Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed
Vergadering van 07/02/2012
Vraag om uitleg van de heer Wilfried Vandaele tot mevrouw Joke Schauvliege, Vlaams minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, over het Milieuhandhavingsrapport 2010
- 1000 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Minister, recent publiceerde het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie zijn jaarlijkse Milieuhandhavingsrapport. Het document geeft onder meer een aantal cijfers van 2010 weer. Die cijfers laten ons toe ons een beeld te vormen van de hinderlijke inrichtingen in Vlaanderen en van de activiteiten van de Milieu-inspectie in het kader van haar toezichtsopdrachten. Op die manier kan dus nagegaan worden in welke mate het milieu-inspectieplan 2010 ook effectief uitvoering kreeg.
Uit de cijfers kan ik onder meer afleiden dat er in 2010 1933 klachten binnenliepen bij de Milieu-inspectie. Dat maakt dat het aantal klachten, dat met uitzondering van 2005 sinds 2003 elk jaar sterk afnam, opnieuw een opwaartse trend kent. In vergelijking met vorig jaar steeg ook het aandeel klachten gerelateerd aan de klasse 1-inrichtingen.
Als we nader inzoomen op het milieucompartiment waarop de klachten betrekking hebben, zien we dat geurhinder nog steeds het grootste pijnpunt blijft. 44 procent van de klachten wordt ingediend naar aanleiding van die vorm van hinder. Geluid komt op de tweede plaats met net geen 18 procent.
Opvallend is dat de aantallen in absolute cijfers voor elk milieucompartiment dalen of constant blijven ten opzichte van de cijfers van 2009, met uitzondering van de klachten van geurhinder, die significant toenamen. Het feit dat geurhinder de koppositie bekleedt inzake overlast, vertaalt zich klaarblijkelijk ook in de besteding van budgetten naar handhavingsonderzoeken door de Milieu-inspectie. Zo werd in 2010 ruim 265.000 euro uitgetrokken voor de uitvoering van geuronderzoek. Het jaar daarvoor bedroeg dat budget 155.000 euro.
In navolging van ingediende klachten start de Milieu-inspectie in bepaalde gevallen verder onderzoek. In 2010 werden zo 2580 inspectiebezoeken afgelegd ten opzichte van 2826 tijdens het jaar voordien. Die daling kan deels verklaard worden door het kleiner aantal betrokken bedrijven bij de klachten, namelijk 759 in 2010 ten opzichte van 870 in 2009, waardoor de controlefrequentie voor hen wellicht constant bleef.
Minister, naar aanleiding van de publicatie van het Milieuhandhavingsrapport 2010 had ik een aantal vragen voor u.
Beduidend meer klachten werden ingediend met betrekking tot geurhinder. Andere types van klachten kenden een dergelijke toename niet. Hoe verklaart u dit verschil? Is de stijging van het aantal klachten gerelateerd aan de overlast van enkele inrichtingen of is de trend in heel Vlaanderen merkbaar? Hebt u misschien al zicht op de cijfers, misschien indicatief, voor het jaar 2011?
Uit de cijfers kunnen we afleiden dat het aandeel reactieve controles ten opzichte van het totaal, met inbegrip van routine-, reactief en opvolgingsonderzoek, in 2010 procentueel op eenzelfde niveau blijft als in 2009. Absoluut komt dit overeen met een daling van 246 controles. Als we de niet-reactieve controles in ogenschouw nemen, moeten we vaststellen dat deze ten opzichte van 2009 afnemen met 717. Hoe verklaart u de daling in het aantal routineonderzoeken? Mag ik hieruit besluiten dat de Milieu-inspectie er niet in slaagt om haar doelstelling te realiseren om een meer proactieve aanpak in plaats van een reactieve te hanteren?
In welke mate zal het volgende milieu-inspectieplan rekening houden met de gegevens en conclusies uit het milieuhandhavingsrapport dat we nu kennen?
De cijfers voor 2010 tonen aan dat een efficiënt geurbeleid wenselijk is. U kondigt in uw laatste beleidsbrief aan dat het beleid hieromtrent in 2012 verder zal worden uitgetekend. Graag had ik van u vernomen wat de stand van zaken hieromtrent is en welke stappen nog moeten worden gezet en op welke termijn.
De voorzitter : Minister Schauvliege heeft het woord.
Minister Joke Schauvliege : Mijnheer Vandaele, samen met u stel ik vast dat er inderdaad een stijging is van het aantal geurklachten. De trend is opnieuw waar te nemen in 2011. Op een totaal van 2301 ontvangen klachten in 2011 hadden 1250 klachten betrekking op geurhinder. De cijfers van 2011 zijn nog voorlopig, maar ik meen dat ze toch al wijzen op een trend.
Het aantal bedrijven waarover de afdeling Milieu-inspectie klachten ontving, is gedaald in 2010 ten opzichte van 2009 en steeg weer licht in 2011. Als we de trend in het aantal bedrijven met meer dan tien geurklachten per jaar bekijken, blijkt een beperkt, maar stijgend aantal bedrijven verantwoordelijk voor het gros van de klachten. Bij het merendeel van de bedrijven is het aantal geurklachten per jaar beperkt.
