Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid
Vergadering van 07/02/2012
Vraag om uitleg van de heer Willy Segers tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de gebrekkige aandacht voor Brusselse kinderarmoede
- 977 (2011-2012)
Vraag om uitleg van de heer Paul Delva tot mevrouw Ingrid Lieten, viceminister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en Armoedebestrijding, over de projectoproep lokale projecten kinderarmoedebestrijding en de toepassing in Brussel
- 987 (2011-2012)
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Voorzitter, minister, collega's, mijn vraag is ingegeven door een artikel dat eind januari in De Standaard is verschenen. Het was geïnspireerd door een schriftelijke vraag van de heer Delva.
Ten gevolge van een gebrekkige communicatie liep Brussel vorig jaar duizenden euros aan subsidies mis voor de bestrijding van kinderarmoede. In september lanceerde u de oproep om lokaal meer werk te maken van kinderarmoedebestrijding. Daarvoor zet u een budget van 1 miljoen euro opzij, te verdelen tussen Vlaanderen en de Vlaamse Gemeenschap in Brussel. Brussel diende slechts twee projecten in, en die haalden dus de selectie niet.
Nochtans hadden Brusselse organisaties die bezig zijn met jongeren en kinderarmoede het geld hard kunnen gebruiken. Dat zegt ook de coördinator van DBroej, de koepelorganisatie voor de emancipatie van Brusselse jongeren: De subsidies voor veel jeugdhuizen en jongerenorganisaties zijn vaak veel te laag waardoor alle andere bijdragen zeer welkom zijn. En: Voor elk extraatje, zoals een computer, moeten we een projectfinanciering aanvragen. Dat is moeilijk werken. Volgens de coördinator is de onrust groot bij de jeugdhuizen die vaak met arme jongeren werken.
Blijkbaar is de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) hierover niet gecontacteerd, wat maar matig door DBroej werd geapprecieerd. DBroej beschouwt de VGC als haar belangrijkste partner. Ook CD&V-politica Brigitte Grouwels, de Brusselse minister van Welzijn, reageerde ontgoocheld. Ze vindt het onaanvaardbaar dat de VGC in Brussel nooit specifiek en formeel werd ingelicht van de plannen. Uw kabinet erkent dat twee erkende Brusselse projecten weinig zijn, maar weerlegt de beschuldiging van gebrekkige communicatie. Mevrouw Magda De Meyer, adjunct-kabinetschef Armoede zegt daarover: We hebben de VGC inderdaad niet specifiek verwittigd. Maar iedereen die het moest weten, was op de hoogte. Alle nodige informatie stond op verschillende websites, zoals die van de Vlaamse overheid.
In 2012 plant het kabinet een nieuwe oproep. Met deze keer specifieke aandacht voor de hoofdstad, aldus mevrouw De Meyer. Die specifieke aandacht is immers meer dan nodig voor een stad die meer en meer te kampen heeft met armoede. Minister, in uw beleidsbrief Armoedebestrijding 2011-2012 kondigde u alvast volgende zaken aan: De Vlaamse Regering wil maximaal investeren in de bestrijding van armoede in haar hoofdstad. ( ) In overleg met de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) en alle andere betrokken actoren en stakeholders hebben we de mogelijkheden onderzocht om een permanent overleg met betrekking tot armoedebestrijding op te starten. ( ) Daarnaast heb ik regelmatig contact met mijn collega bevoegd voor Brussel die problematieken en opportuniteiten kan signaleren binnen de gemeenschapsaangelegenheden.
Minister, ik had graag een antwoord op volgende vragen gekregen. Een: vindt u dat u in uw armoedebestrijdingsbeleid voldoende aandacht aan Brussel besteedt? Twee: waarom hebt u de VGC niet gecontacteerd? Beschouwt u de VGC als een essentiële partner van uw armoedebestrijdingsbeleid in Brussel? Bent u van plan in de toekomst de VGC toch te contacteren, onder meer bij de nieuwe oproep? Zal dat dan gebeuren in het kader van specifieke aandacht voor de hoofdstad? In welke andere accenten ten aanzien van de hoofdstad voorziet u dan?
