Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 01/03/2012
Vraag om uitleg van mevrouw Gerda Van Steenberge tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over maatregelen naar aanleiding van de resultaten van de studie Oorzaken en motieven van de vroegtijdige uittrede van leerkrachten, meer bepaald op het vlak van de stresserende planlast
- 1183 (2011-2012)
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Voorzitter, minister, collegas, twee weken geleden hebben we het onderzoek gekregen, dat was uitgevoerd in uw opdracht. Ik heb het gelezen, niet alles, maar wel de conclusies en aanbevelingen enzovoort. Met deze vraag om uitleg wil ik geen voorafname doen op het loopbaandebat. Het onderzoek is veel meer dan wat mijn vraag om uitleg behelst. Ik wil dit stukje eruit lichten omdat deze vraag geregeld opduikt en ook in uw beleidsnota en beleidsbrief staat. Het is zeker niet de bedoeling het debat over terbeschikkingstelling (tbs) en het uittreden van leerkrachten aan te zwengelen.
Uit het onderzoek Oorzaken en motieven van de vroegtijdige uittrede van leraars van de VUB (onderzoeksgroep TOR) en de Universiteit Antwerpen (onderzoeksgroep School en Politiek) blijkt dat veel leerkrachten vroeger stoppen met werken dan ze eigenlijk willen. De meeste leerkrachten stoppen rond 57, terwijl ze liever tussen 58 en 61 met pensioen zouden willen gaan. In de huidige context is dat een belangrijke vaststelling.
Een belangrijk element hierbij is dat de meeste leerkrachten houden van het lesgeven op zich, maar dat vooral de administratieve planlast erg belastend blijkt te zijn. Op basis van diepte-interviews met leerkrachten, inspecteurs, directeurs en vakbondsafgevaardigden komen de onderzoekers tot de conclusie dat de stresserende planlast een erg zwaar probleem blijkt te zijn dat dringend moet worden aangepakt. Dat de administratieve last (administratie, inspectie, begeleidingsdiensten enzovoort) zwaar weegt op de leerkracht is niet nieuw, maar al een klacht van vele jaren. Minister, er is toch al twee jaar na elkaar in het begin van het schooljaar een memorandum overgemaakt door de directies over administratieve planlast. Onrechtstreeks verwijs ik daarnaar. De maatregelen die in dit verband werden genomen, schieten volgens de leerkrachten duidelijk nog te kort.
Volgens in het onderzoek geciteerde leerkrachten neemt de planlast zelfs toe in plaats van af. De oplossing om meer leerkrachten aan de slag te houden op een gezonde en aangename manier bestaat er volgens de onderzoekers in om een innoverend beleid te voeren dat langer werken aantrekkelijk maakt, en de frustratie omtrent de werkdruk door niet-lesgebonden activiteiten en de daaruit voortvloeiende stress en arbeidsmoeheid aan te pakken.
Minister, welke initiatieven zult u nemen om de planlast voor leerkrachten te verminderen?
De voorzitter : Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Minister, u hebt aangekondigd dat er een onderzoek komt over de planlast en hoe we die kunnen aanpakken.
Minister Pascal Smet : Ik heb aangekondigd dat een van de begeleidende maatregelen meer is dan een gewoon onderzoek. Ik wil een bijzondere opdrachthouder, een commissie of een combinatie dat wil ik met de onderwijsverstrekkers bekijken aanstellen, die binnen acht maanden heel concrete, duidelijk identificeerbare acties moet voorstellen om de planlasten voor leerkrachten en uiteraard ook voor de scholen, drastisch te verminderen.
Mevrouw Marleen Vanderpoorten : Minister, hoe wordt die planlast gedefinieerd? Dit is al een heel oud verhaal. Het wordt alsmaar meer. Wat leerkrachten soms als planlast omschrijven, is volgens mij niet echt planlast. Er is niets mis met planning op zich. We moeten allemaal onze werkzaamheden plannen. De heen-en-weerschriftjes in het kleuteronderwijs zijn geen planlast. Dat is een nuttig instrument. Minister, wat betekent planlast precies?