U vraagt daarvoor een verklaring. Het is niet evident om daarvoor een eenduidige verklaring te geven, maar er zijn wel verschillende elementen die meespelen. Er is een toename van de hinder doordat er meer geurproducerende activiteiten worden uitgevoerd. We denken daarbij aan een aantal zuiveringen, aan afvalverwerking, aan installaties voor biomassa en zo meer.
Daarnaast was er specifiek voor 2010 relatief meer noorden- en oostenwind, een ongebruikelijke windrichting voor ons. Daardoor werden woongebieden ten zuiden en ten westen van die bedrijven die normaal niet met geurhinder worden geconfronteerd, er nu wel mee geconfronteerd. Soms treedt voor geur een vorm van gewenning op, maar wie de geur niet gewoon is, heeft er wel klachten over.
Dan is er ook het feit dat men op een meer eenvoudige manier klacht kan indienen, wat natuurlijk positief is. Een uitbreiding van de elektronische communicatiemiddelen geeft de burger veel meer mogelijkheden om sneller klachten in te dienen. Specifiek voor geur kunnen we vaststellen dat vaker elke vlaag van geurhinder apart gemeld wordt. Dat heeft het voordeel dat kan worden gescreend. Vroeger was de stap groter om een klacht in te dienen.
We stellen ook vast dat er vaker actiecomités zijn. Er zijn ook meer acties om meer individuele klachten in te dienen. We merken dit doordat klachten in golven worden ingediend.
Een andere reden is dat ergens een openbaar onderzoek loopt. Ook dat is een aanleiding tot een stroom van opmerkingen en klachten.
Er is ook het aspect van de ruimtelijke ordening. Door de beperkte beschikbare oppervlakte in Vlaanderen, worden nieuwe woonzones ingeplant vlakbij industriezones en agrarische. Dat is niet nieuw, maar we merken dat dit tot conflicten leidt.
Tot slot kunnen klachten natuurlijk ook onterecht zijn. Bij een geuronderzoek in de omgeving van Hoboken bij een van de bedrijven met meer dan tien klachten per jaar, kon door de Milieu-inspectie geen onaanvaardbare geurhinder worden vastgesteld. De Milieu-inspectie is verschillende keren ter plaatste geweest. Het geuronderzoek werd eind 2010 opgestart, na onophoudelijk klagen van enkele individuen, en werd in 2011 afgerond omdat er niets werd vastgesteld.
U weet ook dat geurhinder heel subjectief is. Wat voor de ene storend is, is voor de andere aanvaardbaar. Het is in de eerste plaats opportuun om te controleren wanneer er klachten zijn, en om in voorkomend geval ook reactief op te treden. Proactieve controles zijn minder evident en minder geschikt voor deze vorm van hinder.
Daarnaast probeert men om een aantal reactieve controles uit te voeren omdat een aantal bedrijven bekend zijn. Zo kunnen verschillende geurklachten over hetzelfde bedrijf op hetzelfde tijdstip tijdens één controle behandeld worden, waardoor uiteraard het aantal controles niet toeneemt. Er wordt dus gebundeld. Als we merken dat er per bedrijf meer klachten zijn, kunnen we dezelfde controles doen.
De meeste van de bedrijven met grote aantallen geurklachten vormden in 2010 en 2011 het onderwerp van een geuronderzoek of zullen in 2012 aan een geuronderzoek onderworpen worden.
Het Vlaamse geurbeleid heeft al een heel lange weg afgelegd. De krijtlijnen werden uitgezet in een visiedocument, dat dateert van september 2008. Het werd gekoppeld aan het advies van de Minaraad van april 2009. Het is de basis voor de uitwerking van een specifiek geurbeleid. Er werden al heel wat concrete stappen gezet. Er werd hierover een heel uitvoerig antwoord bezorgd aan de heer Martens, die hierover in deze commissie een vraag stelde op 9 november 2010. In januari en februari 2011 werden specifieke studiedagen georganiseerd voor overheidsdiensten om kennis te delen, om te bekijken wat de ervaringen zijn en om die te vertalen in de praktijk. Dat gebeurde onder meer met kleine werksessies. Een aantal was specifiek gericht tot een aantal bedrijven zoals veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties en ging over geurbeheersing in de praktijk. De informatie met betrekking tot deze studiedag is gebundeld op enkele paginas op de website van Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). Er was een massale opkomst, wat erop wijst dat dit leeft in de praktijk.
In de loop van 2011 werden enkele maatregelen nog verder geconcretiseerd. In 2012 werken we hieraan verder. De aandacht gaat in eerste instantie uit naar geurhinder die wordt veroorzaakt door industriële of agro-industriële activiteiten. Meer dan 50 procent van het totale aantal geurklachten die door gemeenten worden geregistreerd, heeft immers betrekking op dat type activiteiten.