Drie: wat is de stand van zaken betreffende het permanent overleg, onder meer met de VGC, over armoedebestrijding? Vier: hebt u de voorbije maanden met uw collega bevoegd voor Brussel het over deze problematiek gehad? Indien ja, heeft hij u gewezen op bovenvermelde Brusselse opportuniteiten? Zijn er eventueel andere interessante zaken besproken? Indien ja, welke?
De voorzitter : De heer Delva heeft het woord.
De heer Paul Delva : Voorzitter, minister, collega's, mijn vraag gaat ook over de projectoproep lokale projecten kinderarmoedebestrijding waarmee de Vlaamse Regering in 2011 wilde bijdragen tot de oprichting en voortzetting van lokale initiatieven gericht op de aanpak van kinderarmoede. De Vlaamse Regering heeft deze projectoproep gelanceerd opdat op alle beleidsniveaus ingezet zou worden op initiatieven die gericht zijn op de aanpak van kinderarmoede. Door de hechte band met de inwoners en door hun omvang kunnen lokale initiatieven een belangrijke rol spelen in de aanpak van kinderarmoede.
De oproep werd gericht tot verenigingen zonder winstoogmerk en lokale besturen. In totaal werd een budget van 1 miljoen euro voor deze projectoproep vrijgemaakt. De betrokken actoren konden tot eind oktober 2011 intekenen. In de laatste beleidsbrief Armoedebestrijding verwees u expliciet naar deze projectoproep, en ook naar Brussel: De gelanceerde oproep rond lokale projecten gericht op de aanpak van kinderarmoede zijn daarnaast eveneens toegankelijk voor projecten binnen het Brussels grondgebied.
In uw antwoord op mijn schriftelijke vraag nummer 94 liet u echter weten dat slechts twee projecten voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest werden ingediend. Deze projecten werden na de inhoudelijke beoordeling niet in aanmerking genomen. Dat is, gezien de hoge armoedegraad in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, ook bij kinderen, natuurlijk jammer. Van de voorziene 1 miljoen euro ging welgeteld 0 euro naar projecten in onze hoofdstad in de stad waar de armoede het grootst is van heel Vlaanderen.
Een van de redenen hiervoor ligt mijns inziens in het feit dat het lokaal bestuur in Brussel de VGC in tegenstelling tot de Vlaamse gemeentebesturen, niet werd ingelicht. Gelukkig vermeldt u in uw antwoord wel: Indien er een nieuwe projectoproep georganiseerd zou worden, zal voor de VGC wel bijzondere aandacht zijn. Ik leid hieruit af dat u ook vindt dat de communicatie naar de VGC bij deze projectoproep niet volstond.
Minister, kunt u een kort overzicht geven van de verdeling van de middelen van deze projectoproep? Welke steden komen hierbij vooral aan bod? Ik veronderstel dat het om steden gaat waar de armoedegraad ook zeer hoog is. Welke twee projecten waren ingediend vanuit het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest? Kunt u toelichten wat u bedoelt met de zin: Brusselse gemeentebesturen of OCMWs konden niet intekenen op de projectoproep. De Vlaamse Gemeenschap heeft immers geen bevoegdheden over de Brusselse gemeenten.
Dat laatste klopt natuurlijk op zich, maar druist de manier waarop u dit verwoordt, niet in tegen het principe van de toepassing van de Vlaamse gemeenschapsbevoegdheden in Brussel? Stel dat er een nieuwe projectoproep zou komen. Hoe zult u het dan aanpakken opdat in onze hoofdstad de actoren op het terrein sneller en sterker zouden worden ingelicht over die projectoproep?
De voorzitter : Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen : Voorzitter, minister, collegas, ik wil me graag aansluiten. Mijn aandacht was ook getrokken door het krantenartikel dat is verschenen op basis van uw schriftelijke vraag. Ik heb altijd wat schroom om zelf initiatieven te nemen over een dossier waar andere collegas mee bezig zijn omdat volgens mij de eer moet toekomen aan diegene die het aanvankelijke initiatief heeft genomen. In elk geval is het belangrijk genoeg om er in deze commissie aandacht aan te besteden.
