Commissie voor Onderwijs en Gelijke Kansen
Vergadering van 01/03/2012
Vraag om uitleg van mevrouw Kathleen Helsen tot de heer Pascal Smet, Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, over het volgen van brugprojecten voor jongeren die in een ander ROP-gebied deeltijds onderwijs volgen
- 1167 (2011-2012)
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen : Voorzitter, minister, collegas, het Vlaams Parlement keurde op 8 juli 2008 het decreet betreffende het stelsel van leren en werken goed. Dat combineert voor elke individuele jongere een component leren en een component werkplekleren. Die combinatie omvat minimaal 28 uren per week, wat een voltijds engagement van de jongere inhoudt. Dat was een heel belangrijk element in het decreet, dat jongeren verplicht zijn om een voltijds engagement op zich te nemen.
In het deeltijds beroepssecundair onderwijs kan de component werkplekleren op verschillende manieren worden ingevuld: via arbeidsdeelname, een gewoon arbeidscontract, een brugproject of een voortraject, of via de persoonlijke ontwikkelingstrajecten. De Vlaamse Regering lanceert jaarlijks, en zo spoedig mogelijk voor de start van het schooljaar in kwestie, een oproep bij verenigingen met publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid om voorstellen voor voortrajecten en brugprojecten in te dienen binnen het stelsel van leren en werken.
Binnen het werkingsgebied van elk regionaal sociaal-economisch overlegcomité (RESOC), opgericht ter uitvoering van het decreet van 7 mei 2004 betreffende het statuut, de werking, de taken en de bevoegdheden van de erkende regionale samenwerkingsverbanden, de sociaal-economische raden van de regio en de regionale sociaal-economische overlegcomités en de uitvoeringsreglementering ervan, wordt volgens het decreet één regionaal overlegplatform (ROP) opgericht.
Vanuit de onderwijssector bereiken me signalen dat er problemen zijn voor jongeren die door omstandigheden in een bepaald ROP-gebied wonen, maar deeltijds onderwijs volgen in een ander ROP-gebied. Deze jongeren worden soms kansen ontzegd op een brugproject in het ROP-gebied waar ze wonen. Het zouden vooral de scholen zijn in het ROP-gebied waar een jongere woont en die in een ander ROP-gebied deeltijds onderwijs volgt, die soms dwarsliggen en de promotoren in dat ROP-gebied claimen. Dit kan niet de bedoeling zijn. Dat was alleszins niet de bedoeling van de decreetgever. Integendeel, het is belangrijk dat alle, en vooral deze kwetsbare groep, jongeren de kans krijgen om te leren en dat direct in de praktijk toe te passen.
Minister, bent u op de hoogte van deze problemen? Jongeren die niet in hetzelfde gebied wonen en schoollopen hebben problemen om een brugproject te volgen en aan een werkplek te geraken. Bent u bereid om dit aan te pakken? Hoe staat u tegenover het voorstel om te verankeren in regelgeving dat jongeren die in een bepaald ROP-gebied wonen, maar door omstandigheden schoollopen in een ander ROP-gebied, de kans moeten krijgen om een brugproject bij een promotor te volgen in het ROP-gebied waar ze wonen? Een reden om een ander ROP te kiezen kan het aanbod van de studierichtingen zijn.
De voorzitter : Minister Smet heeft het woord.
Minister Pascal Smet: Ik ken de problematiek, mevrouw Helsen, en ik betreur dit, net zoals u. Ik ben het met u eens dat individuele leerlingen de grenzen van de ROP-gebieden moeten kunnen overschrijden, ten minste op voorwaarde dat dit niet in het nadeel is van andere jongeren en dat het ook op gecoördineerde wijze verloopt. Dat is de huidige regelgeving. Reglementair is het nu dus al mogelijk om brugprojecten te volgen buiten het eigen ROP-gebied. Dit gebeurt trouwens ook al regelmatig in het belang van de betrokken jongeren.
De regelgeving bepaalt dat de betrokken organisaties in dit verband over een belangrijke autonomie beschikken. Het lijkt me van belang deze autonomie te vrijwaren.
Ik wil samen met u nagaan of we dat in de regelgeving niet anders kunnen formuleren, zodat de weigerachtige houding van sommige CDOs kan worden ingeperkt. We moeten een evenwicht vinden. Ik sta volop open voor voorstellen. We zullen die bekijken en eventueel opnemen in Onderwijsdecreet (OD) XXII.
De voorzitter : Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Kathleen Helsen: Minister, ik begrijp dat u het probleem wilt oplossen. U gaat niet akkoord met de handelwijze op het terrein. U hebt nog geen concrete voorstellen gekregen of ontwikkeld. Hebt u al gesprekken gevoerd met de betrokkenen om mogelijke oplossingen te onderzoeken?
Minister Pascal Smet : Dat heb ik niet. Ik kan niet uitsluiten dat er op andere niveaus al over gepraat is. Ik kan alle mogelijke gesprekken opvolgen. De richtlijnen bestaan. Ze zijn online te vinden. Daar wordt uitgelegd dat het mogelijk is onder de voorwaarden die ik heb gesteld.
Als er nogmaals een voorstel komt, ben ik bereid om dat mee te nemen. Ik heb geen principiële bezwaren.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.