Het in 2011 vernieuwde MER-richtlijnenboek (milieu-effectenrapportage) Lucht bevat heel concrete richtlijnen voor deskundigen om de geurproblematiek op te nemen in MER-dossiers om zo op een transparante en gestructureerde manier te beoordelen. Dit richtlijnenboek is klaar en wordt gepubliceerd. Ik verwacht dat het ook voor niet-MER-plichtige vergunningsdossiers zal worden gehanteerd als een soort beoordelingskader.
Er is ook een code van goede geurpraktijk voor rioolwaterzuiveringsinstallaties. Op dit moment werkt mijn administratie, bij wijze van pilootproject, in overleg met Aquafin, de beheerder van waterzuiveringsinstallaties in Vlaanderen, aan een concrete, sectorspecifieke code van goede geurpraktijk: een code die naadloos aansluit bij het algemene beoordelingskader dat in het MER-richtlijnenboek is uitgewerkt. Er zijn hierover al drie overlegmomenten geweest tussen mijn administratie en Aquafin. Ik verwacht dat ik in het najaar heel concrete resultaten zal hebben.
Er is een code van goede praktijk voor de opmaak van een geurbeheersplan. Dit is van belang om een bestaand geurprobleem onder controle te krijgen indien zich problemen voordoen. Ook dit werkinstrument zal in de loop van dit jaar ruim bekendgemaakt worden. De firma Norbord in Genk heeft recent een dergelijk geurbeheersplan als bijzondere voorwaarde in zijn milieuvergunning opgenomen gekregen. We werken er al mee, we leggen dit ook op in de vergunning. Na enige tijd zullen we kunnen evalueren wat de resultaten ervan zijn.
Dan is er de techniek van de snuffelmetingen, een techniek die in Vlaanderen heel vaak wordt toegepast om de geurimpact rond agro-industriële bronnen op te meten. De techniek is inmiddels ook internationaal aanvaard en zal allicht nog dit of volgend jaar als Europese CEN-norm worden vastgelegd. Hierdoor meten we overal in Europa op dezelfde manier en wordt vergelijken eenvoudiger.
Een andere belangrijke tool om de geurimpact te meten en te beoordelen is een geurverspreidingsmodel. Momenteel maken we in Vlaanderen gebruik van een softwaretool die door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) ruim twintig jaar geleden werd ontwikkeld. Deze tool heeft echter een aantal functionele en technische beperkingen, zoals het niet kunnen inschatten van specifieke kenmerken van het gebouw, weinig flexibiliteit met betrekking tot de in te voeren meteo-omstandigheden en werkingsregimes, de gebruiksonvriendelijkheid enzovoort.
Mijn administratie heeft zopas een opdracht opgestart om een nieuwe tool te ontwikkelen die gebruikmaakt van de hedendaagse informaticatechnische mogelijkheden, om hem op die manier beter te kunnen hanteren.
Ten slotte werk ik samen met mijn administratie en deskundigen een handleiding uit, waarin mogelijke geurbeperkende maatregelen worden opgelijst, die door de vergunningverlener kunnen worden opgelegd bij de hervergunning van bestaande stallen. Daarbij wordt rekening gehouden met de technische en financiële haalbaarheid van de maatregelen bij bestaande stallen. De handleiding zal een houvast zijn voor zowel de landbouwer, die in de handleiding inspiratie zal kunnen vinden om milderende maatregelen te nemen, als de vergunningverlenende overheid.
Heel wat situaties van geurhinder zijn lokaal van aard en hebben bijvoorbeeld betrekking op dampafvoersystemen of een slecht geplaatste schouw van een kachel. Ook voor die situatie hebben we inmiddels werkinstrumenten ter beschikking. Ik verwijs naar de code van goede praktijk inzake het beheersen van geurhinder van lucht- en dampafvoersystemen van commerciële keukens.
Tot slot geef ik nog de opmerking mee dat een beleid voeren of evalueren enkel en alleen op basis van klachten niet goed is. Uw vraag is terecht, maar dat mag niet het enige zijn. Er zijn ook heel veel externe factoren die een rol spelen. Daarom zal ik, zoals aangekondigd in mijn beleidsbrief, opnieuw een hinderenquête laten uitvoeren bij 5000 burgers, om te peilen naar de ervaringen op het vlak van geurhinder. Deze enquêtering is de vierde in een reeks, waarvan de eerste dateert van 2001 en de derde van 2008. Ze zal ons een beter zicht geven op hoe we het gevoerde beleid eventueel nog kunnen bijsturen dus niet alleen op basis van klachten, maar ook algemeen. Er zijn immers ook mensen die geurhinder ervaren en geen klacht indienen. Daar moeten we ook rekening mee houden. Het is een combinatie van verschillende maatregelen die wij hanteren in het beleid.
De voorzitter : De heer Vandaele heeft het woord.
De heer Wilfried Vandaele : Minister, ik dank u voor het verhelderende en interessante antwoord en voor het feit dat u al een tipje hebt opgelicht van de sluier wat betreft het rapport 2011. Dat brengt dan helaas geen positief nieuws, aangezien het aantal klachten wat betreft geurhinder in 2011 nog toeneemt. Dat zal in de toekomst de aandacht van de Vlaamse Regering gaande houden. We moeten dit verder bekijken en er een beleid rond ontwikkelen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.