De voorzitter : Mevrouw Deckx heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Deckx : Ik heb het document ook gelezen, zeker de conclusies enzovoort. Wat mij opviel in het onderzoek, is dat de planlast een zeer belangrijke oorzaak is van ongenoegen bij de leerkrachten, maar dat het blijkbaar vooral een ongrijpbaar fenomeen is. Die planlast blijkt van nergens en overal te komen. Blijkbaar worden er heel grote verschillen vastgesteld van school tot school, en is er ook een grote variatie in wat scholen denken te moeten leveren aan de inspectie, welke bewijslast ze moeten leveren om aan te tonen dat ze goed werk doen, wat moet en niet moet of wat wenselijk is. Wat dit onderzoek aantoont, leeft op het veld. Heel veel directies en scholen wijzen naar wat Brussel zegt of wat de inspectie verlangt. Het is voor leerkrachten niet altijd duidelijk hoe dat nu precies in zijn werk gaat.
Minister, moet u niet ten aanzien van de scholen en leerkrachten duidelijkheid scheppen met betrekking tot wat het nu precies is wat wij verlangen? Welke bewijzen moeten er worden geleverd en welke bewijzen zijn optioneel? Ik lees hier over een draaiboek voor het organiseren van een happening op school. Dat is uiteraard zeer nuttig, maar ik kan mij niet voorstellen dat de inspectie zoiets zou opvragen. Het uitgangspunt om een document op te stellen waaruit moet blijken dat het een officieel document is of een werkinstrument dat door een school kan worden gebruikt, kan een belangrijk verschil inhouden.
Ik sluit mij dus aan bij de vragen van de collegas, maar stel deze bijkomende vraag: minister, hoe belangrijk vindt u het om nu al, op zeer korte termijn, de juiste informatie aan scholen en leerkrachten te verschaffen?
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Voorzitter, collegas, mijn vraag gaat in dezelfde richting. Ik stel vast dat leerkrachten zeggen dat zij werkdruk en -last ervaren door niet-lesgebonden activiteiten. Dan vraag ik mij af hoe zij hun opdracht begrijpen. Het onderwijs van vandaag verschilt van het onderwijs in de periode dat de leerkrachten werden gevormd. De verwachtingen waren anders. Wij moeten weten wat wij vandaag verwachten van leerkrachten.
Als ik zie wat het parlement belangrijk vindt en welke opdrachten wij geven, kun je dat niet los zien van planmatig werken. Om planmatig te werken, moet je plannen maken. Daar is administratie aan verbonden. Dat is niet negatief. We stellen dat ook vast bij lokale besturen. Die stellen ook vast dat er een enorme planlast is. Ik heb dat nooit als een last ervaren, maar als een werkinstrument dat de mogelijkheid biedt om een lijn uit te zetten en om vooruitgang te boeken. Dat is ook binnen het onderwijs perfect mogelijk. Maar ik stel vast dat leerkrachten dat niet zo ervaren.
Het is belangrijk om te bekijken met welke elementen je rekening moet houden. Je kunt planlast niet loskoppelen van een aantal andere zaken die in het loopbaandebat essentieel zijn. Het kan ook niet worden losgekoppeld van het beleidvoerend vermogen van scholen. Uit onderzoek blijkt dat er enorme verschillen bestaan tussen scholen. Het heeft ook te maken met kenmerken van de scholen zelf en niet zozeer met de opdracht op zich.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Voorzitter, ik heb zoals vele collegas vorige week de bijzonder interessante studie gelezen. De studie heeft het over niet-lesgebonden activiteiten als regelmatig voorkomende bron van stress maar ook van veel frustratie, en als een van de voornaamste redenen al dan niet terecht om het onderwijs vervroegd de rug toe te keren. In onderwijskringen spreekt men gemakkelijk van planlast. Het is dan ook begrijpelijk dat mevrouw Van Steenberge het had over planlast. Maar eigenlijk gaat het om de zogenaamde niet-lesgebonden activiteiten en extra taken.