Minister, in uw beleidsbrief hebt u bijzondere aandacht besteed aan de problematiek van kinderarmoede. Het is dan misschien betreurenswaardig dat door communicatieproblemen een aantal ingediende initiatieven in onze hoofdstad het niet hebben gehaald. Ik zou u willen vragen of dat klopt.
Omwille van de specifieke inhoud hebt u twee ingediende projecten niet aanvaard. U zult daar, al dan niet terecht, uw redenen voor hebben. Ik had toch graag wat meer toelichting gekregen om welke inhoudelijke redenen die projecten niet zijn geselecteerd.
De voorzitter : Minister Lieten heeft het woord.
Minister Ingrid Lieten : Voorzitter, collegas, ik wil herhalen dat het niet correct is dat Gent en Antwerpen een groot deel van de projectmiddelen toegewezen kregen. Er is in Gent een project goedgekeurd en enkele in Antwerpen. De overige geselecteerde projecten worden uitgevoerd in heel Vlaanderen, in centrumsteden en op het platteland.
Ik wil ook nog eens duidelijk stellen dat deze projectoproep lokale kinderarmoedebestrijding gericht was naar initiatieven voor de doelgroep van kinderen van 0 tot 3 jaar en hun gezinnen. Hoewel de problematiek van jongeren uiteraard ook belangrijk is, konden de initiatieven die u noemt, mijnheer Segers, in dit verband geen aanspraak maken op subsidies. Bovendien is dergelijke projectoproep niet bedoeld om een eventueel tekort aan werkingsubsidies bij te passen, die dan ook nog vanuit andere budgetten zouden moeten komen. De reguliere subsidies van die werkingen vallen ook buiten mijn bevoegdheden.
Meer in het algemeen heb ik wel de aandacht voor Brussel binnen het armoedebestrijdingsbeleid verhoogd. Op basis van de eerste projectoproep zal ik ook bij de volgende projectoproep dit jaar specifieke accenten leggen, zoals de Brusselse context. Ik wil meteen die aandacht nog verscherpen.
De Brusselse context maakt de complexiteit van integrale armoedebestrijding echter niet eenvoudiger. De verhoudingen tussen de Vlaamse Gemeenschap en de lokale besturen zijn fundamenteel anders in het Vlaamse Gewest dan in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Heel wat domeinen waarop structureel moet worden gewerkt om kinderarmoede te bestrijden, zijn gewestbevoegdheden, bijvoorbeeld wonen, ruimtelijke ordening, tewerkstelling van de ouders. Om de afstemming tussen de verschillende betrokken regios en beleidsdomeinen te verbeteren, is het permanent armoedeoverleg Brussel opgestart. Via dit overleg zorg ik er ook voor dat er in het in opmaak zijnde Brusselse actieplan ook een steentje wordt bijgedragen vanuit Vlaanderen voor de aanpak van deze problematiek. In tegenstelling tot Vlaanderen waar de regering heeft gekozen de klemtoon te leggen op de leeftijdscategorie van 0 tot 3 jaar, heeft Brussel beslist zich te focussen op de doelgroep jongeren van 16 tot 25 jaar. Er is niets mis mee, maar het geeft aan dat we een andere finaliteit inzake de aanpak van kinderarmoede voor ogen hebben.
De communicatie voor deze projectoproep gebeurde overal gelijkaardig. Het klopt dus niet dat de VGC niet specifiek gecontacteerd werd. De oproep en alle info hieromtrent was wel terug te vinden op de armoedewebsite van de Vlaamse overheid alsook op die van de Vereniging van de Stad en de Gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (VSGB). Daarnaast was deze ook te vinden op de website van Kind en Gezin.
