Commissie voor Economie, Economisch Overheidsinstrumentarium, Innovatie, Wetenschapsbeleid, Werk en Sociale Economie
Vergadering van 03/05/2012
Vraag om uitleg van mevrouw Güler Turan tot de heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport, over de arbeidsparticipatie van laaggeschoolde vrouwen na ouderschap in het licht van differentiële gezinsopvattingen en ongelijk gebruik van kinderopvang
- 1062 (2011-2012)
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Voorzitter, minister, collegas, deze vraag is al enkele maanden geleden ingediend, zelfs voor we een loopbaanakkoord hadden. Het onderwerp is deels besproken tijdens het loopbaanakkoord en mevrouw Fournier heeft er een vraag over gesteld, waarbij de mijne aanvullend is. Ik heb het antwoord dat toen is gegeven aan mevrouw Fournier uiteraard in detail gelezen, minister.
Mevrouw Ceysens heeft daarjuist een goede aanzet gegeven voor mijn vraag toen ze het had over deeltijdse tewerkstelling voor vrouwen en hun zwakke positie tijdens de loopbaan, voor de opbouw van pensioenen en sociale zekerheid. Zeker als ze later in een echtscheiding terechtkomen, staan die vrouwen in een zeer zwakke positie. De historische ontwikkeling hoef ik niet uit te leggen. De vrouwen zaten thuis, in de jaren 70 kwam er een forse instroom van vrouwen op de arbeidsmarkt, door de verhoogde toename van vrouwen in onderwijs, uiteraard.
Minister, u wilt werk maken van werkbaar werk en iedereen langer aan het werk houden. We nemen daarvoor allerlei maatregelen. Zoals mevrouw Fournier vorige keer ook heeft gezegd, moeten we met cijfers die ons bepaalde signalen geven, ook aan het werk durven te gaan. Als we kijken naar de recente cijfers die aanleiding hebben gegeven tot mijn vraag, namelijk uit de Belgium Policy Brief van januari 2012, op basis van de gegevens uit de Generations and Gender Survey (GGP), moeten we de groep toch nader bekijken. U hebt mevrouw Fournier geantwoord dat u niet van plan bent om daarvan een aparte doelgroep te maken. Voor mij moet dat zeker niet en mevrouw Fournier heeft dat ook gezegd. We moeten wel de problemen durven aan te pakken.
De manier waarop gezin en arbeid worden gecombineerd, verschilt uiteraard sterk tussen hoog- en laagopgeleide vrouwen. Ook het gebruik van kinderopvang verschilt heel sterk tussen die groepen. Over de ongelijke arbeidsparticipatie per opleidingsniveau hebben we het in het verleden al gehad, net als over opleiding tijdens het werk. Minister, u weet dat daar ook ongelijke mogelijkheden zijn voor laag- dan wel hoogopgeleide vrouwen.
Laaggeschoolde vrouwen geraken al moeilijk aan het werk, maar zodra er ouderschap in het spel komt, valt hun intrede op de arbeidsmarkt zeer zwaar terug. Laaggeschoolde vrouwen die wel actief blijven na een kind, bevinden zich bovendien proportioneel meer in deeltijds werk, wat inderdaad een zwakkere inkomenspositie betekent, op dat ogenblik maar ook later, bij pensioen of bij een echtscheiding. Bovendien kiezen laagopgeleide vrouwen vaak voor een partner die geen beter opleidingsniveau heeft en aldus ook geen betere kansen op de arbeidsmarkt, wat het arbeidsrisico voor het gezin als geheel hoog maakt.
Ik geef de cijfers. Er wordt vastgesteld dat van de laagopgeleide vrouwen zonder kinderen 37 procent een voltijdse job uitoefent en 19 procent een deeltijdse. Bij laaggeschoolde vrouwen met kinderen glijdt dat meteen af naar 11 procent voltijds aan het werk en 13 procent deeltijds.
Het is niet verbazingwekkend dat de percentages voor hooggeschoolde percentages veel hoger liggen. Voor de komst van een eerste kind werkt 75 procent voltijds. Na de overgang naar het ouderschap is er een zware terugval. Amper 45 procent van die vrouwen werkt nog voltijds.
De kloof tussen de hoogopgeleide en de laaggeschoolde vrouwen komt het meest tot uiting in de leeftijdscategorie tussen 18 en 49 jaar. Dat is de periode tijdens dewelke de kinderen nog schoolgaand zijn. Het verschil bedraagt niet minder dan 30 procent.