De vorige minister van Onderwijs maakte een onderscheid tussen de planlast van scholen en de planlast van leerkrachten. De planlast voor schooladministraties probeerde hij te verminderen door enkele vereenvoudigingen, bijvoorbeeld door elektronische uitwisseling van gegevens. Met betrekking tot de planlast voor het onderwijzend personeel heeft hij meermaals geantwoord, ook op schriftelijke vragen van onder meer mevrouw Vanderpoorten, dat deze vooral in de scholen zelf moest worden aangepakt. Ik weet uiteraard niet of dit volledig juist is. Ik heb er zelfs twijfels bij.
We mogen ook niet vergeten dat er binnen de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) een werkgroep Planlast Evaluatie Instrument (PLEVIN) was waarmee de scholen konden nagaan of ze aan hun personeel geen overbodige zaken vroegen. PLEVIN werd in 2005 in het leven geroepen en zou in 2007 worden geëvalueerd. Dat bleek in 2008 nog niet te zijn gebeurd. Ik vrees dat dit in 2012 nog steeds niet zal zijn gebeurd. Het zou dus kunnen dat het hier om een fantoom gaat in de ware zin van het woord, geen fantoombevoegdheid maar een fantoominstrument.
Collegas, wat verstaat men onder die extra lasten voor personeelsleden? Ik telefoneerde net nog met een goede vriend in het onderwijs. Ik vroeg hem me spontaan te zeggen wat hij verstaat onder die planlast en die extra taken waarvan hij vindt dat ze bezwarend zijn. Hij verwees onder andere naar de korte vervangingen die vroeger mogelijk waren maar die ondertussen zijn afgeschaft en waar veelal een beroep wordt gedaan op de personeelsleden. De vakwerkgroepen moeten officieel voor de doorlichting geen verslag maken maar ze moeten wel bewijzen voor de inspectie dat ze planmatig werken. Het is natuurlijk bijzonder moeilijk om dat te bewijzen als er geen regelmatig verslag wordt gemaakt. Sommige zaken leiden dus een eigen leven en sommige instanties verdedigen zich onmiddellijk met het argument dat zij geen vragende partij zijn, maar in de praktijk is het wel zo.
Een ander voorbeeld dat vaak opduikt, is de delibererende klassenraad die moet motiveren waarom iemand bijvoorbeeld geen A-attest krijgt. De eenvoudige melding dat iemand niet de helft van de punten heeft, is onvoldoende. Men moet de niet-behaalde doelstellingen van het leerplan in de rapporten noteren. Dat moet uiteraard niet voor alle leerlingen gebeuren, maar toch voor leerlingen met een B-attest en dergelijke. Dat moet gepaard gaan met een uitgebreide motivering, om achteraf juridische problemen te voorkomen.
Men gaf ook het voorbeeld van de praktijkvakken. Men moet zelfs tweewekelijkse doelstellingenrapporten over de leerlingen bijhouden waarin wordt vermeld wat wel en wat niet wordt bereikt in de praktijklessen. Leren de leerlingen daardoor beter lassen of rozen snoeien? Dat is voor mij nog niet duidelijk. Wat de begeleiding van stagiairs en startende leerkrachten door ervaren leerkrachten betreft, zegt men dat men voor gesprekken weinig tijd heeft, maar dat men portfoliodocumenten voor de hogescholen moet bijhouden. Die taak stimuleert toch niet om leraren ertoe aan te zetten om jonge leerkrachten te begeleiden. Een laatste voorbeeld: nieuwe leerkrachten krijgen begeleiding van vakoverschrijdende mentors. Dat zorgt voor extra gesprekken, maar ook voor extra taken en vergaderingen.