Ook heeft het Vlaams Netwerk van Verenigingen waar armen het woord nemen al zijn organisaties die in Brussel actief zijn, daarover aangeschreven. In elk geval zal ik in de toekomst, en gezien de lage respons in Brussel, zeker de VGC apart contacteren. Er zal binnenkort ook overleg plaatsvinden tussen mijn administratie en de VGC om gezamenlijk na te gaan hoe we er best voor kunnen zorgen dat er in de volgende projectoproep, die we dit voorjaar willen lanceren, niet alleen meer projecten vanuit Brussel ingediend worden, maar ook dat er voldoende kwaliteitsvolle projecten effectief ondersteund kunnen worden en dat de projecten beantwoorden aan de doelstelling en de criteria die wij in de oproep lanceren. Ik zit hieromtrent dan ook binnenkort samen met mijn Brusselse collega-minister Grouwels.
Het permanente armoedeoverleg Brussel is opgestart en samengekomen op 10 mei, 5 juli, 4 oktober, 14 november 2011 en op 10 januari 2012. Ik vertegenwoordig de Vlaamse Regering op dat overleg. Op de agenda stond onder meer de samenstelling van het armoedeoverleg, de opvolging van het Brusselse actieplan armoedebestrijding 2010 en de voorbereiding van het Brusselse actieplan armoedebestrijding 2012. Tijdens het overleg werd trouwens al de focus van Vlaanderen op de groep van 0 tot 3 jaar bekendgemaakt en toegelicht.
Er is uiteraard geregeld overleg met mijn collega bevoegd voor Brussel. Binnenkort zitten we trouwens opnieuw rond de tafel. Ik zal daar ook het onderwerp lanceren van onze specifieke oproep voor Brussel in het kader van preventieve gezins- en opvoedingsondersteuning. Ik zal dat doornemen en bespreken met minister Grouwels en nagaan hoe we elkaar daarin kunnen versterken.
Er werden 99 projecten ingediend voor een totaalbedrag van 4.145.221 euro. Voor de verdeling van de middelen binnen die oproep werden de projecten beoordeeld op vijf gelijkwaardige criteria. Eén: de inhoudelijke relevantie in het kader van de projectoproep. Twee: de mate van lokale samenwerking, in het bijzonder met een of meerdere lokale besturen en mensen in armoede zelf. Drie: de verhouding tussen de vooropgestelde inhoud en het gevraagde subsidiebudget. Vier: de mate waarin het project in de aanvraag goed is uitgewerkt en een kwalitatieve uitvoering laat vermoeden. Vijf: de mogelijkheid tot ruimere toepasbaarheid in andere organisaties of regios.
Projecten moesten op die criteria een totaalscore van 60 procent behalen om in aanmerking te komen voor een subsidie, zoals vermeld in de informatiebrochure bij de projectoproep. Op basis van de scores werd een ranglijst opgemaakt. Als uitgangspunt werden de best scorende projecten geselecteerd. Ik heb echter ook rekening gehouden met een minimale regionale spreiding over heel Vlaanderen, zonder projecten op te vissen die minder dan 60 procent scoorden.
De 23 uiteindelijk geselecteerde projecten binnen deze projectoproep van 1 miljoen euro worden dus uitgevoerd over heel Vlaanderen, zowel in grootsteden, kleinere steden als op het platteland. De regionale verdeling is als volgt: 6 projecten worden uitgevoerd in de provincie Antwerpen, 4 projecten in Limburg, 6 in Oost-Vlaanderen, 4 in West-Vlaanderen, 1 in Vlaams-Brabant, 1 project over Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant heen, en 1 project over heel Vlaanderen.
Wegens het grote succes van de projectoproep heb ik beslist om ter waarde van 312.314 euro extra projecten te ondersteunen die zich richten op de aanpak van kinderarmoede. We hebben daar een extra budget voor kunnen vrijmaken. Bij de selectie van die extra projecten werd er vooral gefocust op methodiekvernieuwing. Ook deze projecten waren regionaal verspreid over de verschillende provincies. Er zijn geen steden die speciaal meer aan bod komen, dus ook niet Gent of Antwerpen, zoals misschien foutief zou kunnen worden afgeleid uit de berichten in de media.