Bij de mannen is er ook een verschil. Dat verschil is echter veel kleiner. De komst van een kind beïnvloedt mannen veel minder dan vrouwen.
Een ander element is het gebruik van de kinderopvang. Om werkbaar werk en de combinatie tussen werk en gezin mogelijk te maken, moeten we vooral op die kinderopvang inzetten. We merken dat zowat 45 procent van de vrouwen met kinderen tussen 0 en 2 jaar een beroep op kinderopvang doet. Het gaat dan om crèches en onthaalmoeders. Later wordt meer een beroep gedaan op vrienden, op de naschoolse opvang en op babysitters.
Vooral in de eerste groep komt het ongelijk gebruik van de kinderopvang tot uiting. Ik heb het hier, voor alle duidelijkheid, niet over een oneigenlijk gebruik. Van de hoogopgeleide vrouwen maakt 65 procent gebruik van betaalde kinderopvang. Bij de laaggeschoolde vrouwen gaat het slechts om 20 procent. De Vlaamse overheid tracht inkomensgerelateerde kinderopvangplaatsen nochtans zo veel mogelijk te stimuleren. Ook in de informele kinderopvang valt een discrepantie op te tekenen. Deze mogelijkheid wordt door 49 procent van de laaggeschoolde vrouwen gebruikt. Bij de hoogopgeleiden gaat het om 80 procent.
In de beleidsnota Werk heeft de minister de nodige aandacht aan werkbaar werk geschonken. Ik citeer: We stimuleren gezinsondersteunende diensten in bedrijven en faciliteren kinderopvang door het verruimen van mogelijkheden en bijkomende kinderopvang via de ervaringsbewijzen.
Ik vind het alvast heel belangrijk dat we de gezinsondersteunende diensten in bedrijven faciliteren. Ik wil daar specifiek de aandacht op vestigen. De Vlaamse overheid kan natuurlijk rechtstreeks kinderopvanginitiatieven stimuleren. De steden doen dat ook. Ik ben als schepen bevoegd voor de kinderopvang in Antwerpen. Ik weet welke stedelijke initiatieven er zijn. Ik weet ook welke private initiatieven worden genomen. In elk geval halen we de Barcelona-norm niet, laat staan de doelstellingen die minister Vandeurzen in het Kinderopvangdecreet heeft opgenomen.
Ik weet dat ik over dit punt geen vragen aan de minister van Werk kan stellen. We willen echter de initiatieven in de bedrijven stimuleren. De hele Vlaamse Regering zou dit kunnen dragen. Iedereen zou op zijn of haar domein iets kunnen doen. Wat de werkvloer betreft, kijk ik dan wel naar deze minister.
Minister, na deze lange inleiding wil ik tot mijn eigenlijke vragen komen. U hebt in het verleden al eens geantwoord dat u van de laaggeschoolde vrouwen met kinderen geen bepaalde doelgroep wil maken. U kiest voor de individuele aanpak. Ik onderschrijf de idee van de maatpakfilosofie. In het loopbaanakkoord staat trouwens dat er een loopbaanbegeleiding van a tot z komt. Volgens mij kan niet elke begeleider elke werkzoekende alles bieden. Een laaggeschoolde vrouw met kinderen en een hooggeschoolde vrouw met kinderen vereisen een andere aanpak. Ik weet niet of elke begeleider of consulent van de VDAB hiervoor kan zorgen.
Hoe tracht u de werkbaarheid van deze laaggeschoolde kansengroep op te krikken, vooral nadat er sprake van kinderen is? Welke initiatieven zult u nemen? Kunt u een overzicht per regio en per leeftijdsgroep geven? (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
In de beleidsbrief Werk pleit u voor een verdere uitbouw van de werkbaarheid en de opvang van de ongekwalificeerde uitstroom. Dat is een veel breder probleem. Het gaat zeker niet enkel om vrouwen. Hoe denkt u dit specifiek voor laaggeschoolde moeders aan te pakken? Hoe wilt u hun betrokkenheid bij de arbeidsmarkt vergroten?
Het democratisch deficit schuilt niet enkel in de arbeidsmarkt. Laaggeschoolde moeders ervaren een indirecte discriminatie. Ze genieten minder van de door de overheid gesubsidieerde kinderopvang. Vaak kennen ze de weg naar deze opvang niet. Hoe tracht u dit op te vangen?
De voorzitter : Mevrouw Fournier heeft het woord.