Los van het belangrijke loopbaandebat is de werkgroep die u hebt aangekondigd inderdaad essentieel. U bent de verbintenis aangegaan om ervoor te zorgen dat nog tijdens deze legislatuur essentiële stappen worden gezet, in het verlengde van het werk van de werkgroep. Als u dat niet doet, dreigt u in de situatie van uw voorganger te verzeilen. Hij had goede bedoelingen toen hij dat instrument heeft gecreëerd, maar er is niets mee gebeurd. Of ben ik slecht op de hoogte? Ik moedig u dus aan om op korte termijn een goede taakomschrijving te geven aan de vakgroep die u in het leven wilt roepen, er voldoende instanties bij te betrekken: uiteraard de koepels en een aantal mensen die het veld goed kennen, misschien ook de sociale partners maar zeker ook de administratie. Het personeel moet zich daar heel nauw bij betrokken voelen. Deze legislatuur moet daar daadwerkelijk aan worden geremedieerd. Wie het rapport heeft gelezen, zal het met mij eens zijn dat dit de belangrijkste bron van frustratie is. Of dat terecht of ten onrechte is, moet worden onderzocht.
De heer Boudewijn Bouckaert : Ik wil kort ingaan op de opmerking van mevrouw Vanderpoorten over planlast. Dat woord is een aantal jaren geleden en vogue gekomen. Ik denk echter niet dat het helemaal de lading dekt. Veel lasten zijn niet een gevolg van planning. Het begrip administratieve last, dat vroeger werd gebruikt, is veel meer aangewezen. Wij plannen allemaal, en daar vloeien lasten uit voort, maar ook veel voordelen.
De heer Wim Wienen : Ik plan veel te weinig, en dat bezorgt mij last.
De heer Boudewijn Bouckaert : Daar hebt u al een voorbeeld.
Vandaag stonden er in De Standaard treffende interviews met leraren. De teneur daarvan is wel dat wat vroeger informeel gebeurde met enkele leraren bij de koffie in de leraarskamer samen zitten om een probleem op te lossen, en nadien gewoon uiteengaan kan vandaag niet meer. Vandaag moet dat worden geofficialiseerd. Men moet daar zelfs een verslag van opmaken. Dat staat zo in de krant. Hoe komt dat? Is dat door de inspectie opgelegd, in het kader van de kwaliteitszorg? Als dat zo is, dan denk ik dat het signaal van de inspectie moet worden gewijzigd.
Ik vind ook dat het element vertrouwen aandacht verdient. Francis Fukuyama en Wim Moesen onze econoom hebben daarover gepubliceerd. Men moet vertrouwen aan de instellingen geven, al wordt dat vertrouwen soms beschaamd. Alles proberen vast te leggen in rapporten en dergelijke is een blijk van geïnstitutionaliseerd wantrouwen. De mentaliteit dat mensen moeten worden gecontroleerd omdat zij het anders slecht zullen aanpakken, moet er wat uit. Wij moeten de directies en de scholen wat meer vertrouwen geven, wat natuurlijk niet belet dat er in corrigerende maatregelen moet worden voorzien.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet : Voorzitter, collega's, ik ben het eigenlijk wel eens met de meeste sprekers. Uit de studie van Marc Elchardus en co blijkt ook dat het woord planlast een containerbegrip is geworden waar niet iedereen hetzelfde onder verstaat. Planning is een werkinstrument. Er is niets verkeerd mee als een school een taalbeleidsplan uitwerkt. Er is evenmin iets verkeerd mee als een school een zorgbeleidsplan uitwerkt, integendeel. De vraag is natuurlijk hoe dat gebeurt. Er is al verwezen naar het beleidsvoerend vermogen van scholen. Ik denk dat er ook een probleem ligt bij de ondersteunende organisaties die aan de scholen verbonden zijn. Hoe pak je de dingen aan, wanneer vraag je wat en op welk ogenblik doe je dat?