Het eerste project vanuit het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest werd ingediend door de Turkse Oudervereniging in Schaarbeek rond het opstarten van opvoedingsondersteuning. Het tweede project werd ingediend door zITa Inloop Dansaert: Werken aan geletterdheid binnen opvoedingsondersteuning: een instrument in de bestrijding van kinderarmoede en sociale uitsluiting. Beide projecten scoorden minder dan 60 procent en werden dus onvoldoende kwaliteitsvol bevonden. Ze konden dus niet geselecteerd worden, ook niet in het kader van een regionale spreiding.
Overeenkomstig artikel 128 van de Grondwet is de Vlaamse Gemeenschap wat het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad betreft, slechts bevoegd ten aanzien van instellingen in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden die wat hun organisatie betreft, moeten worden beschouwd als uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap. Voor publieke instellingen slaat dat organisatiecriterium op het taalgebruik. Wettelijk verplicht tweetalige publieke instellingen, zoals de Brusselse gemeenten, kunnen niet onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap vallen. Zij konden dus niet intekenen op de projectoproep. De oproep paste uitsluitend binnen de persoonsgebonden materies. Bij oproepen voor projecten op het vlak van cultuur, jeugd en sport ten aanzien van kinderen in armoede, kunnen gemeenten wel aangeschreven worden. Daar geldt immers niet dat de organisatie, maar wel de activiteiten beschouwd moeten kunnen worden als behorend tot de Vlaamse Gemeenschap.
In het verleden is er al overleg geweest met de VGC op kabinetsniveau. Er zal binnenkort opnieuw overleg plaatsvinden tussen mijn administratie en de VGC, om gezamenlijk na te gaan hoe we er het beste voor kunnen zorgen dat er in de volgende projectoproep niet alleen meer projecten vanuit Brussel ingediend worden, maar ook dat ze voldoende kwaliteitsvol zijn en inspelen op de projectroep. Ook heb ik een onderhoud gepland met minister Smet en mijn Brusselse collega Grouwels.
Een nieuwe projectoproep lokale kinderarmoedebestrijding zal worden gelanceerd in het voorjaar, vermoedelijk in april, als alles verloopt zoals voorzien. Zoals zonet vermeld, is het overleg met de VGC ook bedoeld om de bekendmaking van deze projectoproep in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te verbeteren. We blijven wel afhankelijk van de lokale actoren in het werkveld voor het indienen van kwaliteitsvolle projecten.
De voorzitter : De heer Segers heeft het woord.
De heer Willy Segers : Minister, ik dank u voor de toelichting die mij enigszins geruststelt. Na het armoededebat dat wij vorig jaar in de plenaire vergadering hebben gehouden ook over de dramatische cijfers voor Brussel en uw bezoek aan de commissie voor Brussel, waar u uw actieplan hebt toegelicht, zou het ongehoord zijn geweest dat alles ten gevolge van een gebrekkige communicatie zou zijn misgelopen. Ik aanvaard wat u daarover zegt en het zal wellicht zo ook wel zijn gelopen, hoewel het in de pers anders wordt uitgelegd. Ik denk dat uw uitleg over de criteria correct is.
Ik ben ook tevreden dat u een doorgedreven samenwerking met de VGC zeker voor de nieuwe projectoproep zult nastreven, wat moet toestaan om de criteria goed te omschrijven. Onze hoofdstad verdient bijzondere aandacht van het armoedebeleid. In de vorige ronde is het wat misgelopen, maar ik ga ervan uit dat in de tweede ronde veel wordt goedgemaakt. Bij gelegenheid kunnen wij dit dossier nog eens bespreken in de commissie Brussel, in april of korte tijd later, wanneer wij weten welke projecten zijn ingediend.