Mevrouw Martine Fournier : Voorzitter, aangezien ik niet goed weet wat ik hier nog aan kan toevoegen, zal ik het kort houden. Er is immers al heel veel gezegd. Deze vraag om uitleg sluit echter zeer nauw aan bij de vraag om uitleg die ongeveer een maand geleden zelf heb gesteld. Ik zal de vragen die ik toen heb gesteld niet allemaal herhalen. Laaggeschoolde vrouwen vinden de weg naar de kinderopvang echter niet. Hierdoor komen ze moeilijker opnieuw op de arbeidsmarkt terecht. Ik sluit me dan ook volledig aan bij de vragen van mevrouw Turan.
Minister, in uw antwoord op mijn vraag om uitleg hebt u gesteld dat u geen specifieke doelgroep in het leven wilde roepen om die specifieke vrouwen beter te begeleiden. Ik ben heel benieuwd naar uw antwoord. Hebt u gedurende die maand nieuwe elementen ontdekt? Zult u doelgroepen creëren of initiatieven nemen om die mensen te begeleiden?
De voorzitter : Minister Muyters heeft het woord.
Minister Philippe Muyters : Voorzitter, de vragen over de gesubsidieerde kinderopvang moeten eigenlijk aan minister Vandeurzen worden voorgelegd. Hij is daar bevoegd voor. Hij kan vertellen op welke manier hij ervoor wil zorgen dat die mensen nog beter worden geïnformeerd.
Ik heb vorige keer geantwoord dat we de mensen met behulp van de maatpakfilosofie nog meer zullen kunnen begeleiden naar de mogelijkheden die op de markt beschikbaar zijn. Ik zal op dit vlak niet van standpunt veranderen. Ik hoop dat niemand dit van mij verwacht.
Ik ben ervan overtuigd dat de jonge moeder met een kind niet bestaat. Elke jonge moeder met een kind bevindt zich in haar eigen situatie en heeft haar eigenheid. De jonge moeder bestaat niet. Dat betekent dat de maatpakfilosofie in mijn ogen steeds overeind blijft. Volgens mij is iedereen het hiermee steeds meer eens. De vraagstellers maken het onderscheid tussen hooggeschoolde en laaggeschoolde jonge vrouwen met kinderen. Dat is natuurlijk ook onjuist. (Opmerkingen)
We maken een aantal opdelingen, maar zelfs dan is dat niet juist. De hooggeschoolde kan een verkeerde richting hebben gekozen waardoor hij weinig kans heeft op de arbeidsmarkt, en de laaggeschoolde kan een goede richting hebben gekozen met veel kansen op de arbeidsmarkt.
Mevrouw Turan, in de vraagstelling worden werkbaarheid en activering door elkaar gemengd. Ik weet zeker dat u weet dat de werkbaarheid er is om ervoor te zorgen dat het doenbaar is dat de mensen die aan het werk zijn, aan het werk blijven. Ze aan het werk krijgen, dat is een andere, ook heel moeilijke, zaak. In het kader van het stimuleren van niet-actieve mensen, zeker van laaggeschoolde werkzoekenden, tot het zetten van de stap naar de arbeidsmarkt en actief worden, zetten we alle capaciteiten en programmas van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) in. We kunnen daar straks, bij uw volgende vraag, nog wat dieper op ingaan.
Mevrouw Turan, u hebt het zeker ook over de stedelijke context. Dat is daarin een belangrijk element. Wij werken daar via de activeringsconsulenten en met een aantal federaties van allochtone verenigingen, juist om meer mensen in een traject naar werk te krijgen. Dat is zeker het geval. Ik kom daar straks, bij uw volgende vraag, nog op terug.
Met betrekking tot de werkbaarheid van werk wil ik nog meegeven dat dit op sectorniveau nu al in kaart is gebracht door de werkbaarheidsmonitor van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de Stichting Technologie Vlaanderen. Om de werkbaarheid op individueel en bedrijfsniveau te verhogen, voert mijn departement momenteel een haalbaarheidsstudie uit naar het invoeren van een afgeleide indicator voor werkvermogen. Deze work ability indicator is een Fins systeem, dat ook in Nederland wordt gebruikt. Deze afgeleide indicator zal het mogelijk maken om rekening te houden met de balans van werk en privé. Het werkvermogen van werknemers zou daardoor kunnen worden versterkt, zeker ook in de kansengroepen. Op die manier kunnen er beter acties ontwikkeld worden voor herintreders, meer individueel en op maat. Dat is de filosofie daarachter.