Ik vind ook dat je een onderscheid moet maken. Plannen is een werkinstrument, dat klopt. Je moet daarnaast ook wel dingen verantwoorden. Je werkt met kinderen van andere mensen. Beslissingen die je neemt, kunnen een belangrijke invloed hebben op het leven van mensen. We leven nu eenmaal in een samenleving die iets beter geregeld is, volgens mij soms zelfs iets te gejuridiceerd dat weet u wel. Anderzijds is het ook daar opnieuw een kwestie van een evenwicht te vinden.
Je mag de verantwoording niet zomaar bij planlast onderbrengen. Soms is de verantwoordingsplicht echter zo onevenwichtig dat het planlast kan worden. Dat is telkens een balanceren, een zoeken naar evenwicht.
Ik ben het eens met de opmerkingen die in die zin werden gemaakt. Als ik de opdrachthouder of de commissie dat moeten we de komende dagen uitklaren de opdracht geef, zal ik zelf wellicht geen definitie geven. Als ik zelf een definitie opstel, zullen sommigen zeggen dat ik bepaalde dingen heb uitgesloten. Die groep van personen die voldoende inzicht, geloofwaardigheid en kennis moeten hebben, moeten dat zelf maar bepalen. Ik ben het er absoluut mee eens dat we hun uitdrukkelijk moeten vragen een heel duidelijke definitie te geven. Ze moeten ook heel duidelijk omschrijven wat er wel en wat er niet onder valt. Dat moeten we dus zeker doen. Ik zal mij er wel voor hoeden zelf die definitie of die aanzetten te geven.
Het klopt dat men heel vaak verwijst naar Brussel Brussel vraagt dit of dat. Daarbij denken mensen vaak aan het ministerie van Onderwijs. Brussel is echter ook de Guimardstraat of de Jacqmainlaan. Brussel is vele andere dingen, ook misschien het Vlaams Parlement of het federaal parlement. Het onderscheid tussen scholen en leerkrachten moet daarbij worden gemaakt. Voor scholen is wat men vaak als planlast beschouwt, ook niet-onderwijsgebonden planlast of planlast die voorkomt uit regelgeving die niet door onderwijs op tafel wordt gelegd. Ook dat is een dimensie. Denken we aan de welzijns-, veiligheids-, gezondheidsregelgeving, enzovoort. Ook dat moet worden meegenomen in de scope.
Mijnheer De Meyer, ik denk dat het onderscheid tussen planlast op niveau van de scholen en planlast op niveau van de leerkrachten moet worden bekeken.
Soms worden er wel opdrachten gegeven door het ministerie. We moeten in de toekomst als uitgangspunt nemen dat informatie één keer moet worden gevraagd. Op dit moment werken we het kenniscentrum van het ministerie uit. We gaan er daarbij van uit dat informatie één keer moet worden gevraagd aan de scholen en dat die informatie liefst automatisch vanuit het kenniscentrum moet worden gedispatcht naar diegenen die die informatie nodig hebben.
Ik geef een voorbeeld. Het kan zijn dat het ministerie informatie opvraagt die ook door de koepel of de scholengemeenschap wordt opgevraagd. Scholen moeten dan soms verschillende keren dezelfde informatie overmaken. Soms vraagt men informatie die men gedigitaliseerd kan bijhouden.
Zo zullen we in de toekomst een centraal registratiesysteem invoeren. We zullen in een tweede fase dag na dag de aanwezigheden van kinderen in de scholen bijhouden. We kunnen dat nu niet, maar we willen dat wel doen. Als je als leerkracht overal een lijntje moet trekken, overtypen op de computer, laten centraliseren door iemand van het secretariaat die dat dan doorfaxt naar het secretariaat, dan kruipt daar veel tijd in en is de planlast hoog. Ik maak er nu natuurlijk een karikatuur van.