De heer Paul Delva : Minister, ik dank u voor het antwoord. Ik heb een viertal opmerkingen of vragen. Een: u zei dat armoedebestrijding in Brussel een complexe zaak is, onder meer wegens de versnippering van bevoegdheden. U zei iets dat mij erg is opgevallen. U zei dat in Brussel inzake armoedebestrijding vooral wordt gewerkt met jongeren tussen 16 en 25 jaar. In Vlaanderen werken wij op dat vlak vooral met kinderen van 0 tot 3 jaar. Precies dat wil ik hier aankaarten: dat kan toch niet? Het klopt dat het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zich met de leeftijdsgroep van 16 tot 25 jaar bezighoudt. De Vlaamse Gemeenschap werkt met kinderen van 0 tot 3 jaar, en die werking stekt zich uit over het Vlaamse grondgebied en het Brusselse grondgebied. Wat de Vlaamse Regering en uzelf uitdokteren, zijn goede initiatieven, maar wij wensen dat die integraal ook voor Brussel gelden. De gewestgrens doet niet ter zake.
Twee: u zei in het antwoord op mijn schriftelijke vraag dat u de VGC beschouwt als het lokaal bestuur van Brussel. Ik begrijp dat goed. Maar uit uw antwoord leid ik af dat u de 308 Vlaamse gemeentebesturen in hun hoedanigheid van lokaal bestuur hebt aangeschreven, opdat zij zich over de projectoproepen zouden buigen. Hebt u dan ook dat 309e lokaal bestuur het Brusselse, dat dikwijls uit de boot valt aangeschreven? Als dat niet is gebeurd, is het kalf verdronken. Maar dan weten wij wel wat er de volgende keer dient te gebeuren. Kunt u daarover duidelijkheid scheppen?
Drie: ik heb goed begrepen wat u zei over de toepassing van de Vlaamse gemeenschapsbevoegdheden in Brussel. Als coördinerend minister voor armoedebestrijding kent u het Steunpunt Vakantieparticipatie, dat vakanties aan mensen in armoede aanbiedt. Het werkt via de lokale OCMWs. De OCMWs van het Brusselse Gewest kunnen daar wél bij aansluiten. Ik begrijp niet waarom Brusselse gemeentebesturen niet kunnen inschrijven op projectoproepen over kinderarmoedebestrijding, maar dat zij of de OCMWs wél kunnen aansluiten bij de werking van het Steunpunt Vakantieparticipatie.
Vier: bij wijze van illustratie vermeld ik hier het interessante antwoord dat minister Van den Bossche mij gaf over een vraag over innoverende stadsprojecten die het leven in de stad aangenamer maken. Ik stelde haar dezelfde vraag die ik ook aan u heb gesteld. Zij antwoordde mij dat zij de VGC heeft gecontacteerd met de vraag om de oproep voor die projecten bekend te maken. De VGC heeft dat dan gedaan, en de organisaties van het Brusselse middenveld ingelicht. De VGC fungeert als een trechter. De VGC kent het Brusselse werkveld en de tientallen organisaties daarin zo goed dat de informatiedoorstroming in Brussel perfect verloopt. Ik doe dus een warme oproep om de VGC van bij het begin duidelijk bij de zaak te betrekken.
Minister Ingrid Lieten : Mijnheer Delva, ik ben het ermee eens om kinderen van 0 tot 3 jaar ook in Brussel als een prioriteit te zien. Wij hebben projecten ten behoeve van hen ook niet uitgesloten. Wat de juridische beoordeling betreft, is het juist dat het Steunpunt Vakantieparticipatie onder het beleidsdomein toerisme valt. Dat is mogelijk. Maar voor de persoonsgebonden aangelegenheden is het blijkbaar niet mogelijk. Dat is het juridische oordeel van de administratie, en ik wil u dat bezorgen. De zaak is in het overleg met de VGC besproken, maar wij zullen nog meer aandacht aan de communicatie met de VGC besteden, opdat de lokale actoren goed worden voorbereid en in staat zijn om bij de volgende projectoproep beter voorbereid aan de start te verschijnen.
De voorzitter : Het incident is gesloten.