Ondertussen zitten we niet stil, wat sommigen al eens suggereren. We hebben al acties gestart. In het loopbaanakkoord komen twee punten zeer uitdrukkelijk voor. Het eerste, in het licht van deze filosofie zeer belangrijke punt is de aanpak van de ongekwalificeerde uitstroom. Ik heb, op vraag van de heer Van den Heuvel, in deze commissie al gezegd dat ik daarover heb overlegd met minister Smet. Wij hebben afgesproken dat Onderwijs het voorstel zou formuleren dat we samen met de sociale partners verder zouden onderzoeken hoe we een betere link zouden kunnen maken tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Anderzijds is er de hele filosofie van de werkervaringsgarantie. Dit is belangrijk voor de ongekwalificeerde uitstroom, en zeker ook voor laaggeschoolde moeders. Ik ben ervan overtuigd dat werkervaring een essentieel element is. Wie werkervaring heeft kunnen opdoen, heeft veel meer kans op de arbeidsmarkt. In het loopbaanakkoord schuiven wij een en ander naar voren met betrekking tot bijkomende mogelijkheden tot werkervaring maar ook tot bijkomende plaatsen voor individuele beroepsopleiding (IBO), dat we hadden voorzien bij het laatste deel als alternatief van de jobkorting. We leveren een enorme inspanning om via werkervaring een oplossing te bieden voor de ongekwalificeerde uitstroom en voor laaggeschoolden die op de arbeidsmarkt zijn. Zij kunnen bijvoorbeeld IBO krijgen op de werkvloer.
Het tweede belangrijke element, dat u naar voren brengt en dat ook in het loopbaanakkoord staat, is werkbaar werk. Ik heb de sectoren de opdracht gegeven om acties op te zetten rond werkbaarheid. Dat zal in het hele land gebeuren want het zal per sector zijn. Wij zullen daarvan een addendum maken bij de bestaande sectorconvenanten. Zo wordt het dit jaar al een zeer specifiek onderwerp bij de sectorakkoorden.
Mevrouw Turan, wij komen hier bij uw volgende vraag nog op terug. U spreekt over laaggeschoolden, dat is voor uw vraag over allochtonen zeker belangrijk.
De voorzitter : Mevrouw Turan heeft het woord.
Mevrouw Güler Turan : Minister, de jonge moeder met het kind bestaat niet, de 50-plusser bestaat niet, de allochtoon bestaat ook niet. Maar de cijfers zijn er wel. Daaruit kunnen we opmaken dat de laaggeschoolde moeder een veel zwakkere positie heeft dan een hoogopgeleide moeder. De hoogopgeleide bestaat ook niet. Het kan er een zijn met een verkeerde studiekeuze. Maar het kost onze maatschappij op termijn veel meer om die mensen te laten sudderen in een deeltijdse tewerkstelling. (Opmerkingen van minister Philippe Muyters)
Ik zeg niet dat u dat hebt gezegd. De essentie blijft: wij moeten die mensen niet tegen hun zin activeren. Veel van die jonge moeders willen niets anders dan voltijds werken en hun kind veilig wegzetten.
In uw nota stond dat we alle gezinsondersteunende diensten in bedrijven zullen stimuleren en faciliteren. Daarom had ik gehoopt van u een antwoord te krijgen. Maar ik zal de vraag stellen aan minister Vandeurzen. Je kunt stedelijke en privé-initiatieven blijven stimuleren.
Ik weet dat werkbaar werk en mensen activeren twee verschillende zaken zijn. Maar werkbaar werk heeft voor een jonge moeder onlosmakelijk iets te maken met goede en betaalbare kinderopvang. Dat kunnen we dus samen zien.
U zegt dat u een aantal initiatieven hebt genomen, zoals uw loopbaanakkoord en de aanpak van de ongekwalificeerde uitstroom door de verwachtingen van Werk en Onderwijs beter op elkaar af te stemmen. Ik zal de initiatieven en voorstellen van minister Smet opvolgen.
Wat de werkervaringsgaranties betreft, leek de IBO mij in eerste instantie niet meteen iets om laaggeschoolde moeders te stimuleren, maar als het daarvoor wordt ingezet, zal ik dat zeker samen met mevrouw Fournier opvolgen. Binnen ongeveer zes maanden kunt u gelijkaardige vragen naar cijfers verwachten. Dat is dan afgesproken.
De voorzitter : De vraag om uitleg is afgehandeld.