Als je echter een systeem kunt ontwikkelen dat geïnformatiseerd werkt, zoals Numbers, een programma van Apple, dan krijg je standaard een programma om de aanwezigheid van kinderen in de klas bij te houden. Sommigen vinden het heel lastig om dat bij te houden. Je kunt dat echter ook veel gemakkelijker laten gebeuren. Door een ander werkproces kun je je ontdoen van heel veel overbodige werklast.
Ik spreek ook vaak met leerkrachten. Het valt mij op dat ze af en toe verwijzen naar de inspectie. De inspectie beweert echter dat niet zij, maar de koepels, de scholen of de scholengemeenschappen dat vragen. Het is de bedoeling dat de opdrachthouder die discussie beëindigt. Als het moet, zal ik samenzitten met de inspecteur-generaal dat is namelijk nog een onafhankelijke functie om te kijken hoe we de opdracht van de inspectie verder kunnen verduidelijken. Ik heb hem dat trouwens al gevraagd. Ik wil hem ook vragen hoe we die boodschap goed kunnen overbrengen op de individuele inspecteurs op het veld zodat ze die correct invullen. Je kunt natuurlijk niet uitsluiten dat de ene inspecteur iets anders vraagt dan de andere.
Zodra we dat actieplan hebben, moet dat op het niveau van koepels en scholengemeenschappen grondig worden bekeken en moeten er grondige afspraken worden gemaakt om tot die vermindering te komen.
We maken die oefening dus. Dat is trouwens een van onze prioriteiten. Het is ook een van de begeleidende maatregelen die we willen nemen om tot de eindeloopbaan te komen. Dat komt ook omdat we de studie van Elchardus uiteraard heel goed hebben gelezen en willen meenemen. Het beleidsvoerend vermogen is al op tafel gelegd. Uit de studie blijkt ook dat een van de redenen waarom leerkrachten vervroegd willen stoppen dat is nu niet aan bod gekomen de relatieproblemen zijn: relaties tussen de leerkrachten en de directie, tussen de leerkrachten onderling, tussen de leerkracht en de leerling, de leerkracht en de ouders. Als daar ruis op zit of als daar problemen zijn, merk je dat leerkrachten vroeger willen uitstappen. Dat is een kwestie van omgaan, van beleidsvoerend vermogen. Dat vind ik heel belangrijk. Ik ben heel blij dat u dat allemaal steunt. We moeten deze legislatuur heel concrete stappen zetten op alle niveaus. We zijn er al mee bezig. Bij de uitbouw van het kenniscentrum zijn we vertrokken van het principe dat informatie één keer wordt gevraagd en dan wordt gedeeld met iedereen.
Heel wat leerkrachten zeggen dat net dit hen stoort: ze hebben de indruk dat het er enkel op neerkomt dat ze op de papieren alle kruisjes invullen en dat het niet meer relevant is of ze dat effectief in de klas hebben gedaan. Als dat waar is en ik heb geen reden om dat in twijfel te trekken , is er een onevenwicht en heeft men totaal verkeerd begrepen hoe men een verantwoordingsplicht moet invullen. De slinger is naar de verkeerde kant doorgeslagen. Het is een paraplusysteem: ik heb mijn papieren ingevuld en als de inspectie komt, kan ik tonen dat ik het allemaal heb gedaan. Dat is natuurlijk niet juist. Daarin moeten we een nieuw evenwicht vinden. Dat zal een van de dingen zijn die uit de opdracht komen. U merkt dat ik gedecideerd ben om tijdens deze legislatuur de planlast aan te pakken.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Minister, collegas, ik ben blij dat zoveel mensen zich aansluiten. Nadat we de heer De Meyer gehoord hebben, zouden we bijna vergeten dat ik de vraagsteller was. Ik ben blij dat hij mij volmondig bijtreedt.
