeft er vaak mee te maken dat zij specifiek voor hun werk naar hier komen. Al die cijfers zitten toch in eenzelfde range. Ik beschik niet over cijfers om het precieze land van oorsprong te achterhalen.
Het aantal inactieven dat beroepsactief werd, is in 2010 effectief significant gestegen. Er is geen groot verschil tussen het aantal mannen dat de inactiviteit verliet en het aantal vrouwen: 66.000 mannen verlieten de inactiviteit en 67.000 vrouwen. Dat is zeker te danken aan de eerste herneming van de conjunctuur in 2010.
De reden dat het aantal inactieve vrouwen zeven keer sterker daalde dan het aantal inactieve mannen is niet te zoeken in de mate van activeren van inactieven, maar heeft alles te maken met de demografie. Het aantal mannelijke inactieven neemt doorheen de jaren toe omwille van de vergrijzing. Een hoger aandeel van de bevolking is 50-plus, waardoor ook het aantal mannen in brugpensioen en pensioen voor de leeftijd van 65 jaar toeneemt. Bij vrouwen is de beweging omgekeerd. Oudere vrouwen zijn veel vaker niet-werkend dan oudere mannen, vaak omdat zij van de schoolbanken kwamen in een periode waarin het minder vanzelfsprekend was dat vrouwen gingen werken. Naarmate deze vrouwen de leeftijd van 65 jaar passeren en uit de statistieken verdwijnen, worden zij vervangen door latere, actieve generaties. Dat verklaart dat het aantal inactieve vrouwen tussen 18 en 64 jaar daalt.
Ik stel het nog eens anders en eenvoudig. De vrouwen die niet werken en nog geen 65 jaar zijn, maken dat er veel inactieve vrouwen zijn. Als die op pensioen gaan, vallen ze uit de statistieken, terwijl de nieuwe generatie wel werkt. Dat verklaart het grote verschil bij de inactieven. Als je kijkt hoeveel actieven er bij komen, zie je dat dat aantal bij mannen en vrouwen evenveel stijgt: 66.000 en 67.000. Het heeft dus niets te maken met het activeren, maar alles met de demografie.
Het statuut van huisman/huisvrouw binnen de sociale zekerheid blijft ook na het Vlinderakkoord een federale materie. Huisvrouwen/-mannen kunnen zich steeds op eigen initiatief inschrijven bij de VDAB om een beroep te doen op de dienstverlening, waaronder beroepsopleiding. De VDAB schrijft hen op dat moment in als vrije werkzoekenden, wat inhoudt dat de inschrijving beperkt is tot drie maanden, maar het geeft hun volledige toegang tot de dienstverlening zoals andere werkzoekenden. Het betekent ook dat de personen aan dezelfde verplichtingen moeten beantwoorden als werkzoekenden. Het zou niet leuk zijn om zich in te schrijven bij de VDAB, die moeite doet om werk te zoeken, en dan niet in te gaan op vacatures. Er wordt dus verwacht dat deze mensen ook ingaan op het aanbod zoals andere werkzoekenden. Er is natuurlijk geen sanctie van transmissie, want ze hebben geen uitkering. In de praktijk merkt men bij de VDAB dat deze groep gemakkelijk afhaakt. Men kiest ervoor om zichzelf uit te schrijven of de inschrijving niet meer te verlengen. Anders dan bij andere werkzoekenden is deelname aan begeleiding niet verplicht.
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Voorzitter, minister, collegas, vrijdag zijn we op werkbezoek naar de VDAB geweest en dat was heel interessant. Ik heb daar ook een vraag over herintreders gesteld. Er werd gezegd dat er werk zou worden gemaakt van herintreders. Hoe kunnen we mensen die nu niet actief zijn op de arbeidsmarkt, stimuleren om toch in te treden in de arbeidsmarkt? Minister, ik weet niet of u voor herintreders al bepaalde stappen hebt gezet en of er beleidsmaatregelen zouden kunnen worden genomen.
Minister Philippe Muyters : U weet dat ik dat in mijn beleidsnota heb aangekondigd, maar het is alleen een kwestie van prioriteiten. De VDAB weet wel dat het in de beleidsnota staat, maar we zijn nog niet met acties bezig. Ik denk niet dat het als eerste prioriteit geldt.
Mevrouw Martine Fournier : Er werd gezegd dat er met de vrouwenorganisaties bepaalde acties zouden worden ondernomen in maart. Er zou met bepaalde organisaties intensief worden samengewerkt.
Minister Philippe Muyters : Men weet bij de VDAB dat ik dat een belangrijk punt vind, net als u. Er zijn nog geen afspraken met de VDAB, maar als er opportuniteiten zijn, zal de VDAB die zeker aangrijpen. Als u dat wenst, zullen we bij gelegenheid eens een stand van zaken geven.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.