Minister, u hoeft niet blij te zijn dat wij u steunen, uiteraard wel. Ik ben vooral blij dat er eindelijk actie wordt genomen. Dit is niet nieuw, het dateert al zeker van de vorige legislatuur. De heer De Meyer verwijst naar een werkgroep binnen de Vlor die in feite nog niets heeft opgeleverd. Minister, u zegt dat u de opdracht hebt gegeven om die planlast opnieuw te bekijken. U hebt uw engagement gegeven. Ik hoop dat het sneller zal gaan dan de vorige werkgroep.
Plannen is inderdaad niet slecht, maar iedereen weet hier, met zijn gewoon boerenverstand, dat leerkrachten dat ook niet bedoelen. Het gaat over de administratieve rompslomp. Mevrouw Helsen vraagt wat de opdracht van de leerkracht tegenwoordig is. Ik treed haar daarin bij. Het worden steeds meer supermensen. Ze worden geacht om onze kinderen mee op te voeden, ze moeten differentiëren, problemen detecteren, remediëren en entertainen. Er wordt van hen enorm veel gevraagd. Maar goed, nu gaat het om die planlast. Als er klachten zijn, moeten wij die ernstig nemen. Die zijn terecht. U gaat eraan werken.
Ook belangrijk is de communicatie naar de leerkrachten, zoals mevrouw Deckx zegt. U zegt ook, minister, dat de slinger naar één kant is doorgeslagen. Dan is het belangrijk om te communiceren, niet alleen naar de leerkrachten, maar ook naar de schooldirecties. Wat wordt er in feite van hen verwacht als er inspectie is? Uit dat onderzoek bleek ook dat leerkrachten die verplichtingen anders opvatten dan wat Brussel eigenlijk van hen verwacht. En Brussel is inderdaad meer dan enkel het Ministerie van Onderwijs.
Minister, er moet dringend iets gebeuren. Leerkrachten moeten kunnen onderwijzen. U zegt dat we anders moeten leren omgaan met bijvoorbeeld de aanwezigheidsregisters en u wilt via een iPad Numbers laten installeren. Ik wist niet eens dat dat bestond. Dat betekent voor mij weer dat er van de leerkrachten wordt verwacht dat ze daarmee leren omgaan. Er moet vooral worden verwacht dat ze onderwijzen en zij verlangen ook dat onderwijzen hun hoofdtaak kan zijn. (Opmerkingen van mevrouw Kathleen Helsen)
Ja, wat is dat? Blijkbaar is het niet wat de leerkracht zelf verwacht.
Minister Pascal Smet : Ik denk dat er ook een probleem is in de opleiding. Te veel jonge leerkrachten schatten niet goed in wat het in werkelijkheid betekent. Dat betekent dat in de opleiding een verkeerd beeld wordt geschetst of verkeerde verwachtingen worden gecreëerd. Ik zie u knikken. We horen allemaal hetzelfde. Als we de lerarenopleidingen herzien, zullen we die dimensie zeker meenemen. Mensen stromen in in een beroep waarvan ze andere verwachtingen hebben. Uiteraard ontstaat er dan frustratie.
Ik ben het met u eens dat de kernopdracht van een leerkracht is dat die kennis overbrengt, attitudes en vaardigheden bijbrengt. Ook de tijd dat dat enkel gebeurt door voor de klas te staan, is voorbij. Maar leerkracht zijn is ook wel wat meer: contacten met ouders, gedifferentieerd omgaan met leerlingen enzovoort. Dat moet ook worden overgebracht. Er zijn ook leerkrachten die dat heel graag doen en juist dat heel mooi vinden aan het beroep.
De voorzitter : Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
Mevrouw Gerda Van Steenberge : Minister, u hebt gelijk dat u geen definitie wilt geven van planlast. Als je een definitie geeft, is dat immers een beperking. Een definitie wordt ook altijd geïnterpreteerd in deze of gene zin. Dat zal wellicht ook een van de opdrachten zijn die u aan die onderzoeksgroep geeft, om te zien wat planlast of administratieve last juist is. Maar geef er inderdaad geen definitie van.
Ik wil nog eenmaal benadrukken dat hier snel werk van moet worden gemaakt. De legislatuur zal snel om zijn, maar het is vrij dringend. Ik heb dit specifieke punt uit het loopbaandebat aangehaald, omdat dit iets is dat onmiddellijk kan worden aangepakt en dat een onmiddellijke aanpak verdient.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Minister, u richt zich nu heel sterk op de lerarenopleiding. Wij bevestigen dat het belangrijk is om daarnaar te kijken. Maar er is natuurlijk wel een evolutie in de tijd voor al degenen die al jaren actief zijn in het onderwijs. Zij hebben destijds ook voor een ander beroep gekozen dan het beroep dat ze vandaag moeten uitoefenen. De vele wijzigingen die er doorheen de jaren gekomen zijn, kunnen er ook toe leiden dat zij vandaag in een job zitten waar ze aanvankelijk niet voor opgeleid waren en waar ze niet voor gekozen hebben.
Wat ik bij jonge leerkrachten vaststel, en wat de lerarenopleidingen ook zeggen, is dat jonge mensen worden opgeleid in voorbereiding op een job waarvan zij vinden dat dat het onderwijs moet zijn in deze tijd. Maar vaak komen die jonge mensen terecht in een omgeving waar een andere onderwijsomgeving aanwezig is dan wat vanuit de lerarenopleiding als juiste onderwijsomgeving wordt bevonden die wij moeten creëren. Het is belangrijk om ook daarnaar te kijken.
Tijdens de hoorzittingen in het kader van de hervorming van het secundair onderwijs hebben we gehoord dat jonge mensen vaak met vernieuwingen en nieuwe methodes leren werken en dat ze die tijdens hun stageperiode toepassen, maar dat ze vaststellen dat die in de scholen niet volledig geïmplementeerd zijn en dat zij na een aantal jaren die innovatieve methodieken niet meer toepassen en terugvallen op een ander onderwijs dan datgene waarvan de lerarenopleidingen vinden dat het moet worden aangeboden.
Onderzoek toont aan dat daar een knelpunt zit. Dan is het niet voldoende om enkel naar de lerarenopleiding te kijken. We moeten bekijken welk onderwijs wij nodig hebben, welke leerkrachten wij nodig hebben en waar het knelpunt zit.
Als je op een gegeven moment voor een bepaald beroep kiest, maar er is een evolutie en je komt tot de vaststelling dat je niet meer in dat beroep past waar je doorheen de jaren in terechtgekomen bent, kan ik heel goed begrijpen dat je zegt: daar heb ik eigenlijk niet voor gekozen.
De voorzitter : De heer De Meyer heeft het woord.
De heer Jos De Meyer : Minister, ik steun u ten volle in het engagement dat u hier hebt uitgesproken. Mevrouw Van Steenberge, ik dacht dat u tevreden zou zijn met mijn aansluiting bij uw vraag.
Mijnheer Bouckaert, ik ben het met u eens dat vertrouwen bijzonder belangrijk is in een opvoedingsproces. Vroeger was niet alles beter, maar men kon toch veel zaken oplossen met een gesprek bij de koffie.
Minister, u hebt gelijk dat het over een delicate materie gaat, namelijk werken met kinderen. Daarvoor moet men zich soms kunnen verantwoorden. Als ik echter de juridisering zie van sommige deliberaties, vind ik dat de slinger van de ene zijde te veel naar de andere zijde gaat. Een van de partners die u bij uw gesprekken moet betrekken, zijn de ouders. Ongetwijfeld hebben zij een belangrijke invloed op het pedagogische proces en de wijze waarop dat in de scholen verloopt.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.